De verklaringen van [slachtoffer]ontkent dat zij door verdachte seksueel is uitgebuit. Zij heeft verklaard dat zij zelf voor het prostitutiewerk heeft gekozen en (een deel van) haar inkomsten vrijwillig aan verdachte heeft afgestaan.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] haar verklaringen bij de politie meermalen in het voordeel van verdachte heeft bijgesteld, bijvoorbeeld op momenten nadat haar stukken waren voorgehouden die belastend waren voor verdachte. De verklaring die [slachtoffer] op 8 november 2022 bij de rechtercommissaris heeft afgelegd wijkt ook weer op onderdelen af van de verklaringen die zij bij de politie heeft afgelegd. Uit het reclasseringsrapport van 26 oktober jl. blijkt dat [slachtoffer] verdachte tijdens zijn voorarrest wekelijks in de P.I. heeft bezocht. De rechtbank kan zich daarbij niet onttrekken aan de indruk dat verdachte [slachtoffer] heeft bewogen en/of geïnstrueerd om bij de rechter-commissaris zo gunstig mogelijk over hem te verklaren en onderdelen uit haar verklaringen bij de politie in zijn voordeel bij te stellen.
Anders dan de raadsman gaat de rechtbank er dan ook niet vanuit dat [slachtoffer] bij de rechtercommissaris volledig naar waarheid heeft verklaard. Bij de beoordeling van het navolgende zal de rechtbank dan ook geen waarde toekennen aan haar verklaringen voor zover die overduidelijk in het voordeel van verdachte zijn bijgesteld.
Feitelijke gedragingen
De rechtbank overweegt verder allereerst dat zij op grond van de bewijsmiddelen de feitelijke gedragingen zoals ten laste gelegd onder de verschillende gedachtestreepjes, onder B, bewezen acht, met uitzondering van het opstellen van seksadvertenties, het zoeken van klanten voor
[slachtoffer] , het plaatsen van de tekst “Hoeren Kamer” op de deur van een slaapkamer in de woning van verdachte en het haar voorspiegelen van samenwonen, nu onvoldoende bewijs aanwezig is voor de betrokkenheid van verdachte daarbij.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat vrijspraak moet volgen van de ten laste gelegde gedragingen die zien op het opstellen van het contract betreffende het “hoerenwerk” en het voorspiegelen door verdachte van het sparen van geld. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris, dat zij bedoeld “contract” zelf als grap heeft opgesteld, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Haar verklaring (op dit punt) is niet consistent. Zo zou er volgens haar eerst sprake zijn geweest van een door haar zelf geschreven briefje (het was haar handschrift) dat op haar laptop was ingescand en op haar printer was uitgeprint, terwijl ze even later verklaart “Hebben we getypt in plaats van geschreven. Want anders kan je niet uitprinten natuurlijk”. De rechtbank volgt op dit punt de verklaring van verdachte dat hij wel degelijk betrokken was bij het opstellen van het contract
1, waarbij de rechtbank verdachte, samen met “contracthouder” en medeondertekenaar [naam 4] (de rechtbank begrijpt: [naam 4] , p. 458) als initiatiefnemers van deze “grap” aanmerkt, die het briefje door [slachtoffer] in haar onwetendheid hebben laten ondertekenen. Kennelijk is er ook ruchtbaarheid aan de inhoud van het contract gegeven, want [slachtoffer] wordt op 4 mei 2022 in de WhatsAppgroep de [naam groep] door ene [naam 5] op haar “contractuele verplichting” gewezen.
2Bovendien blijkt uit deze chat ook dat verdachte [slachtoffer] wel degelijk aan haar “contractuele verplichting” wenst te houden getuige zijn opmerking in deze WhatsAppgroep: “Als er wat komt moet ze wel”.
Dat verdachte [slachtoffer] in strijd met de waarheid heeft voorgespiegeld dat hij een deel van haar geld voor haar spaarde, blijkt uit zijn verklaring ter terechtzitting waarin hij dit toegeeft.
Dat [slachtoffer] niet beter wist dan dat hij haar geld spaarde, leidt de rechtbank af uit haar verklaringen bij de politie waar zij zulks tot twee maal toe heeft aangegeven. Op p. 775 verklaart zij dat hij haar spaarpot is en spaart en op p. 811 bevestigt zij dit nog eens nadrukkelijk met de woorden “dat is wel waar”.
3
Mensenhandel
De rechtbank leidt uit de bewezenverklaarde feitelijke gedragingen af dat sprake is geweest van mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4, 6 en 9 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), waarbij door verdachte met gebruikmaking van de dwangmiddelen dwang, geweld en andere feitelijkheden, dreigen met geweld, misleiding, misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht is gehandeld ten opzichte van [slachtoffer] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Dwangmiddelen
Dwang
Dwang betreft een overkoepelend begrip en wordt geëffectueerd door het gebruik van middelen zoals opgenomen in sub 1 van voornoemde bepaling.
Verdachte bepaalde voor [slachtoffer] wat ze moest doen, controleerde haar, informeerde naar inkomsten en incasseerde die. Zoals hierna overwogen had zij geen andere keuze dan zich aan deze gedragingen van verdachte te onderwerpen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is dwang in de zin van voornoemde bepaling.
(Dreiging met) geweld
Het geweld en het dreigen daarmee jegens [slachtoffer] werd door verdachte naar het lijkt op willekeurige wijze toegepast. Zo leidt de rechtbank onder meer uit verschillende door verbalisant omschreven videofragmenten af, dat verdachte [slachtoffer] tegen de rechterwang heeft geslagen, een tik tegen het achterhoofd heeft gegeven en haar arm heeft omgedraaid (video 10)
4, haar heeft gedreigd haar voor haar harses te slaan en de kanker te slaan (video 40)4 en haar gevraagd wat zij met haar hoofd heeft, want hij raakte haar niet eens op haar hoofd.
5Ter terechtzitting heeft verdachte erkend dat hij [slachtoffer] éénmaal met een natte theedoek in het gezicht heeft geslagen, waarna zij een striem in haar gezicht had.
Het verweer van de raadsman dat verdachte [slachtoffer] niet heeft mishandeld wordt dan ook verworpen.
Ondanks de willekeurige toepassing van het geweld en de dreiging daarmee, is de rechtbank van oordeel dat ze door verdachte zijn aangewend als dwangmiddelen in de zin van voornoemde bepaling. De gedragingen waren erop gericht [slachtoffer] bang te maken (zij wilde hem niet boos maken
6), haar op haar ondergeschikte plaats te houden en er bijgevolg voor te zorgen dat ze voor hem aan het werk bleef.
Andere feitelijkheden
[slachtoffer] werd vanuit haar kwetsbare positie veelvuldig beledigd, gekleineerd en gepest door verdachte en door deelnemers van de door verdachte beheerde WhatsAppgroep de [naam groep] . Als onderdeel van dit kleineren rekent de rechtbank ook het opstellen van het hiervoor genoemde contract met betrekking tot de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] . [slachtoffer] werd door al deze gedragingen nog kleiner gemaakt dan zij zich met haar lage zelfbeeld al voelde. Tegelijkertijd wilde zij erbij horen en aan de wensen van verdachte voldoen. Zij wilde, zoals gezegd, hem niet boos maken. Aldus heeft verdachte deze omstandigheden, die de rechtbank aanmerkt als “andere feitelijkheden”, gebruikt als dwangmiddel in de zin van voornoemde bepaling.
Misleiding
Verdachte wist dat [slachtoffer] stapelgek op hem was en alles voor hem over had en heeft doelbewust haar beeld in stand gelaten dat hij haar beste vriend was. Onder die omstandigheden was [slachtoffer] bereid zich te prostitueren en haar inkomsten aan hem af te staan.
Uit de wijze waarop hij haar behandelde en de manier waarop hij over haar sprak naar derden toe, zoals uit vele chats en telefoontaps is gebleken, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het verdachte niet te doen was om haar vriendschap, maar veeleer om het geld dat zij met haar prostitutiewerkzaamheden verdiende. Hij heeft haar tevens misleid door haar in strijd met de waarheid voor te houden dat hij haar geld zou sparen voor haar rijbewijs, terwijl hij haar geld in werkelijkheid spendeerde aan een boot en andere zaken. De verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris dat de boot ook voor haar is aangeschaft acht de rechtbank ongeloofwaardig, gelet op haar eerdere verklaring daarover bij de politie waaruit blijkt dat zij niets met de aanschaf van de boot te maken heeft gehad en dat zij daar buiten stond.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat misleiding door verdachte is aangewend als dwangmiddel in de zin van voornoemde bepaling.
Misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht wordt verondersteld aanwezig te zijn als, kort gezegd, in het geval van seksuele uitbuiting, het slachtoffer in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden van een mondige prostituee in Nederland. Een dergelijke situatie wordt aangeduid als uitbuitingssituatie. Met het misbruik maken van een kwetsbare positie wordt gedoeld op een situatie waarin de betrokkene geen reële of aanvaardbare keuze heeft anders dan het misbruik te ondergaan.
Deze situaties overlappen elkaar grotendeels. Uit jurisprudentie volgt dat beide situaties ruim worden uitgelegd. Beoogd wordt een ruime bescherming te bieden aan slachtoffers. Allerlei omstandigheden kunnen hierbij een rol spelen. Te denken valt aan de financiële, psychische en sociale situatie waarin het slachtoffer zich bevindt.
Voor het bewijs van deze dwangmiddelen is toereikend dat de dader zich bewust met zijn geweest van de kwetsbare positie van het slachtoffer of de relevante feitelijke omstandigheden van het slachtoffer waaruit het overwicht voortvloeit, dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat tenminste voorwaardelijk opzet ten aanzien van die prostitutie en die omstandigheden bij hem aanwezig moeten zijn.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer] een kwetsbaar persoon was, die naar eigen zeggen kampte met een laag zelfbeeld en depressieve gevoelens. Zij had een verstandelijke beperking, leefde van een Wajong-uitkering en werd begeleid vanuit instanties, zo blijkt uit de verklaring van haar moeder
7. Vanuit die kwetsbare positie en na een aantal gewelddadige relaties kreeg zij vriendschap met verdachte die “alles” voor haar was geworden en om wie haar hele sociale leven draaide. Zij had er dan ook “alles” voor over om hem gunstig te stemmen en om maar met hem bevriend te kunnen zijn en deel uit te mogen maken van zijn vriendengroep, ondanks de vele pesterijen en vernedering die zij daarvoor moest ondergaan. Zelfs de wetenschap dat verdachte er intieme relaties met anderen op na hield - waarop zij dan wel jaloers kon reageren - maakten haar toewijding aan hem niet minder.
Verdachte was van al deze omstandigheden op de hoogte. Zijn verklaring ter terechtzitting dat [slachtoffer] beslist niet dom was en heel goed haar eigen boontjes kon doppen, wordt weersproken door zijn eigen uitlatingen die hij jegens derden heeft gedaan. Zo heeft hij haar tegenover ene [naam 6] een downie genoemd die niks kan
8en heeft hij haar tegenover ene [naam 7] een dom wijf en een dikke vieze simpele genoemd die niet spoort.
9
Verdachte wist blijkens zijn verklaring ter terechtzitting ook dat [slachtoffer] al jaren met zichzelf in de knoop zat en dat zij naast hem niemand had om op terug te vallen. En in een chatgesprek heeft hij tegen haar het volgende gezegd:
“We kunne je ook wel helemaal op zeggen. Bye bye [slachtoffer] is het dan en dan voel je je wel heel eenzaam denk ik.”10
Het verweer van de raadsman dat [slachtoffer] geen kwetsbare persoon was wordt gelet op het voorgaande verworpen.
[slachtoffer] bevond zich aldus in een situatie waarin zij zich niet tegen de wil van verdachte durfde te verzetten en waarin zij geen andere reële keuze had dan, zoals haar werd opgedragen, in de prostitutie te blijven werken en een substantieel deel van het daaruit verdiende geld aan verdachte af te dragen en aldus het misbruik te ondergaan.
De omstandigheid dat [slachtoffer] al vrijwillig als prostituee werkte voordat zij haar inkomsten daaruit aan verdachte moest gaan afstaan, maakt niet dat van een dergelijke dwang geen sprake kan zijn.
Handelingen
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte de handelingen heeft verricht zoals opgenomen in de bewezenverklaring.
(Oogmerk van) uitbuiting
Uit de wettekst van sub-onderdelen 1 en 6 van lid 1, artikel 237f Sr volgt dat voor bewezenverklaring van deze sub-onderdelen is vereist dat sprake is van (het oogmerk van) uitbuiting. Uit de jurisprudentie
11volgt dat de in de overige sub-onderdelen omschreven gedragingen eveneens alleen strafbaar zijn indien zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Uitbuiting moet derhalve worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van deze sub-onderdelen. Op grond van het tweede lid van artikel 237f Sr vallen onder uitbuiting in ieder geval uitbuiting in de prostitutie en uitbuiting van strafbare activiteiten.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van uitbuiting komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
12
Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. In het geval van prostitutiewerkzaamheden zal er - gelet op de aard van het werk en de forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer - in het geval van gebruik van enig dwangmiddel en enig financieel gewin bij de verdachte al snel sprake zijn van uitbuiting.
Ten aanzien van het oogmerk van uitbuiting overweegt de rechtbank dat hiervoor is vereist dat het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander werd of zou kunnen worden uitgebuit.
Nu naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat [slachtoffer] er met toepassing van voornoemde dwangmiddelen door verdachte toe is gebracht om zich te prostitueren en verdachte hier financieel voordeel uit heeft gehaald, is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer] heeft uitgebuit.
Dat verdachte daadwerkelijk handelde met het oogmerk van uitbuiting, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit hetgeen reeds ten aanzien van de dwangmiddelen is overwogen.
Het op deze wijze financieel voordeel behalen uit werkzaamheden die door een ander onder deze omstandigheden in de prostitutie worden verricht terwijl er sprake is van dwang, zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, leidt tot uitbuiting als bedoeld in artikel 273f Sr.