ECLI:NL:RBNNE:2022:4406

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
180402
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling vaderschap door bijzondere curator in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een man over een minderjarige. De bijzondere curator, mr. A.J. de Boer, vertegenwoordigde de minderjarige en heeft een zelfstandig verzoek ingediend, ondanks dat de man zijn eerdere verzoeken had ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de bijzondere curator ontvankelijk was in haar verzoek, omdat het belang van de minderjarige om te weten wie zijn biologische ouders zijn, prevaleert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de verwekker is van de minderjarige, wat door alle betrokkenen wordt erkend. Er was geen noodzaak voor DNA-onderzoek, aangezien er voldoende bewijs was dat de man de biologische vader is. De rechtbank heeft de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd, nu het vaderschap is vastgesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/180402 / FA RK 21-998
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 23 november 2022
in het verzoek van
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats],
hierna ook te noemen [de minderjarige],
vertegenwoordigd door mr. A.J. de Boer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
in haar hoedanigheid als bijzondere curator.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de man]
thans verblijvende [verblijfplaats],
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. P. Bollema, kantoorhoudende te Leeuwarden,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.D. Nijenhuis, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikkingen van deze rechtbank van 23 november 2021 en 15 december 2021, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd;
- een brief van de zijde van de man van 1 februari 2022;
- een F9-formulier van de bijzondere curator van 4 februari 2022;
- een F9-formulier van de vrouw van 7 februari 2022;
- een F9-formulier van de bijzondere curator van 10 februari 2022;
- het advies van de bijzondere curator, tevens zijnde een zelfstandig verzoek, ingekomen bij de griffie op 17 juni 2022;
- een F9-formulier van de vrouw van 27 juni 2022;
- een F9-formilier van de man van 28 juni 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden op 26 oktober 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mr. J.D. Nijenhuis, namens de vrouw;
- de bijzondere curator;
- [vertegenwoordiger van de RvdK], namens de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK).
1.3.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De verzoeken

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 23 november 2021 is het verzoek van de man om een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van de omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] afgewezen en is de beslissing op de verzoeken van de man in de hoofdzaak, te weten om aan hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [de minderjarige], om een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen en om hem te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige], aangehouden.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 15 december 2021 is mr. A.J. de Boer benoemd tot bijzondere curator over [de minderjarige].
2.3.
De man heeft bij brief van 1 februari 2022 al zijn verzoeken ingetrokken.
2.4.
De bijzondere curator heeft bij brief van 17 juni 2022 namens de minderjarige verzocht om het vaderschap van de man over [de minderjarige] gerechtelijk vast te stellen.

3.De standpunten van partijen en de visie van de RvdK

3.1.
De bijzondere curator heeft aangevoerd dat zij bij beschikking van 15 december 2021 door de rechtbank is benoemd om de belangen te behartigen van [de minderjarige]. Nadat de man zijn verzoeken in de hoofdzaak heeft ingetrokken, heeft de bijzondere curator gebruik gemaakt van haar zelfstandige bevoegdheid om een verzoek tot gerechtelijke vaststelling in te dienen. [de minderjarige] heeft immers het recht om te weten van wie hij afstamt en wie zijn biologische ouders zijn. De bijzondere curator heeft in haar advies aangegeven dat er overeenstemming lijkt te zijn over het biologisch ouderschap van de man. De man heeft in gesprek met de bijzondere curator aangegeven niet aan zijn biologische vaderschap te twijfelen. De bijzondere curator heeft geen gesprek gevoerd met de vrouw, aangezien zij niet op de uitnodigingen van de bijzondere curator is ingegaan. Het feit dat partijen overeenstemming lijken te hebben maar de vrouw hierover niet in gesprek wil gaan, maakt dat volgens de bijzondere curator nog niet met zekerheid kan worden gezegd dat de man ook daadwerkelijk de biologische vader van [de minderjarige] is. In dat kader kan een DNA-onderzoek de nodige duidelijkheid geven, waarbij de kosten van het onderzoek ten laste van 's Rijks kas moeten komen.
3.2.
De man kan zich vinden in het advies en het verzoek van de bijzondere curator. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht waarom hij zijn verzoeken heeft ingetrokken. Hij heeft aangegeven dat hij dit heeft gedaan om de vrouw te ontlasten, aangezien de man zag dat het de vrouw allemaal te veel werd. Hij verkeerde bovendien in de veronderstelling dat partijen er onderling ook wel uit zouden komen. Tussen partijen staat namelijk niet ter discussie dat hij de biologische vader is van [de minderjarige]. Helaas is inmiddels duidelijk geworden dat partijen zelf niet tot een oplossing komen. Voor wat betreft het verzochte DNA-onderzoek, merkt de man op dat hij hiertoe geen aanleiding ziet.
3.3.
De vrouw heeft aangevoerd dat uit artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat een minderjarige in afstammingszaken wordt vertegenwoordigd door een bijzondere curator. Hieruit blijkt volgens de vrouw dat er sprake moet zijn van een lopende procedure. Nu de man zijn oorspronkelijke verzoeken heeft ingetrokken, is de procedure daarmee beëindigd en vervalt daardoor ook de zelfstandige bevoegdheid van de bijzondere curator om een verzoek in te dienen. Dit maakt dat de bijzondere curator in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Subsidiair concludeert de vrouw tot afwijzing van het verzoek. Hoewel niet ter discussie staat dat de man de biologische vader is van [de minderjarige], vindt de vrouw het niet in het belang van [de minderjarige] dat dit juridisch wordt vastgelegd. De vrouw is door de man mishandeld en heeft tegen hem aangifte gedaan. De vrouw is nog steeds erg bang voor de man. De vrouw vindt dat de RvdK eerst onderzoek moet doen naar de nadelige gevolgen van het vaststellen van het juridisch vaderschap van de man voor de relatie tussen [de minderjarige] en de vrouw. [de minderjarige] kampt met persoonlijke problematiek en de vrouw loopt op dit moment op haar tenen. Volgens de vrouw bestaat bij toewijzing van het verzoek het risico dat de gezinssituatie bij de vrouw thuis verder onder druk komt te staan, met alle gevolgen van dien voor [de minderjarige].
3.4.
De RvdK heeft geen bezwaren geuit tegen toewijzing van het verzoek. De RvdK is van mening dat ieder kind in beginsel het recht heeft om te weten wie zijn of haar vader en moeder is. Ook voor [de minderjarige] is het van groot belang dat het vaderschap van de man juridisch wordt vastgelegd, al helemaal nu er geen discussie bestaat over het biologisch vaderschap. De RvdK ziet, op basis van de door de vrouw geschetste zorgen, geen reden om over te gaan tot het verrichten van een raadsonderzoek.

4.De beoordeling

De verzoeken van de man
4.1.
De man heeft zijn verzoeken ingetrokken. De rechtbank hoeft daarom niet meer op zijn verzoeken te beslissen.
Ontvankelijkheid van het verzoek van de bijzondere curator4.2. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de bijzondere curator ontvankelijk is in haar verzoek om het vaderschap van de man over [de minderjarige] gerechtelijk vast te stellen.
4.3.
De procedure is gestart met het verzoekschrift van de man, waarin hij onder meer vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] verzocht. Vervolgens is door de rechtbank bij beschikking van 15 december 2021 op grond van artikel 1:212 BW ambtshalve een bijzondere curator benoemd. Daarna heeft de man om hem moverende redenen zijn verzoeken ingetrokken. De bijzondere curator heeft in het belang van [de minderjarige] aanleiding gezien om haar onderzoek voort te zetten en af te ronden. Zij is vervolgens namens de minderjarige overgegaan tot het indienen van een verzoek strekkende tot het gerechtelijk vaststellen van het vaderschap van de man over [de minderjarige]. De rechtbank is van oordeel dat de bijzondere curator haar zelfstandige bevoegdheid om namens de minderjarige verzoeken in te dienen niet afhankelijk is van de handhaving van de oorspronkelijke verzoeken. Anders dan de vrouw stelt, brengt het intrekken van de verzoeken van de man naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat de benoeming van de bijzondere curator van rechtswege is beëindigd. De rechtbank zal dan ook overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de bijzondere curator.
Gerechtelijke vaststelling ouderschap4.4. Op grond van artikel 1:207 BW kan - voor zover hier van belang - het ouderschap van een persoon, op grond dat deze de verwekker is van het kind of op grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van:
a. a) de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt;
b) het kind.
4.5.
De rechtbank is van oordeel van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat de man de verwekker van de minderjarige is. Gebleken is dat de man en de moeder jarenlang een (vorm van een) affectieve relatie hebben gehad, die in 2020 is beëindigd. [de minderjarige] was toen een jaar oud. Uit de stukken blijkt dat partijen blij waren met de zwangerschap. De man was betrokken bij de zwangerschap en ook bij de bevalling aanwezig. Tot november 2020 is er ook af en toe omgang geweest. De man was (deels) gedetineerd na de geboorte van de minderjarige, maar de vrouw heeft ook tijdens de detentie contact tussen de man en de minderjarige mogelijk gemaakt. De rechtbank begrijpt dat er omgang was tussen de man en de minderjarige tot het moment waarop de relatie tussen partijen is verbroken. De vrouw heeft, zo blijkt ook uit de zittingsaantekeningen van de zitting van 1 november 2021, erkent dat de man de biologische vader is van [de minderjarige]. Geen van alle betrokkenen twijfelt dan ook aan het feit dat de man de verwekker van de minderjarige is. In het licht van het vorenstaande vindt de rechtbank, anders dan de bijzondere curator, een DNA-(verwantschaps)onderzoek niet nodig.
4.6.
Voor de rechtbank staat vast dat de man de verwekker is van [de minderjarige]. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2005:AT0412) volgt dat dat voor het gerechtelijk vaststellen van het vaderschap van een man op grond van 1:207 BW niet méér is vereist dan het feit dat de man de verwekker is van het kind. Hoewel het woord ‘kan’ in het eerste lid van artikel 1:207 BW wellicht anders doet vermoeden, is er geen sprake van een discretionaire bevoegdheid van de rechter. Anders dan bij een verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning (artikel 1:204, derde lid BW), waarbij de rechtbank geen vervangende toestemming verleent indien dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, is de rechtbank van oordeel dat voor een zodanige belangenafweging bij het onderhavige verzoek geen ruimte is. De rechtbank dient voor toewijzing van het verzoek slechts te beoordelen of het biologisch vaderschap van de man als vaststaand kan worden beschouwd. Dat is hier het geval. Het verzoek dient dan ook te worden toegewezen.
Bijzondere curator
4.7.
Uit de te nemen beslissing volgt dat vertegenwoordiging van [de minderjarige] door de bijzondere curator niet meer nodig is. De rechtbank beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
stelt vast het vaderschap van [de man], geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats], over [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats];
5.2.
draagt de griffier op - op grond van artikel 1:20e, eerste lid, van het BW - niet eerder dan drie maanden na de datum van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente];
5.3.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J. Teertstra, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Boon als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn:
872