ECLI:NL:RBNNE:2022:4365

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
LEE 22/1941
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen in verband met mijnbouwactiviteiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 18 november 2022, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor schadevergoeding wegens schade aan zijn woning door mijnbouwactiviteiten. Het IMG had op 10 maart 2022 een schadevergoeding van € 8.637,17 toegekend, maar dit besluit werd in een later bestreden besluit van 12 april 2022 gehandhaafd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat het IMG onzorgvuldig had gehandeld en dat de schade niet correct was beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW van toepassing is, wat betekent dat de schade vermoed wordt te zijn veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning. Het IMG heeft echter verschillende deskundigen ingeschakeld om de schade te beoordelen en heeft op basis van hun rapporten geconcludeerd dat de schade niet door mijnbouwactiviteiten is veroorzaakt. De rechtbank oordeelt dat het IMG voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn besluit en dat de rapporten van de deskundigen inzichtelijk en navolgbaar zijn.

Eiser heeft ook aangevoerd dat het IMG niet op basis van gegevens uit het DINO-loket had mogen concluderen dat de bodemsamenstelling onder zijn woning gelijk is aan die van nabijgelegen boringen. De rechtbank oordeelt dat het IMG zich op deze gegevens heeft kunnen baseren, aangezien de boringen in de buurt van de woning dezelfde bodemsamenstelling vertoonden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en bevestigt het de beslissing van het IMG.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1941

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J.A. Steenbergen),
en

het Instituut Mijnbouwschade Groningen (het IMG)

(gemachtigde: mr. K. Winterink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het IMG op zijn aanvraag om vergoeding van schade door mijnbouwactiviteiten.
1.1.
Bij besluit van 10 maart 2022 heeft het IMG eiser een schadevergoeding in verband met mijnbouwschade toegekend van € 8.637,17.
1.2.
Met het bestreden besluit van 12 april 2022 op het bezwaar van eiser is het IMG bij zijn besluit gebleven. Tegen dat besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.3.
Het IMG heeft een verweerschrift ingediend. Bij het verweerschrift is een rapport van de deskundige C. Dobbe (Dobbe) van 26 augustus 2022 gevoegd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het IMG, de deskundige J. Pool (voor eiser) en de deskundige C. Dobbe (voor het IMG).

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. De rechtbank gaat uit van de volgende, door partijen niet betwiste, feiten en omstandigheden.
2.1.
Eiser heeft in 2015 bij het Centrum Veilig Wonen (CVW) schade aan zijn woning en bijgebouwen (hierna: de woning) gemeld. De woning bevindt zich aan de [adres] te [woonplaats B] . In het kader van de melding heeft er op 22 juni 2015 een inspectie van de woning plaatsgevonden. Op 31 juli 2015 is het schaderapport opgesteld. In het rapport is de schade berekend op € 12.308,65. Dit bedrag is aan eiser uitgekeerd.
2.2.
Op 4 juli 2019 heeft eiser een ‘Aanvraag vergoeding schade door mijnbouw’ ingediend.
2.3.
Op 16 december 2020 heeft deskundige R. Rademaker (Rademaker) van expertisebureau CED in opdracht van het IMG een adviesrapport uitgebracht. Dit rapport is gebaseerd op een opname van de schades op 7 december 2020. In het rapport zijn 41 schades beschreven, waarvan er bij 19 schades is vermeld dat deze identiek zijn aan de schades die reeds zijn beschreven in het rapport van 31 juli 2015. Ten aanzien van twee schades is overwogen dat het geen mijnbouwschade betreft. Ten aanzien van de overige schades heeft Rademaker het bedrag aan schadevergoeding berekend op € 6.251,14.
2.4.
Eiser is bij brief van 21 december 2020 in de gelegenheid gesteld om op het adviesrapport te reageren door het inzenden van zijn zienswijze. Dat heeft hij op 4 februari 2021 gedaan.
2.5.
Bij e-mail van 8 februari 2021 heeft eiser aanvullende schades gemeld.
2.6.
Naar aanleiding van de door eiser ingediende zienswijze en de nieuwe schademelding, heeft deskundige Rademaker op 9 maart 2021 een herzien adviesrapport uitgebracht. In het rapport zijn 50 schades beschreven. Ten aanzien van de 41 eerder beschreven schades, heeft Rademaker geen ander advies uitgebracht. De aanvullende schades 42 tot en met 50 heeft Rademaker alle als mijnbouwschade aangemerkt, waarvoor hij een schadevergoeding heeft berekend. Het totale bedrag aan schadevergoeding heeft hij berekend op € 7.697,41.
2.7.
In het primaire besluit heeft het IMG aan eiser een schadevergoeding toegekend van € 7.679,41, vermeerderd met een bedrag van € 690,- aan bijkomende kosten en € 267,76 aan wettelijke rente. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.8.
Naar aanleiding van de aangevoerde bezwaren heeft de deskundige P. Kroes van CED op 22 november 2021 een addendum bezwaar overgelegd.
3. In het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

Bewijsvermoeden
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is omdat de schade naar haar aard redelijkerwijs veroorzaakt zou kunnen zijn door bodembeweging als gevolg van gaswinning in het Groningenveld. De te beantwoorden rechtsvraag is of het IMG het bewijsvermoeden heeft weerlegd. Met betrekking tot deze vraag overweegt de rechtbank als volgt.
4.1.
Bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, wordt op grond van artikel 6:177a, eerste lid, van het BW vermoed, dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk. Het bewijsvermoeden wordt door het IMG met succes weerlegd als het aan de hand van een adviesrapport aantoont dat de schadeoorzaak evident en aantoonbaar uitsluitend een andere is dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. In dat geval wordt voldoende aannemelijk gemaakt dat de schade niet is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Zoals ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) in haar uitspraak van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:374) overweegt, heeft het IMG de uitleg van het bewijsvermoeden in het voordeel van degenen die schade lijden, verscherpt ten opzichte van de uitleg die door de Hoge Raad is gegeven in zijn arrest van 19 juli 2019. Hiermee wordt ook recht gedaan aan de doelstelling van een ruimhartige en voortvarende afhandeling van de schade onder publiekrechtelijke regie (Kamerstukken II, 2017-2018, 33 529, nr. 423).
4.2.
Het IMG heeft verschillende deskundigen ingeschakeld bij de beoordeling van de schade aan de gebouwen van eisers. Volgens vaste rechtspraak van de AbRS mag een bestuursorgaan, als in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid naar voren zijn gebracht.
Het zorgvuldigheidsbeginsel en de vergewisplicht
5. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het IMG mocht zich, gelet op de vergewisplicht, in het bestreden besluit niet op de rapporten van Rademaker baseren. Uit het advies van de bezwaarschriftencommissie maakt eiser op dat de rapporten van Rademaker op enkele punten onjuistheden bevatten en dus onzorgvuldig zijn. Niet uitgesloten kan worden dat in het rapport andere onduidelijkheden, vergissingen of onjuistheden bevatten. Dat geldt volgens eiser temeer nu Rademaker slechts twee uur ter plaatse is geweest. Uit het feit dat eerder twee deskundigen die het IMG had ingeschakeld meer dan een dag nodig hadden om onderzoek te doen, leidt eiser af dat het twee uur durende onderzoek van Rademaker niet zorgvuldig kan zijn.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. In de bezwaarfase wordt het primaire besluit volledig heroverwogen (artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)) en de bezwaarfase biedt de mogelijkheid om fouten te herstellen. Dat is in dit geval ook gebeurd. De volledige heroverweging heeft er in dit geval toe geleid dat het IMG zijn besluitvorming niet langer geheel, maar gedeeltelijk baseert op de rapporten van Rademaker. Voor het overige baseert het IMG zijn besluitvorming op de adviezen van Dobbe. De rechtbank is van oordeel dat de (relevante delen van de) rapportages en de conclusies van de deskundigen voldoende inzichtelijk en navolgbaar zijn, zodat het IMG zijn besluitvorming hierop heeft mogen baseren.
5.2.
Uit de enkele omstandigheid dat Rademaker, in tegenstelling tot andere deskundigen, twee uur op het perceel van eiser is geweest om onderzoek te doen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat het onderzoek dat Rademaker heeft verricht onzorgvuldig is geweest.
5.3.
Eiser heeft zijn beroepsgrond dat het IMG heeft gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel ter zitting ingetrokken.
De zettingen
6. Eiser heeft aangevoerd dat het IMG niet op basis van de gegevens uit het DINO-loket tot de conclusie heeft kunnen komen dat de bodemsamenstelling onder zijn woning gelijk is aan de bodemsamenstelling zoals die blijkt uit de boringen die er in de buurt van zijn woning zijn gedaan. Volgens hem zegt de appelboring die is verricht ook niets over de compactheid van de grond en de spanningen die zich daarin voordoen. Eiser is van mening dat er, om een goed beeld te krijgen van de bodemopbouw onder zijn woning, een boring op zijn perceel had moeten worden gedaan.
6.1.
Het IMG heeft aangevoerd dat er pas een onderzoek op het perceel waarop de woning staat wordt gedaan, als de resultaten van de boringen die er in de buurt van de woning zijn gedaan verschillen in bodemopbouw laten zien. In dat geval bestaat er twijfel over de bodemopbouw in de buurt van de boorpunten en kan een nader onderzoek op het perceel waarop de woning staat noodzakelijk zijn. In dit geval laten de boringen die zijn gedaan in de buurt van eisers woning telkens dezelfde bodemopbouw zien. Het IMG heeft dan ook geen aanleiding gezien om de bodemopbouw van het perceel waarop eisers woning staat nader te onderzoeken.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de deskundigen van het IMG zich wat betreft de bodemopbouw hebben kunnen baseren op de gegevens van het DINO-loket. Vast staat dat dat er drie boringen zijn gedaan in een straal van circa 200 meter rond eisers perceel. Uit alle boringen blijkt dat de ondiepe bodem bestaat uit kleigrond. Volgens Dobbe is het daarom zeer waarschijnlijk dat de samenstelling van de ondiepe bodem op eisers perceel ook bestaat uit kleigrond. Aangezien de boringen aantonen dat sprake is van dezelfde bodemsamenstelling, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het IMG nader onderzoek had moeten uitvoeren op het perceel van eiser. De rechtbank is van oordeel dat het IMG hier kan worden gevolgd.
De schades
Schade 19
7. Het betreft een schade die het IMG volgens eiser ten onrechte niet als mijnbouwschade heeft aangemerkt. Hij is van mening dat niet kan worden uitgesloten dat deze schade is veroorzaakt of verergerd door mijnbouwactiviteiten. Eiser weerspreekt dat hier sprake is van een bouwfout dan wel van slecht voegwerk.
7.1.
De deskundige Rademaker heeft over deze schade geconcludeerd dat het gebrekkig voegwerk betreft. In aanvulling daarop heeft Dobbe ten aanzien van deze schade geconcludeerd dat die is ontstaan op een zettingsgevoelige locatie. Door de later aangebrachte aanbouw is er ter plaatse een zettingsverschil ontstaan. Er is een harde voeg aangebracht en de borstwering is doorgezet in de bestaande gevel. Volgens Dobbe is hier sprake van een bouwfout.
7.1.1.
De rechtbank is van oordeel dat het IMG, door te verwijzen naar de rapporten van Rademaker en Dobbe, voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een uitsluitend andere oorzaak voor de schade. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser zijn standpunt niet heeft onderbouwd met een deskundigenrapport waaruit het tegendeel blijkt.
Schade 41
7.2.
Ook ten aanzien van deze schade is eiser van mening dat die ten onrechte niet als mijnbouwschade is aangemerkt. Rademaker heeft ten onrechte geen nader onderzoek gedaan naar de fundering en de constructie van het pand die tot de scheur in de vloer hebben kunnen leiden. Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 30 maart 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1654.
7.2.1.
Rademaker heeft in zijn rapport over deze schade toegelicht dat nader onderzoek is gedaan aan bouwdelen, waarbij is vastgesteld dat er rondom de loods geen sprake is van vervormingen aan de hoofddraagconstructie en de wandopbouw. Daarnaast is er geen sprake van enige scheurvorming door het plintmetselwerk. Dit is een aanwijzing dat de zakking niet door grondbeving op gang kan zijn gebracht of verergerd. Dobbe bevestigt in zijn rapport van 26 augustus 2022 dat standpunt. Dat de schuur in zijn geheel niet is verzakt, is gecontroleerd op de internetsite van de actuele hoogtekaart van Nederland. De naad die in de betonvloer is te zien, is volgens hem een dilatatievoeg die tijdens de bouw is aangebracht.
7.2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het IMG, door te verwijzen naar de rapporten van Rademaker en Dobbe, zijn standpunt dat in dit geval geen sprake is van mijnbouwschade voldoende heeft onderbouwd. Door de deskundigen is gemotiveerd toegelicht dat sprake is van een tijdens de bouw aangebrachte dilatatievoeg. Uit de rapportage van Rademaker blijkt dat door hem ter plaatse onderzoek is gedaan naar de bouwdelen en de constructie, verder heeft Dobbe de actuele hoogtekaart betrokken bij zijn onderzoek die de conclusies van beide deskundigen bevestigen, en zijn er gegevens uit het DINO-loket betrokken bij de advisering. De niet stelling dat geen of onvoldoende onderzoek zou zijn gedaan volgt de rechtbank dan ook niet.
7.2.3.
De uitspraak waar eiser naar heeft verwezen, leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak was geen onderzoek gedaan door de deskundigen naar de constructie, en werden de conclusies van de deskundigen gemotiveerd bestreden door middel van een een contra-expertise.
Schades 9 en 14
7.3.
Eiser heeft ten aanzien van deze schades aangevoerd dat de bewering van de deskundige dat deze schades zijn veroorzaakt door spatkrachten vanuit de kapconstructie, niet is gebaseerd op een onderzoek. Het IMG heeft niet nader toegelicht waarom een verder onderzoek dan wel aanvullende berekeningen niet noodzakelijk zijn.
7.3.1.
Het IMG verwijst naar hetgeen Dobbe op de hoorzitting over deze schades heeft opgemerkt, namelijk dat de schades worden veroorzaakt door zetting van het pand en spatkrachten vanuit de kapconstructie waardoor de gevel naar buiten wordt gedrukt. Over deze schades heeft hij ook nog opgemerkt dat de trillingssnelheden dermate laag zijn geweest dat kan worden uitgesloten dat deze scheurvorming is veroorzaakt door trillingen als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Hij licht toe dat hij er tevens rekening mee heeft gehouden dat sprake is van een kwetsbaar pand en dat de schades niet recent zijn ontstaan. Het IMG heeft het besluit op bezwaar met betrekking tot deze schades op het standpunt van Dobbe gebaseerd.
7.3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het IMG, door te verwijzen naar het advies van Dobbe zoals gegeven tijdens de hoorzitting en later neergelegd in het rapport van 26 augustus 2022, heeft aangetoond dat sprake is van een autonome oorzaak voor deze schades, namelijk de zetting. Naar het oordeel van de rechtbank is het bewijsvermoeden ten aanzien van deze schadegevallen daarmee weerlegd. Eiser heeft ook niet weersproken dat sprake is van zettingsschade. Wat betreft de spatkrachten heeft de deskundige van het IMG ter zitting toegelicht dat de spatkrachten een gevolg zijn van de zetting. Aangezien de zetting de primaire autonome oorzaak is voor deze schades, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het IMG nader onderzoek had moeten doen naar de spatkrachten.
Schades 10 en 20
7.4.
Ter zitting heeft eiser zijn gronden gericht tegen de beoordeling van schade 20 ingetrokken. Ten aanzien van schade 10, die het IMG als identieke schade heeft aangemerkt, heeft eiser aangevoerd dat deze schade niet identiek is aan de eerder geconstateerde schade. Hij is van mening dat de schade inmiddels is verergerd.
7.4.1.
Het IMG verwijst naar wat Dobbe daarover heeft gezegd in zijn rapport van 26 augustus 2022, namelijk dat bij vergelijking van deze schade met schade 19 uit het NAM-rapport is te zien dat het scheurverloop in beide schades identiek is. Het enige verschil tussen de opname uit 2015 en 2020 is dat een stukje voegwerk verder is losgekomen. Het stukje bevond zich in 2015 al in het scheurverloop.
7.4.2.
De rechtbank volgt het standpunt van het IMG. Zij merkt daarbij nog op dat door de deskundige van het IMG is toegelicht, dat ook als de voeg in de loop der jaren verder is losgekomen, dit er niet toe leidt dat er meer herstelwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Eiser heeft dat ter zitting ook erkend.
Indirecte effecten van de bevingen
8. Eiser wenst dat vergoeding van de schades als het ware open blijft staan tot er meer duidelijkheid is over het effect van trillingen op bodemdaling en grondwaterstanden.
8.1.
De rechtbank is ermee bekend dat er onderzoek plaatsvindt naar de indirecte effecten van diepe bodemdaling binnen het gehele effectgebied van de aardbevingen en dat dit onderzoek nog niet is afgerond. Op dit moment zijn er dan ook onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de onafhankelijke deskundigen, ook waar het de mogelijke indirecte effecten van diepe bodemdaling betreft. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak pas uitspraak te doen nadat het onderzoek naar de effecten van diepe bodemdaling is afgerond.
Hoogte van de herstelkosten
9. Eiser heeft een offerte van een bouwbedrijf overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat de schades niet voor het bedrag dat het IMG hem heeft toegekend kunnen worden hersteld. Dat komt volgens hem doordat het IMG bij de berekening van het schadebedrag geen rekening heeft gehouden met voorbereidende werkzaamheden. Het toegekende bedrag is ook ontoereikend, omdat de prijs van bouwmaterialen inmiddels enorm is gestegen.
9.1.
Het IMG heeft gemotiveerd weersproken dat bij de calculatie geen rekening is gehouden met de voorbereidende werkzaamheden. Dat berust volgens het IMG op een misverstand. Eiser heeft dat ter zitting niet tegengesproken, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat hier inderdaad sprake is van een misverstand en hierover geen verschil van mening meer bestaat.
9.2.
De rechtbank is vervolgens van oordeel dat het IMG terecht het uitgangspunt hanteert dat de kosten van herstel van fysieke schade begroot moeten worden naar het moment waarop die schade is ontstaan. Dat betekent dus dat uitgegaan zou moeten worden van een prijspeil in het verleden. In de praktijk gaat het IMG uit van het prijspeil zoals dat geldt ten tijde van het opleveren van het adviesrapport door de onafhankelijke deskundige. Dat is het meest actuele prijspeil. Vervolgens compenseert het IMG de vertraging in de voldoening van die geldsom door uitkering van de wettelijke rente. De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat er geen grond is voor het oordeel dat het IMG met deze handelwijze niet ruimhartig compenseert. Uitgegaan wordt namelijk van het prijspeil ten tijde van de advisering, terwijl de wettelijke rente wordt berekend vanaf het moment dat de schademelding is gedaan. De rechtbank is van oordeel dat het IMG door de hoogte van de herstelkosten op deze wijze vast te stellen, voldoende rekening heeft gehouden met de prijsstijgingen in de bouw.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.