ECLI:NL:RBNNE:2022:4301

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
18/318348-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vervolging na sepotbeslissing

Op 15 november 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd bijgestaan door mr. P. Bonthuis. De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven, had de verdachte ten laste gelegd van meerdere strafbare feiten, waaronder het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van benadeelden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging. Dit oordeel is gebaseerd op een sepotbeslissing die de verdachte op 17 december 2020 had ontvangen, waarin werd aangegeven dat er onvoldoende bewijs was om tot vervolging over te gaan. De rechtbank oordeelde dat het vertrouwen van de verdachte in de sepotbeslissing gerechtvaardigd was, en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de intrekking van deze beslissing konden rechtvaardigen. De rechtbank heeft de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/318348-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 november 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 november 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Bonthuis, advocaat te Haskerdijken. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 12 september 2020 te Folsgare en/of IJlst, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij 1] (en haar gezin), met het oogmerk die [benadeelde partij 1] (en haar gezin) te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
door
- veelvuldig te bellen en andere mensen te laten bellen naar die [benadeelde partij 1] (en haar gezin) en/of
- meerdere malen diverse borden van de gemeente in en rond Folsgare te bekladden met daarop teksten (van beledigende aard) zoals: ‘Hoer [benadeelde partij 2] KKR nazi XXX’ en/of ‘Karma is een bitch [benadeelde partij 2] en/of
- iets brandend in de richting van de oprit van die [benadeelde partij 1] te gooien, althans hierbij aanwezig te zijn en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, de auto van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] te vernielen door de auto te bekladden met verf en daarop een hakenkruis en ‘NSB’ te verven en/of door het gooien van stenen op/naar de auto en/of
- meerdere malen voor de woning van die [benadeelde partij 1] langs te lopen.

Eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit, wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Inleiding
Aangeefster heeft op 11 maart 2020, 2 mei 2020, 1 september 2020, 15 september 2020 en 15 juni 2021 aangifte gedaan van verschillende feiten, waaronder van de feiten die aan verdachte zijn ten laste gelegd. Op 11 september 2020 en 15 juni 2021 heeft aangeefster klacht gedaan van deze feiten. Op 29 september 2020 is verdachte over deze feiten door de politie verhoord. Vervolgens zijn zowel verdachte als aangeefster in december 2020 op de hoogte gesteld van een sepotbeslissing. Uit de brief die aangeefster heeft ontvangen, gedateerd op 17 december 2020, blijkt dat het Openbaar Ministerie van oordeel was dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde was om een strafzaak tegen verdachte te beginnen, en er daarom geen strafzaak tegen verdachte zal komen.
Bij brief d.d. 17 juni 2021 heeft de officier van justitie aan aangeefster medegedeeld de strafzaak van verdachte opnieuw te zullen beoordelen. Verdachte is vervolgens bij dagvaarding d.d. 28 juni 2021 gedagvaard om voor de politierechter te verschijnen op 27 september 2021. De politierechter heeft vervolgens de behandeling van de zaak aangehouden en deze doorverwezen naar de meervoudige kamer. Op 1 november 2022 is verdachte voor de meervoudige kamer verschenen en is haar zaak behandeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging wegens een schending van het vertrouwensbeginsel. De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft op 17 december 2020 een sepotbeslissing ontvangen, waarin onder andere wordt verwezen naar het vernielen van de auto en de brandstichting. Vervolgens is verdachte tot haar grote verbazing in juni 2021 toch gedagvaard. In de periode tussen de kennisgeving van het sepot en de dagvaarding is echter niets nieuws uit het onderzoek gekomen. Het intrekken van de sepotbeslissing zonder duidelijke motivering is daarom in strijd met het gerechtvaardigd vertrouwen dat bij verdachte is gewekt dat zij niet zou worden vervolgd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd ontvankelijk te zijn in de vervolging, omdat na de sepotbeslissing een novum bekend is geworden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde (vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280). Zo een uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd (vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7).
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Middels een brief van 17 december 2020 heeft de officier van justitie zijn beslissing om tot een sepot van de zaak over te gaan meegedeeld aan verdachte. Het bij verdachte opgewekte vertrouwen dat tegen haar in onderhavige zaak geen vervolging zal worden ingesteld is in deze omstandigheden gerechtvaardigd, omdat zij een schriftelijke mededeling omtrent sepot van de officier van justitie heeft ontvangen en in die sepotbeslissing naar dezelfde feiten wordt verwezen als in onderhavige zaak aan verdachte zijn ten laste gelegd. De officier van justitie heeft niet gesteld welke nieuwe bezwaren na het nemen van de sepotbeslissing bekend zijn geworden die het intrekken van die sepotbeslissing rechtvaardigen. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie in tweede termijn in reactie op het pleidooi van de raadsman wel gesteld dat er sprake zou zijn van een novum, maar dit standpunt op geen enkele wijze onderbouwd. Een novum in de vorm van nieuwe feiten en omstandigheden die de intrekking van de eerdere sepotbeslissing zouden kunnen rechtvaardigen zijn de rechtbank ook ambtshalve niet gebleken. De rechtbank verklaart de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, mr. T.M.L. Wolters en mr. M.R. de Vries, rechters, bijgestaan door mr. L.F. Beitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 november 2022.