Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2022 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
Instituut Mijnbouwschade Groningen (het Instituut)
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Beoordeling door de rechtbank
Naar aanleiding van nader onderzoek door TNO en TU Delft naar de directe effecten van diepe bodemdaling en van Deltares naar de indirecte effecten van diepe bodemdaling is het eerste criterium komen te vervallen.
Een object moet aan twee ingangsvoorwaarden voldoen om te kwalificeren als bijzonder kwetsbaar object: (i) de trillingssnelheid ter plaatse moet minimaal 1,6 mm/s bij een overschrijdingskans van 1% zijn geweest en (ii) de woning moet vóór 1970 gebouwd zijn. Voldoet de woning aan deze twee ingangsvoorwaarden, dan beoordeelt het Instituut aan de hand van vijf criteria of er sprake is van specifieke omstandigheden ten aanzien van de bouwwijze van de woning die dit gebouw bijzonder gevoelig maken voor bevingen.
Ter plaatse heeft de zwaarste beving een trillingssnelheid van 1,92 mm/s gehad. De woning is gebouwd vóór 1970. Aan de twee ingangsvoorwaarden wordt derhalve voldaan. De deskundigen hebben vervolgens bekeken of er sprake is van een specifieke bouwwijze waardoor de woning bijzonder gevoelig is voor aardbevingen. De woning voldoet aan geen van de vijf genoemde criteria. Er is in dat geval geen aanleiding om nader te onderzoeken of de woning extra gevoelig is voor bevingen, waardoor het bewijsvermoeden toch van toepassing moet worden verklaard.
“Bij dit criterium is de kans op schade bij een gebouw of werk dat zich bevindt op een ten opzichte van het epicentrum van de beving verder weg gelegen locatie in een individueel geval minder dan circa 1 op 10.000. (…) Op een gegeven moment gaat de trilling op in – zoals het Panel dit gemakshalve aanduidt – de 'achtergrondtrilling', waaraan elk gebouw of werk dagelijks staat blootgesteld.”