ECLI:NL:RBNNE:2022:428

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
LEE 20/3333
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een AVG-klacht en de toepassing van prioriteringsbeleid door de Autoriteit Persoonsgegevens

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 17 februari 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn klacht op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) behandeld. Eiser had op 13 februari 2019 een klacht ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens, die op 1 september 2019 werd afgewezen. Eiser stelde dat de afwijzing onterecht was en dat er geen nader onderzoek was ingesteld naar de vermeende overtredingen door verschillende instanties, waaronder de Nationale Politie en de gemeente Súdwest Fryslân. De rechtbank oordeelt dat de Autoriteit Persoonsgegevens zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de klacht niet voldeed aan de prioriteringscriteria voor nader onderzoek. De rechtbank benadrukt dat het niet vereist is dat de bestuursrechter op alle aangevoerde gronden afzonderlijk ingaat, maar dat de kern van de beroepsgronden voldoende moet worden besproken. De rechtbank concludeert dat de Autoriteit Persoonsgegevens in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen nader onderzoek te doen, gezien de beperkte capaciteit en middelen. De rechtbank vernietigt echter het besluit voor zover het betreft het niet uitvoeren van nader onderzoek naar de woningstichtingen, omdat het motiveringsgebrek is hersteld. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, draagt de Autoriteit Persoonsgegevens op het griffierecht te vergoeden en veroordeelt haar in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/3333

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.A. Koster).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
de burgemeester van de gemeente Súdwest Fryslân
(gemachtigde: C.R. Aden).

Procesverloop

In het besluit van 1 september 2019 (primair besluit) heeft verweerder de klacht van eiser op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) afgewezen.
In het besluit van 1 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 23 september 2021 en 8 oktober 2021 heeft eiser aanvullende gronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2021 op een hybride zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich via Skype laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen afwijzing van zijn AVG-klacht. Eiser heeft op 13 februari 2019, aangevuld op 10 juli 2019, de klacht ingediend bij verweerder. Eiser heeft verweerder verzocht om corrigerende maatregelen te nemen richting de Nationale Politie, de gemeente Súdwest Fryslân, het Veiligheidshuis Fryslân, woningstichting Woonfriesland en woningstichting Elkien. Verweerder heeft de klacht in het primaire besluit afgewezen. Volgens verweerder is het wat betreft de gemeenten en Nationale Politie niet aannemelijk dat sprake is van een overtreding. Wat betreft de woningstichtingen heeft verweerder geconcludeerd dat de klacht niet voldoet aan de prioriteringscriteria.
2. Met het bestreden besluit op het bezwaar van eiser heeft verweerder vastgehouden aan haar beslissing om de klacht af te wijzen en geen nader onderzoek te verrichten naar de onder 1. Genoemde instanties.

Beoordeling door de rechtbank

Bespreking kern van de beroepsgronden
3. De rechtbank stelt vast dat eiser uitvoerige en gedetailleerde beroepsgronden naar voren heeft gebracht. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser graag had gezien dat alle door hem ingediende beroepsgronden integraal door de rechtbank worden besproken, zal in dit geval worden volstaan met een bespreking van de kern van die beroepsgronden. Uit de artikelen 8:69 en 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vloeit namelijk niet voort dat de bestuursrechter op alle aangevoerde gronden en argumenten afzonderlijk moet ingaan. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 januari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:156).
Zorgvuldigheid
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zijn klacht niet goed heeft weergegeven in het bestreden besluit. Verweerder heeft ook, naar aanleiding van het telefonisch overleg, ten onrechte een samenvatting gemaakt van de klacht en de bezwaargronden. Volgens eiser is de klacht teruggebracht tot de situatie ten aanzien van het Veiligheidshuis, terwijl de situatie volgens eiser meeromvattend is dan door verweerder is gepresenteerd. Verder wijst eiser erop dat verweerder niet alle stukken, zoals zijn mails van 9 juli 2019, bij de besluitvorming heeft betrokken. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij als bijlage bij zijn bezwaarschrift een usb-stick naar verweerder heeft gestuurd, met daarop videobeelden die ter ondersteuning van zijn klacht dienen. De usb-stick is vervolgens retour gekomen.
4.1.
De gemachtigde van verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat oog is geweest voor het gehele verhaal van eiser. Verweerder heeft geprobeerd om behulpzaam te zijn door de bezwaargronden van eiser in e-mails samen te vatten. De gemachtigde heeft aangegeven dat dit een vaste werkwijze is voor medewerkers bezwaar. Het gaat erom dat inzicht wordt verkregen in hetgeen dat voor de bezwaarmaker in de kern het belangrijkst is. Ook is geprobeerd om met eiser te bespreken waar zijn klacht in de kern om ging, aldus de gemachtigde.
De gemachtigde van verweerder heeft wat betreft de usb-stick ter zitting toegelicht dat nadien om een schriftelijke omschrijving van de videobeelden is gevraagd, deze zijn ook ontvangen. Na bestudering van de schriftelijke omschrijving heeft verweerder besloten dat dit voldoende was en dat de beelden niet alsnog bekeken hoefden te worden.
4.2.
Gelet op de omvang van het bezwaarschrift acht de rechtbank het zorgvuldig dat verweerder contact heeft opgenomen met eiser om met hem de klacht en de bezwaargronden te bespreken en samen te vatten. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat eiser door deze werkwijze in zijn belangen is geschaad. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat eiser in zijn brief van 13 juli 2019 heeft gereageerd op de samenvatting van verweerder en op 9 juli 2019 nog twee aanvullende mails heeft verzonden. De enkele omstandigheid dat verweerder in de beslissing op bezwaar niet alle door eiser overgelegde stukken en aanvullende gronden letterlijk heeft genoemd in het bestreden besluit leidt, reeds vanwege de omvang van die stukken, niet tot een ander oordeel. Ook heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval de kern van de klacht en bezwaargronden besproken. Het betoog slaagt dus niet.
4.3.
Ten aanzien van de overgelegde usb-stick overweegt de rechtbank dat verweerder rekening heeft gehouden met de door eiser gegeven omschrijving van de ingediende videobeelden. Niet gebleken is dat verweerder met deze werkwijze onzorgvuldig heeft gehandeld of dat eiser hierdoor is benadeeld. Dit argument slaagt dus niet.
De bevoegdheid van de betrokken instanties voor verwerking van persoonsgegevens
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de rechtmatigheid van de gegevensverwerking door het Veiligheidshuis. Verder verwijst eiser naar artikel 6, eerste lid onder e, van de AVG en betoogt dat dat voor de gemeentes geen juiste grondslag is voor het verwerken van de persoonsgegevens.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat op 14 november 2018 een maatwerkoverleg heeft plaatsgevonden van het Veiligheidshuis. Daarbij waren vertegenwoordigers aanwezig van de gemeente Súdwest-Fryslân, de woningstichtingen Elkien en Woonfriesland, het gebiedsteam Súdwest-Fryslân en de politie. De rechtbank stelt vast dat in het verslag onder meer eisers naam, geboortedatum en adres zijn opgenomen. Verder wordt onder andere melding gemaakt van problemen tussen eiser en andere omwonenden in [plaats 1] en [plaats 2] , en een aangifte van eiser van een bedreiging door de zoon van een omwonende. Ook worden zorgen geuit over een mogelijke escalatie.
5.2.
Niet in geschil is dat de verslaglegging van het maatwerkoverleg, is te kwalificeren als verwerking van persoonsgegevens in de zin van de AVG. Door eiser wordt de bevoegdheid van de gemeente en de woningstichtingen om persoonsgegevens te verwerken betwist.
5.3.
Volgens verweerder kunnen de gegevens in dit geval worden verwerkt op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de AVG. Dit artikellid bepaalt dat de verwerking, voor zover van belang, rechtmatig is als die noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang of een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen.
5.3.1.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) heeft geoordeeld in de uitspraak van 30 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1420) volgt uit overwegingen 41 en 45 van de considerans bij de AVG, dat de AVG niet voorschrijft dat voor elke afzonderlijke verwerking specifieke wetgeving vereist is. Er kan worden volstaan met wetgeving die als basis fungeert voor verscheidene verwerkingen. Die wetgeving moet duidelijk en nauwkeurig zijn en de toepassing daarvan moet voorspelbaar zijn voor degenen op wie deze van toepassing is. Uit deze overwegingen volgt niet dat de noodzaak voor de verwerking moet voortvloeien uit een wet in formele zin. Een dergelijke verplichting vloeit ook niet voort uit het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het EU Handvest). Ook volgens het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is een formele wet niet vereist. Het vereiste dat een inmenging ‘bij wet’ moet zijn voorzien in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM betekent alleen maar dat de aangevochten maatregel een basis in de nationale wetgeving moet hebben en in overeenstemming moet zijn met de vereisten van de rechtsstaat. Dat kan ook lagere regelgeving zijn.
5.4.
Vast staat dat het Veiligheidshuis een samenwerkingsverband is van verschillende instanties. Omdat sprake is van een samenwerkingsverband, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte eerst beoordeeld of iedere deelnemende instantie een eigen (wettelijke) grondslag heeft die als basis fungeert voor gegevensverwerking
5.5.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de verantwoordelijkheid van de burgemeester om de openbare orde te handhaven moet worden aangemerkt als een taak als bedoeld in artikel 6, eerste lid onder e, van de AVG. Deze taak vloeit voort uit artikel 172 van de Gemeentewet. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat deze grondslag onduidelijk of onnauwkeurig zou zijn.
5.6.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangegeven dat een toets aan proportionaliteit en subsidiariteit in het kader van die bevoegdheid van de gemeenten pas aan de orde komt bij nader onderzoek. Verweerder ziet vanwege haar prioriteringsbeleid in dit geval geen noodzaak tot nader onderzoek.
5.7.
Dat geldt volgens verweerder ook voor het gestelde gegevensverwerking door de woningstichtingen Elkien en WoonFriesland. De rechtbank zal hierna nader ingaan op het prioriteringsbeleid van verweerder.
Artikel 13 EVRM
6. Eiser heeft aangevoerd dat het hanteren van de Beleidsregels prioritering klachtenonderzoek (beleidsregels) in strijd is met het recht op een effectieve rechtsbescherming zoals bedoeld in artikel 13 van het EVRM.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het betoog niet. De beleidsregels kunnen via exceptieve toetsing aan de orde worden gesteld. Zo’n toetsing houdt in dat beleidsregels door de rechter in een zaak over een besluit dat op die beleidsregels berust, kunnen worden getoetst op rechtmatigheid. De rechtbank begrijpt de beroepsgronden van eiser zo, dat deze zich richten op de toepassing van de beleidsregels in dit geval.
Het prioriteringsbeleid van verweerder
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder op grond van de beleidsregels verder onderzoek had moeten doen naar de gegevensverwerking door woningstichtingen Elkien en Woonfriesland. Eiser voert aan dat de overtreding grote impact op hem heeft gehad en onderzoek naar de overtreding bredere maatschappelijke betekenis heeft nu het om woonoverlast gaat. Verweerder is volgens hem bovendien in staat om hiertegen op te treden, nu de organisaties waartegen de klacht is gericht duidelijk af te bakenen zijn.
7.1.
Uit artikel 57, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG volgt, voor zover van belang, dat verweerder de inhoud van de klacht onderzoekt in de mate waarin dat gepast is.
7.2.
Verweerder heeft gezien de keuzeruimte die artikel 57 van de AVG de nationale toezichthouders laat, beleidsregels vastgesteld. In artikel 2 van deze beleidsregels staat dat verweerder eerst op basis van de inhoud van de klacht beoordeelt of het gaat om een verwerking van persoonsgegevens die de klager betreft en of er al dan niet sprake is van een overtreding van de AVG.
7.2.1.
In situaties waarin uit de eerste beoordeling blijkt dat mogelijk sprake is van een overtreding, maar waarvoor nader onderzoek nodig is om de overtreding vast te stellen, toetst verweerder eerst aan haar prioriteringscriteria. Uit punt 2.6. van de toelichting bij de beleidsregels volgt wat de prioriteringscriteria zijn:
  • hoe schadelijk is de vermeende overtreding voor de betrokkene(n);
  • wat is de omvang van de bredere maatschappelijk betekenis van een eventueel optreden van verweerder; en
  • in hoeverre is verweerder in staat doeltreffend en doelmatig op te treden.
7.2.2.
Een klacht hoeft volgens de beleidsregels niet op alle criteria ‘hoog te scoren’ voordat verweerder overgaat tot een nader onderzoek. Als een klacht op meerdere criteria hoog scoort, is er wel eerder aanleiding voor een nader onderzoek. In het geval er echter sprake is van een lage(re) score op één criterium, dan kan dit voor verweerder in veel gevallen reeds daarom aanleiding zijn een nader onderzoek achterwege te laten. Verder wordt in het beleid nog benadrukt dat de criteria niet cumulatief zijn en als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, ook een nader onderzoek gestart kan worden wanneer een klacht bijvoorbeeld op alle drie de criteria laag scoort.
Doelmatig en doeltreffend optreden
7.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder op grond van het criterium ‘doeltreffendheid en doelmatigheid’ heeft besloten om geen nader onderzoek te doen.
7.3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat zij de inzet van haar toezichtsbevoegdheden, gelet op de beperkte capaciteit en middelen, onevenredig acht in verhouding tot het daarmee beoogde resultaat. Verweerder heeft daarbij van belang kunnen achten dat een uitgebreid onderzoek ter plaatse uitgevoerd zou moeten worden, om vast te stellen welke informatie over eiser door welke instantie is gedeeld en in hoeverre deze informatie juist is. Verder heeft verweerder kunnen betrekken dat het onderzoek gericht zou zijn op het achterhalen van feitelijke informatie over gegevensuitwisseling op en vlak voor 14 november 2018. Dit wordt door eiser niet bestreden. Eisers stelling dat het duidelijk is om welke instanties het gaat, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de omvang van het door verweerder uit te voeren onderzoek in verhouding tot de beschikbare capaciteit. Het betoog slaagt dus niet.
Lagere score op één criterium
8. De rechtbank overweegt dat uit de beleidsregels volgt dat als sprake is van een lage(re) score op één criterium, dit voor verweerder in veel gevallen aanleiding kan zijn om geen nader onderzoek te doen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit echter onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval een lage(re) score op één criterium aanleiding was voor het afzien van nader onderzoek. Het besluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd.
8.1.
Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting een nadere toelichting gegeven ten aanzien van de toepassing van de overige de prioriteringscriteria en of nader onderzoek nodig is. De rechtbank ziet in het kader van finale geschilbeslechting, aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
Schadelijkheid gedrag voor de klager
9. Eiser betoogt dat sprake is van grote impact door de vermeende overtredingen. Hij stelt dat hij door het ten onrechte delen van informatie onheus is bejegend door meerdere instanties. Ook stelt hij zich op het standpunt dat sprake is van ‘framing’ en beschadiging van zijn persoon door het handelen van de instanties.
9.1.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser het handelen van de woningstichtingen als zeer schadelijk heeft ervaren, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van nader onderzoek kon worden afgezien. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat de vermeende overtreding in het kader van de bescherming van persoonsgegevens niet als ernstig kwalificeert. Overeenkomstig de beleidsregels heeft verweerder van belang geacht dat geen sprake is van verwerking van bijzondere persoonsgegevens, zoals bedoeld in artikel 9 van de AVG, of persoonsgegevens afkomstig van een kwetsbare groep, zoals kinderen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat als in het geval van eiser reguliere gegevens zijn verwerkt, de prioriteringscriteria de duur en ernst van de overtreding mede van belang zijn. Van een lange duur van de overtreding is volgens verweerder geen sprake, wat door eiser niet wordt bestreden.
Bredere maatschappelijke betekenis
10. Eiser heeft betoogd dat een groot maatschappelijk belang bestaat bij het onderzoeken van de gestelde privacy-schendingen door Woonfriesland en Elkien. Het gaat namelijk om het delen van gegevens over overlast in de buurt, waar weinig zorgvuldige en objectieve waarheidsvinding plaatsvindt.
10.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder overeenkomstig de beleidsregels van belang geacht of door de vermeende overtreding veel mensen zijn of kunnen worden getroffen, hoe schadelijk de vermeende overtreding is en of sprake is van een klacht met een grensoverschrijdend karakter. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat de betrokken woningcorporaties duidelijk zijn af te bakenen van andere huurders en dat zij persoonsgegevens verwerken van vele huurders, niet maakt dat een nader onderzoek naar de specifieke verwerking van de gegevens van eiser een bredere maatschappelijke betekenis heeft. Daarbij heeft verweerder ook betrokken dat eiser zich niet richt tegen de algemene bevoegdheid om gegevens te verwerken maar om zijn eigen specifieke situatie. Naar het oordeel van de rechtbank is dat standpunt van verweerder niet onredelijk.
Afwijken beleid
11. Volgens eiser is in zijn geval sprake is van een bijzondere, schrijnende situatie op grond waarvan verweerder van haar prioriteringsbeleid dient af te wijken.
11.1.
In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat er zodanige bijzondere omstandigheden zijn, dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb van haar prioriteringsbeleid had moeten afwijken.
Conclusie ten aanzien van het toegepaste prioriteringsbeleid
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er gezien het beleid geen aanleiding was om nader onderzoek uit te voeren naar de gestelde overtredingen door de betrokken instanties. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het onder 8 geconstateerde motiveringsgebrek heeft hersteld met aanvullende en toereikende motivering.
12.1.
Het vorenstaande betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de bespreking van de overige (inhoudelijk) beroepsgronden van eiser die zien op de vermeende overtredingen van de betrokken instanties.
Artikel 15 AVG en handelen OM
13. Eiser doet voorts een beroep op artikel 15 van de AVG, waarin het recht op inzage is neergelegd. Hij wijst onder andere op zijn verzoek om inzage in politiegegevens, welk verzoek zou zijn afgewezen. De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond buiten de omvang van deze procedure valt. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat dit geen onderdeel vormt van de AVG-klacht van 13 februari 2019. Eiser kan bovendien tegen het besluit om geen inzage te geven, bezwaar indienen bij het bestuursorgaan.
14. Ook het handelen van het Openbaar Ministerie en het seponeren van de aangifte van eiser, valt buiten de omvang van deze procedure.
Rule of Law Checklist
15. Eiser heeft ter zitting tot slot gewezen op het door het adviesorgaan van de Raad van Europa, de commissie van Venetië, opgestelde advies “Rule of Law Checklist” (www.venice.coe.int). Daargelaten of deze “Rule of Law Checklist” een norm is die door de rechter als toetsingsmaatstaf voor besluiten toepasbaar is, heeft eiser niet toegelicht waarom de besluitvorming van verweerder hiermee niet in overeenstemming zou zijn. Deze verwijzing treft dan ook geen doel.
Conclusie
16. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit voor zover het bestreden besluit betrekking heeft op het niet uitvoeren van nader onderzoek ten aanzien van de woningstichtingen. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat wordt vernietigd in stand te laten, omdat verweerder het motiveringsgebrek heeft hersteld met een aanvullende, toereikende motivering.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het niet uitvoeren van nader onderzoek ten aanzien van de woningstichtingen;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.E.J. Jansen, griffier, op 17 februari 2022. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.