ECLI:NL:RBNNE:2022:4094

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
LEE 22/868
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaard bezwaar tegen beëindiging uitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld, waarin haar bezwaar tegen de beëindiging van haar uitkering op grond van de Participatiewet (PW) niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 december 2021, waarin haar uitkering per 1 november 2021 werd beëindigd. De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2022 behandeld, waarbij partijen aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 1 december 2021 op de juiste wijze is verzonden. De rechtbank oordeelt dat zonder een deugdelijke verzendadministratie niet kan worden vastgesteld dat eiseres het besluit tijdig heeft ontvangen. Eiseres heeft betwist het besluit te hebben ontvangen en stelt dat zij pas op 11 januari 2022 op de hoogte was van de intrekking van haar uitkering. De rechtbank concludeert dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en dat het college een nieuw besluit op het bezwaar moet nemen. De rechtbank draagt het college op om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, tot een maximum van € 15.000,-. Tevens moet het college het griffierecht en de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Assen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/868

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. C. Steijgerwalt),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld

(gemachtigde: E.D. Ferwerda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit
van 10 februari 2022 waarin haar bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Het bezwaar van eiseres was gericht tegen het besluit van 1 december 2021. Het college heeft in het besluit van 1 december 2021 aan eiseres medegedeeld dat haar uitkering op grond van de Participatiewet (de PW) vanaf 1 november 2021 wordt beëindigd.
2. De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst.
3. Op 15 september 2022 heeft het college een nadere reactie aan de rechtbank
toegezonden. Deze reactie heeft de rechtbank op 27 september 2022 doorgezonden aan eiseres.
4. Op 7 oktober 2022 heeft eiseres gereageerd op het schrijven van verweerder. Deze
reactie is doorgezonden aan het college.
5. Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven voor afdoening zonder nadere
zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

6. Bij besluit van 21 oktober 2021 heeft het college aan eiseres medegedeeld dat de
aan haar verleende bijstand met ingang van 1 november 2021 wordt verlaagd omdat zij door eigen toedoen haar baan heeft verloren. Hierbij heeft het college aangegeven dat de aan haar verleende bijstand voor de duur van één maand wordt verlaagd met 100%. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij besluit van 10 februari 2022 heeft het college dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
7. Met het besluit van 1 december 2021 heeft het college de bijstand van eiseres
beëindigd met ingang van 1 november 2021, op de grond dat niet langer kan worden vastgesteld dat eiseres behoort tot de kring der rechthebbenden in het kader van de PW. Ook tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt en bij besluit van 10 februari 2022 heeft het college ook dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geschil

8. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat het beroep
zich uitsluitend richt tegen het bestreden besluit van 10 februari 2022 waarin het college het bezwaar van eiseres gericht tegen het besluit van 1 december 2021 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Met het besluit van 1 december 2021 heeft het college de bijstand van eiseres met ingang van 1 november 2021 beëindigd. De rechtbank beoordeelt dus uitsluitend het besluit van het college waarin zij het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 1 december 2021 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden
9. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Het college heeft het
bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het college moet daarom een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres nemen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
10. Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk
verklaard. Hiertoe heeft het college zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. Eiseres heeft betwist dat zij het besluit van 1 december 2021 heeft ontvangen en stelt dat zij pas op 11 januari 2022 in een telefoongesprek heeft vernomen dat haar uitkering was ingetrokken per 1 november 2021. De rechtbank overweegt het volgende met betrekking tot de verzending van het besluit en de tijdigheid van het bezwaarschrift.
11. In dit geval staat vast dat het besluit van 1 december 2021 niet aangetekend
verzonden is. Overeenkomstig bestendige rechtspraak dient het college in beginsel aannemelijk te maken dat het besluit naar het juiste adres verzonden is. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van een juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.
12. Het college heeft ter zitting gesteld dat uit de op het besluit geprinte datum
blijkt dat het besluit daadwerkelijk verzonden is op die dag. De rechtbank volgt het college niet in dit standpunt en wijst op recente uitspraken van de Centrale van Beroep (de CRvB), onder andere ECLI:NL:CRVB:2021:1045. Naar het oordeel van de rechtbank kan zonder nadere toelichting of onderbouwing uit de op het besluit vermelde verzenddatum niet worden afgeleid dat het besluit daadwerkelijk op 1 december 2021 ter verzending is aangeboden aan PostNL. Het college heeft geen verzendadministratie overgelegd, terwijl ook op andere wijze niet gecontroleerd kan worden of het college het besluit ter verzending aan PostNL heeft aangeboden. Het door het college gehanteerde systeem biedt – voor zover dat nu valt na te gaan – onvoldoende waarborgen om te kunnen controleren dat brieven daadwerkelijk ter post zijn bezorgd. Dat de verzendwijze van het college door de civiele rechter wel aanvaard is maakt dit niet anders.
13. Uit de rechtspraak van de CRvB volgt dat contra-indicaties met zich kunnen brengen
dat zonder nader bewijs van de verzending, moet worden geoordeeld dat een betrokkene het besluit wel moet hebben ontvangen. Anders dan het college heeft besloten is daarvan in het geval van eiseres geen sprake. Daarvoor is van belang dat het college uit de mails van 31 december 2021 ten onrechte afleidt dat eiseres op dat moment het besluit al moet hebben ontvangen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiseres het in deze mails duidelijk heeft over het niet uitbetalen van haar bijstandsuitkering gelet op een 100% sanctie. Eiseres heeft het in deze mails niet over de intrekking van haar uitkering.
14. Gelet op al het bovenstaande heeft het college dus niet aannemelijk gemaakt dat het
besluit is verzonden op 1 december 2021. Het moet er voorgehouden worden dat het besluit pas op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt is op 11 januari 2022. Het bezwaarschrift van 16 januari 2022 is dus tijdig ingediend. Het college heeft het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is dan ook gegrond.
15. Ter zitting heeft eiseres de rechtbank verzocht om – indien het beroep gegrond wordt
verklaard – de zaak niet terug te verwijzen naar het college maar om de zaak zelf inhoudelijk te behandelen. Hiertoe heeft eiseres onbetwist aangegeven dat het college tracht om de besluitvorming te vertragen. Aan dit verzoek kan de rechtbank geen gehoor geven nu zij niet over alle gegevens beschikt om de zaak inhoudelijk te kunnen beoordelen. Zo zitten – onder andere – de relevante handhavingsrapporten niet in het dossier. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het aan partijen is om in het kader van de heroverweging met elkaar het gesprek aan te gaan.
15.1
Gelet op alles wat ter zitting is besproken zal de rechtbank het college wel opdragen om binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw – inhoudelijk – besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Hierbij ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 8:72, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat indien het college niet binnen de opgedragen beslistermijn opnieuw beslist op het bezwaarschrift van eiseres, het college voor elke dag dat het de beslistermijn overschrijdt € 100,- moet betalen met een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

16. Gelet op al het bovenstaande heeft het college ten onrechte het bezwaar van eiseres
niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is om deze reden gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, nu zij niet beschikt over de hiervoor benodigde stukken. De rechtbank zal het college dan ook opdragen om, binnen zes weken na deze uitspraak, opnieuw een besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiseres.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het
college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
17.1
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken van overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 10 februari 2022;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.