ECLI:NL:RBNNE:2022:3847

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
21/601
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schadevergoeding voor aardbevingsschade aan woning van eisers door het IMG

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eisers tegen de gedeeltelijke afwijzing van hun aanvraag om schadevergoeding voor aardbevingsschade aan hun woning. Het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) had op 13 januari 2020 een schadevergoeding van € 5.964,89 toegekend, maar eisers waren het niet eens met deze beslissing en hebben bezwaar gemaakt. De rechtbank behandelt de argumenten van eisers, die onder andere twijfels uiten over de deskundigheid van de betrokken experts en de lange duur van de procedure. De rechtbank concludeert dat het IMG voldoende onderzoek heeft gedaan en dat de deskundige, L.H.M. Nabben, zijn calculatie op een objectieve manier heeft onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd om aan de conclusies van het IMG te twijfelen. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, maar het IMG moet wel het griffierecht en de proceskosten vergoeden. De uitspraak benadrukt de wettelijke mogelijkheden voor het IMG om termijnen te verlengen en dat klachten over termijnoverschrijdingen via een aparte beroepsgang kunnen worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/601

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2022 in de zaak tussen

[eisers] , uit [woonplaats] , eisers,

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (het IMG)

(gemachtigden: mr. S. Deaney en mr. K. Winterink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag om schadevergoeding voor aardbevingsschade aan de woning van eisers.
1.1.
Het IMG heeft deze aanvraag met het besluit van 13 januari 2020 gedeeltelijk afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 januari 2021 op het bezwaar van eisers heeft het IMG het bezwaar van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard en een aanvullende schadevergoeding toegekend.
1.2.
Op 21 december 2021 heeft het IMG een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
1.3.
Het IMG heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigden van het IMG. Deskundige L.H.M. Nabben was eveneens aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2. Onder 2.1 en verder wordt de gang van zaken rond de beoordeling van de woning van eisers weergegeven. Onder 3.1 en verder komt de totstandkoming van het bestreden besluit aan de orde.
2.1.
Eisers zijn eigenaar van de woning op het adres [adres] in [woonplaats] . Eisers hebben op 8 januari 2018 een aanvraag om schadevergoeding bij de rechtsvoorganger van het IMG ingediend. Eisers wensen een vergoeding van geleden aardbevingsschade aan hun woning.
2.2.
Eisers hebben op 18 december 2018 een melding gedaan van een acuut onveilige situatie (AOS) bij het de rechtsvoorganger van het IMG.
2.3.
Op 19 december 2018 heeft een AOS-inspectie plaatsgevonden door een bouwkundig inspecteur van W2N Groningen B.V. De conclusie was dat de woning op verschillende plaatsen scheurvorming heeft, maar constructief veilig is. Er is daarom geconcludeerd dat geen sprake is van een acuut onveilige situatie.
2.3.
Het IMG heeft een deskundige aangewezen om de schade te taxeren. De deskundige H. Bleeker, verbonden aan expertisebureau NIVRE, heeft op 7 maart 2019 een adviesrapport uitgebracht aan het IMG. Op 18 mei 2019 is door eisers een zienswijze op het rapport ingediend.
2.4.
Naar aanleiding van de zienswijze van eisers zijn de schades opnieuw beoordeeld. Op 20 december 2020 is door Bleeker een herzien adviesrapport uitgebracht.
3.1.
Het IMG heeft met het besluit van 13 januari 2020, onder overname van het adviesrapport van Bleeker, eisers een schadevergoeding toegekend van € 5.964,89. Daarnaast is € 695,- voor bijkomende kosten en € 246,75 voor wettelijke rente toegekend.
3.2.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij dit bezwaarschrift hebben eisers offertes van bouwbedrijf Kooi Appingedam en stukadoorsbedrijf Afbouw Perdok overgelegd.
3.3.
Op 1 december 2020 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden bij de bezwaaradviescommissie. Eisers waren niet bij deze hoorzitting aanwezig. Tijdens de hoorzitting heeft deskundige R. Frankort, tevens verbonden aan NIVRE, geadviseerd een hogere herstelkostenvergoeding aan eisers toe te kennen.
3.3.
In de oorspronkelijke beslissing op bezwaar heeft het IMG, onder overname van het adviesrapport van de bezwaaradviescommissie, het bezwaar van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard. Aan eisers is een aanvullende schadevergoeding van € 12.033,12 toegekend. Daarnaast is aanvullend € 400,- voor bijkomende kosten en € 747,02 voor wettelijke rent aan eisers toegekend.
3.4.
Eisers zijn tegen dit besluit in beroep gegaan.
3.5.
Op 21 december 2021 heeft het IMG een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Bij dit besluit is een nader advies van Nabben gevoegd. Hierin is aan eisers een aanvullende schadevergoeding van € 12.374,72 toegekend en aanvullend € 993,77 voor wettelijke rente toegekend. In totaal is daarmee een schadevergoeding van € 30.362,73 aan eisers toegekend.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
5. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6.1.
Eisers hebben onder meer aangevoerd dat zij zich door de gang van zaken niet serieus genomen voelen en het idee hebben dat hun dossier inhoudelijk niet correct is behandeld. Zo heeft de afwikkeling van de aanvraag, aldus eisers, buitenproportioneel lang geduurd en twijfelen zij ernstig aan de professionaliteit en deskundigheid van Bleeker en Frankort. In dit laatste verband wijzen zij onder ander op tegenstrijdigheden in de deskundigenrapporten en de gang van zaken bij de opname van de schade door Bleeker in 2018. Ook hebben eisers het oorspronkelijke besluit op bezwaar niet per post ontvangen, waardoor zij korter de tijd hadden om in beroep te gaan. De voortdurende onduidelijkheid en onzekerheid heeft tot stress en fysieke klachten geleid.
De rechtbank overweegt als volgt.
6.2.
De procedure die heeft geleid tot het bestreden besluit is uiterst ongelukkig verlopen en heeft erg lang geduurd. Dit wordt ook gezien door het IMG. Deze gang van zaken laat het bestreden besluit echter intact. Zo bestaat de wettelijke mogelijkheid voor het IMG om termijnen voor de besluitvorming te verlengen en bestaat er voor klachten over de overschrijding van termijnen een aparte beroepsgang. Het feit dat de deskundigen tot een verschillende uitkomst komen, is op zichzelf ook geen grond om te oordelen dat het bestreden besluit onjuist is. Waar het om gaat, is of er uiteindelijk voldoende onderzoek is gedaan naar onder meer de oorzaak van de schade en of die met een voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan. De weerslag op het lichamelijke en fysieke welzijn van eisers die deze schadeafwikkeling heeft gehad kan zich wel vertalen in een vordering tot vergoeding van immateriële schade, maar die kan hier niet worden beoordeeld. Voor een dergelijke vergoeding moet eerst een aparte aanvraag worden gedaan.
6.3.
De in deze procedure te beantwoorden vraag is of eisers voldoende twijfel hebben gezaaid over de conclusies die het IMG heeft getrokken over de (oorzaak en de herstelkosten van) de schade, in het bijzonder ten aanzien van het laatste adviesrapport van Nabben.
Weerlegging van het bewijsvermoeden
7.1.
Eisers hebben met betrekking tot schade 1, scheurvorming in de buitenmuur, aangevoerd dat het IMG het wettelijke bewijsvermoeden uit artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat in deze zaak van toepassing is, onvoldoende heeft weerlegd. Volgens eisers kan de schade namelijk niet, zoals het IMG stelt, ontstaan zijn door verouderd voegwerk, omdat het hele huis 15 jaar geleden opnieuw is gevoegd en de schade na de beving van Zeerijp in 2018 is ontstaan.
7.2.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de oorzaak van schade 1 dat Nabben in reactie op het standpunt van eisers heeft onderbouwd dat de schade zich op de hoek ter plaatse van de aansluiting van de gevelvlakken bevindt. Die plek is het meest kwetsbaar voor weersinvloeden, vochtinwerking en vorst en dus is het logisch, aldus Nabben, dat op deze plek schade is ontstaan. Hiermee is een schadeoorzaak aangewezen die evident en aantoonbaar uitsluitend een andere is dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. [1] Het IMG, zoals uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt, mag bij het nemen van een besluit uitgaan van het advies van een door hem benoemde deskundige, als in dat advies op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid naar voren zijn gebracht.
7.3.
Eisers verzetten zich tegen de conclusies van Nabben, maar hebben hun standpunt niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld met een contra-expertiserapport. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van eisers onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan de conclusies van Nabben te twijfelen. Dat betekent dat het bewijsvermoeden ten aanzien van schade 1 door het IMG is weerlegd.
Herstelkosten en herstelmethode
8.1.
Wat betreft de overige schades die in geschil zijn, schades 3 tot en met 6, 8 tot en met 10, 15 tot en met 20, 23, 24 en 27 tot en met 30, zijn eisers het niet eens met de door Nabben gecalculeerde herstelkosten. Volgens eisers heeft Nabben het calculatiemodel van het IMG verkeerd toegepast en hier een eigen, onjuiste interpretatie aan gegeven. Zo zijn bij verschillende schades de kosten van een rolsteiger niet berekend, wordt het de- en hermonteren van de plinten en het verplaatsen van meubels niet berekend en wordt van een verkeerde omvang van de schades uitgegaan. Eisers hebben daarom zelf een berekening van de herstelkosten per schade gemaakt op grond van het calculatiemodel. Zij komen op grond van die berekening tot de conclusie dat er in totaal nog € 6.721,35 aan schadevergoeding moet worden toegekend, te vermeerderen met een indexering naar het huidige prijspeil.
8.2.
De rechtbank overweegt dat zowel door Nabben als de gemachtigde van het IMG ter zitting is toegelicht dat het door het IMG gehanteerde calculatiemodel niet in alle voorkomende werkzaamheden voorziet. Als de betreffende werkzaamheden niet (geheel) zijn opgenomen in het calculatiemodel, is het aan de deskundige om op basis van zijn deskundigheid de kosten te begroten. Nabben heeft per schade gedetailleerd beschreven hoe zijn calculatie tot stand is gekomen en om welke redenen zijn calculatie afwijkt van de berekening die eisers zelf hebben gemaakt. Zo heeft Nabben toegelicht dat niet bij elke schade de kosten voor een rolsteiger mogen worden berekend: voor het herstel van meerdere schades kan één rolsteiger worden ingezet. Eisers hebben onvoldoende onderbouwd dat Nabbens uitleg ondeugdelijk is en daarmee ook onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel geboden ten aanzien van Nabbens calculatie. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende aanleiding om te oordelen dat het IMG niet uit mocht gaan van die calculatie.
8.3.
Met betrekking tot de indexering heeft het IMG ter zitting toegelicht dat Nabben alle herstelkosten heeft berekend op basis van het calculatiemodel dat gold ten tijde van het nemen van de gewijzigde beslissing op bezwaar, en niet op basis van het calculatiemodel dat gold ten tijde van het uitbrengen van het eerste adviesrapport, zoals gebruikelijk is. Er is dan ook geen aanleiding voor een verdere indexering van de herstelkosten.
9. Ook wat eisers verder hebben aangevoerd kan, tegen de achtergrond van wat hierboven is overwogen, niet leiden tot een hoger schadebedrag.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond.
12. Het IMG moet wel het door eisers betaalde griffierecht vergoeden, omdat het bestreden besluit naar aanleiding van het ingestelde beroep is gewijzigd.
13.1.
Het IMG moet ook de door eisers gemaakte proceskosten vergoeden. De proceskosten zijn vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en bestaan uit de reiskosten van € 18,56 voor het bijwonen van de zitting van 28 september 2022, op basis van het openbaar vervoer, tweede klasse, [woonplaats] – Groningen.
13.2.
Eisers hebben ook een vergoeding gevraagd voor de eigen tijd die zij hebben besteed aan de procedure. Het betreft geen inkomstenderving, maar een vergoeding voor gemiste vrije tijd. Dit wordt afgewezen. Eisers hebben een overlastvergoeding ontvangen als onderdeel van de schadevergoeding en het betreft geen kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Het IMG hoeft deze kosten daarom ook niet te vergoeden.
13.3.
Daarnaast hebben eisers een vergoeding gevraagd voor de kosten van de advocaat waarmee zij eenmalig een adviesgesprek hebben gevoerd. Uit artikel 2 lid 1 onder a van het Besluitkosten proceskosten bestuursrecht volgt dat kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in aanmerking komen als die in de bijlage bij het Bpb zijn opgenomen. De kosten voor een eenmalig adviesgesprek zijn niet in deze bijlage opgenomen en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het IMG het griffierecht van € 181,- aan eisers moet vergoeden.
  • bepaalt dat het IMG de proceskosten van € 18,56 aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Burgerlijk Wetboek, Boek 6
Artikel 177a
1. Bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of gasopslag bij Norg zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
2. De benadeelde kan zich slechts beroepen op het vermoeden, bedoeld in het eerste lid, indien hij de exploitant, bedoeld in artikel 177, op diens verzoek de relevante bescheiden betreffende het gebouw of werk ter inzage geeft indien hij daarover beschikt, en de exploitant genoegzaam gelegenheid geeft de schade te onderzoeken.

Voetnoten

1.Zie hierover verder het toetsingskader van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) in de uitspraken AbRvS 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:374 en AbRvS 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1631 (te raadplegen via www.rechtspraak.nl).