ECLI:NL:RBNNE:2022:3843

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
18/066564-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor openlijke geweldpleging en pogingen tot zware mishandeling

Op 20 oktober 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die zich schuldig heeft gemaakt aan drie openlijke geweldplegingen en het medeplegen van twee pogingen tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 35 uren, een leerstraf van 35 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van één maand. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op om recidive te voorkomen. De feiten vonden plaats in Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, waarbij de verdachte onder andere vuurwerk in urinoirs gooide en geweld pleegde tegen leeftijdsgenoten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, een aanzienlijk risico op recidive vertoonde en dat zijn gedrag bijdroeg aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de Gemeente Súdwest-Fryslân en een slachtoffer, toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/066564-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 oktober 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ), wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 06 oktober 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Bonthuis, advocaat te Haskerdijken. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 december 2021 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân openlijk, te weten in een toiletgebouw/toiletruimte in Parkeergarage Normandiaplein aan de Leeuwarderweg 7A, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, te weten twee, althans meerdere, urinoirs, door meerdere stukken vuurwerk in/bij die urinoirs tot ontploffing te brengen; terwijl hij, verdachte deze goederen opzettelijk heeft vernield;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 december 2021 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk twee, althans meerdere, urinoirs, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Gemeente Súdwest-Fryslân, in elk geval aan een ander, toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 7 januari 2022 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] meermalen tegen het (achter)hoofd en/of de nek en/of het gezicht en/of de buik, althans het bovenlichaam, heeft/hebben getrapt/geschopt en/of geslagen/gestompt, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 januari 2022 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen tegen het (achter)hoofd en/of de nek en/of het gezicht en/of de buik, althans het bovenlichaam, te schoppen/trappen en/of slaan/stompen, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag;
3.
hij op of omstreeks 7 januari 2022 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân openlijk, te weten op/in een parkeergarage aan het Sint Antoniusplein, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1]
  • op te wachten en naar bovengenoemde plaats te dirigeren, en/of
  • bij de nek/keel en/of kleding te grijpen en/of op de grond te drukken/werpen/trekken/duwen, en/of
  • meermalen tegen/op meerdere delen van het lichaam, waaronder het hoofd en/of het gezicht en/ofde nek en/of de handen en/of de enkels, althans de benen, te trappen/schoppen en/of stompen/slaan, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag;
4.
hij op of omstreeks 11 januari 2022 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een aanloop en/of met kracht en/of met geschoeide voet die [slachtoffer 2] , terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag, tegen het hoofd en/of het gezicht heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 januari 2022 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
  • met een aanloop en/of met kracht en/of met geschoeide voet die [slachtoffer 2] , terwijldie [slachtoffer 2] op de grond lag, tegen het hoofd en/of het gezicht heeft/hebben geschopt/getrapt, en/of
  • meermalen tegen het hoofd en/of het gezicht heeft/hebben gestompt/geslagen, en/of
  • een knietje tegen de zij, althans het bovenlichaam, heeft/hebben gegeven,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 januari 2022 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]
  • meermalen tegen het hoofd en/of het gezicht en/of de rug en/of de zij, althans het bovenlichaam,en/of de benen en/of de voeten te schoppen/trappen, en/of - meermalen tegen het hoofd en/of het gezicht te stompen/slaan,
  • een knietje tegen de zij, althans het bovenlichaam, te geven;
5.
hij op of omstreeks 11 januari 2022 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân openlijk, te weten op/bij het schoolplein van [naam school] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] door
  • die [slachtoffer 2] en/of een ander, te weten [slachtoffer 3] , op te wachten en/of voor de fiets vandie [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te gaan staan, en/of die [slachtoffer 3] tegen de benen te schoppen/trappen en/of van de fiets te trekken, en/of (vervolgens) door die [slachtoffer 2]
  • meermalen tegen het hoofd en/of het gezicht en/of de rug en/of de nek en/of de zij en/of deribben, althans het bovenlichaam, en/of de benen en/of de voeten te schoppen/trappen, en/of
  • een knietje tegen de zij, althans het bovenlichaam, te geven
  • tegen het lichaam te duwen, en/of
  • van achteren bij de nek/keel en/of de kleding vast te grijpen en/of met kracht naar de grondte werpen/trekken/duwen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 4 primair ten laste gelegde, omdat een schop tegen het hoofd in dit geval geen poging tot doodslag oplevert.
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 primair ten laste gevorderd, omdat verdachte heeft bekend dat hij samen met een ander vuurwerk in het toilet heeft gegooid. Voorts heeft de officier van justitie veroordeling voor het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde gevorderd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat aangever door verdachte en een medeverdachte is geslagen en geschopt, en dat aangever en getuigen verklaren dat ook het hoofd van aangever is geraakt. Door aldus te handelen bestond de kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Volgens de officier van justitie is sprake van een eendaadse samenloop tussen feit 2 primair en feit 3.
Ten slotte heeft de officier van justitie veroordeling voor het onder 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde gevorderd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte samen met anderen aangever heeft geschopt en geslagen, waarbij verdachte onder andere het hoofd van aangever heeft geraakt. Er bestond een kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 primair aangevoerd dat verdachte slechts één keer tegen de enkel en één keer tegen de rug/arm van aangever heeft geschopt, en niet tegen het gezicht. Voor het geval een medeverdachte wel tegen het hoofd van aangever heeft geschopt, moet dit voor verdachte niet strafverzwarend werken. Net als de officier van justitie heeft de raadsman opgemerkt dat sprake is van een eendaadse samenloop tussen feit 2 en 3.
Met de officier van justitie is de raadsman van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 4 primair. Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet duidelijk zijn waar(mee) aangever in het gezicht is geschopt. Die duidelijkheid bestaat in onderhavige zaak niet. Daarbij komt dat de verbalisant de videobeelden onjuist heeft weergegeven in zijn proces-verbaal van bevindingen. Het klopt niet dat verdachte een aanloop heeft genomen en aangever daarna in het gezicht heeft getrapt – die trap kwam namelijk tegen de borst. De raadsman heeft aangevoerd dat wel te zien is dat verdachte aangever twee of drie keer trapte en dat een medeverdachte aangever een schop tegen het hoofd gaf. Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het deel dat over [slachtoffer 3] gaat, omdat verdachte die feitelijkheden enkel heeft gefilmd. Ten slotte heeft de raadsman opgemerkt dat sprake is van een eendaadse samenloop tussen feit 4 en 5.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 4 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat op basis van getuigenverklaringen wel kan worden vastgesteld dat aangever tegen het hoofd is geraakt, maar dat onduidelijk is gebleven onder welke omstandigheden dit heeft plaatsgevonden. Uit de (getuige)verklaringen en de overige voorhanden zijnde stukken wordt onvoldoende duidelijk wie aangever tegen het hoofd heeft getrapt, met hoeveel kracht dit heeft plaatsgevonden en hoe vaak dit heeft plaatsgevonden. Het proces-verbaal waarin de videobeelden worden beschreven
1, en waarin is opgenomen dat het verdachte is geweest die aangever tegen het hoofd heeft geraakt, zal de rechtbank terzijde schuiven. De rechtbank heeft deze beelden bekeken en is van oordeel dat op de beelden niet duidelijk is te zien dat verdachte aangever tegen het hoofd schopt. Verdachte zal daarom van feit 4 primair worden vrijgesproken.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 subsidiair en 5 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
Feit 1:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 oktober 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 januari 2022, opgenomen op pagina 34 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer
2022036840 d.d. 11 april 2022, inhoudend de verklaring van [naam 3], namens Gemeente Sudwest-Fryslan.
Feit 2 primair en 3:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 oktober 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 18 januari
2022, opgenomen op pagina 47 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer
2022036840 d.d. 11 april 2022, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 januari 2022, opgenomen op pagina 44 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 1] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 18 januari 2022, opgenomen op pagina 58 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 2] .

Feit 4 subsidiair en 5:

de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 oktober 2022;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 januari 2022, opgenomen op pagina 61 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer
2022036840 d.d. 11 april 2022, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 januari 2022, opgenomen op pagina 64 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] .
Met betrekking tot feit 5 overweegt de rechtbank, anders dan de raadsman, dat ook het deel dat [slachtoffer 3] betreft, wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank stelt vast dat uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op de hoogte was van de plannen om [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] te “klappen”, verdachte met dat doel ook naar [naam school] is gegaan en verdachte daarna het opstootje tussen [slachtoffer 3] en de medeverdachten van dichtbij heeft gefilmd.
2Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat de verdachte de groep niet alleen getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandeling(en) en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
primairhij op 9 december 2021 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân openlijk, te weten in een toiletgebouw in Parkeergarage Normandiaplein aan de Leeuwarderweg 7A, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, te weten twee urinoirs, door meerdere stukken vuurwerk in die urinoirs tot ontploffing te brengen, terwijl hij, verdachte deze goederen opzettelijk heeft vernield;
primairhij op 7 januari 2022 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] meermalen tegen het achterhoofd en de nek hebben getrapt/geschopt, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 7 januari 2022 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân openlijk, te weten op een parkeergarage aan het Sint Antoniusplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1]
  • op te wachten en naar bovengenoemde plaats te dirigeren, en
  • bij de nek te grijpen en op de grond te drukken, en
  • meermalen tegen meerdere delen van het lichaam, waaronder het hoofd en de nek en de enkels tetrappen/schoppen, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag;
4. subsidiair hij op 11 januari 2022 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
  • met geschoeide voet die [slachtoffer 2] , terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag, tegen het hoofden het gezicht heeft/hebben geschopt, en
  • meermalen tegen het hoofd en/of het gezicht heeft/hebben gestompt,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij op 11 januari 2022 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân openlijk, te weten bij het schoolplein van [naam school] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door
  • die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , op te wachten en voor de fiets van die [slachtoffer 3] te gaanstaan, en die [slachtoffer 3] tegen de benen te trappen en van de fiets te trekken, en vervolgens door die [slachtoffer 2]
  • meermalen tegen het hoofd en het gezicht en het bovenlichaam te schoppen/trappen, en/of
  • tegen het lichaam te duwen, en
  • van achteren bij de nek vast te grijpen en naar de grond te trekken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primair openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen, terwijl de schuldigeopzettelijk goederen vernielt
primair medeplegen van een poging tot zware mishandeling
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
subsidiair medeplegen van een poging tot zware mishandeling
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank is van oordeel dat tweemaal sprake is van een eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 van het Wetboek van strafrecht, namelijk ten aanzien van feit 2 primair en feit 3, en daarnaast ten aanzien van feit 4 subsidiair en feit 5.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 subsidiair en 5 wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke leerstraf (TACt regulier) voor de duur van
35 uur, een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 35 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de eis van de officier van justitie passend is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 14-jarige leeftijd schuldig gemaakt aan meerdere geweldsfeiten. Hij heeft samen met een ander in een openbaar toiletgebouw urinoirs opgeblazen met vuurwerk. Daarbij heeft hij twee keer, zeer kort achter elkaar, namelijk op 7 en op 11 januari jl., samen met een ander, een leeftijdsgenoot mishandeld. Beide keren werd het slachtoffer onder andere geschopt terwijl hij op de grond lag, en werd het slachtoffer ook tegen het hoofd geschopt. De rechtbank merkt op dat het zeer laf en ook heel gevaarlijk is om iemand die op de grond ligt tegen het hoofd te schoppen. Verdachte mag van geluk spreken dat het niet slechter met de slachtoffers is afgelopen. Met zijn handelen heeft verdachte, samen met anderen, inbreuk gemaakt op de eigendommen van de samenleving en op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Daar komt bij dat feiten als de onderhavige bijdragen aan de in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid. Dat geldt te meer als die feiten in de openbaarheid worden gepleegd, zoals hier het geval was.
De rechtbank heeft acht geslagen op het advies, van 15 juli 2022 van de Raad, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
De Raad maakt zich grote zorgen om de toenemende betrokkenheid van verdachte bij geweldsdelicten. Verdachte was voornamelijk in groepsverband fysieke agressief. Het lijkt erop dat verdachte ervan overtuigd is dat fysieke agressie normaal is, waardoor hij steeds weer in herhaling valt. Dit maakt dat er een aanzienlijke grote kans is op herhaling van geweldsdelicten.
De Raad maakt zich eveneens grote zorgen om de schoolgang van verdachte. Hij is onlangs weggestuurd van stage en is in het schooljaar 2021-2022 tweemaal geschorst geweest van school wegens vechtpartijen. Verdachte lijkt in een korte periode steeds verder af te glijden. Hij vertoont negatief gedrag (pesten, irriteren, neerhalen en straattaal gebruiken) en zijn schoolprestaties gaan achteruit. Van belang is dat er een duidelijke invulling van de schoolgang komt, waar verdachte voor gemotiveerd is.
De Raad vindt het zorgelijk dat verdachte gebeurtenissen veelal buiten zichzelf legt en dat hij weinig tot geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen aandeel. Over de onderhavige delicten zegt verdachte dat het niet leuk is en hij spijt heeft. De Raad heeft echter de indruk dat verdachte hierin sociaal wenselijk gedrag laat zien en hij niet oprecht spijt heeft van wat hij heeft gedaan en wat dit voor de slachtoffers betekent. Verdachte lijkt zijn gedrag goed te praten doordat hij van mening is dat zijn gedrag een reactie is op het gedrag van een ander. Zijn ouders en Recare zien daarentegen wel een pro-sociale houding van verdachte, maar school zegt zich daarover juist zorgen te maken.
De Raad adviseert de gedragsinterventie TACt regulier op te leggen om de vaardigheden van verdachte op het gebied van emotie-regulatie, zowel in algemene zin, als in meer complexe situaties te vergroten en versterken. Gezien de ernst van de feiten en dat verdachte baat lijkt te hebben bij duidelijkheid en structuur adviseert de Raad ook een maatregel Toezicht en Begeleiding. Dit toezicht is al op vrijwillige basis opgestart. Gezien de ernst van de feiten adviseert de Raad daarnaast een werkstraf. Deze straf zal niet bijdragen aan het verkleinen van de kans op recidive, maar is van belang om verdachte een forse consequentie te laten ervaren. Tevens adviseert de Raad vanuit pedagogisch oogpunt een voorwaardelijke jeugddetentie om verdachte het signaal te geven dat zijn gedrag onacceptabel is. De Raad is van mening dat een voorwaardelijke jeugddetentie ook als stok achter de deur kan dienen, zodat met de bijzondere voorwaarden en de begeleiding van de jeugdreclassering, de kans op recidive zal afnemen.
Rekening houdend met de ernst van de feiten, de conclusies en adviezen van de Raad, alsmede de Oriëntatiepunten voor straftoemeting, acht de rechtbank een straf conform de eis van de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank maakt zich op basis van het onderzoek op de terechtzitting en het hiervoor beschreven bevindingen van de Raad zorgen om verdachte, en vindt het van groot belang dat verdachte leert hoe hij in de toekomst betere keuzes kan maken. De combinatie van een werkstraf, leerstraf en voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden is passend om verdachte te straffen voor zijn gedrag maar ook om recidive in de toekomst te verkleinen.
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de conclusies van de Raad schat de rechtbank het recidiverisico in als hoog.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
Gemeente Súdwest-Fryslân, tot een bedrag van € 1144,89 ter vergoeding van materiële schade,vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 479,77 ter zake van materiële schade en € 966,00 tervergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen Gemeente Súdwest-Fryslân en [slachtoffer 2] geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, maar zonder gijzeling. De officier van justitie heeft ten slotte gevraagd de schadevergoedingen hoofdelijk toe te wijzen, omdat dit bij de medeverdachten ook is bepaald. Bovendien is het te belastend voor de benadeelde partijen om bij verschillende verdachten hun schadevergoeding te moeten incasseren. Dit ongemak zal bij de verdachten moeten liggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de vordering van de Gemeente Súdwest-Fryslân gepleit om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat onduidelijk is of de persoon die de vordering heeft ondertekend daartoe bevoegd was. Inhoudelijk heeft de raadsman geen opmerkingen over de gevorderde schadevergoeding.
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] verweer gevoerd. Allereerst heeft de raadsman aangevoerd dat de reiskosten voor het naar school brengen geen rechtstreekse kosten zijn, omdat [slachtoffer 2] wel in staat was om te fietsen, maar uit angst koos om dit niet te doen. Ten tweede heeft de raadsman bepleit dat de kosten van de verlofuren geen rechtstreekse schade zijn, omdat het een keuze van de moeder van [slachtoffer 2] is om naar de zitting te komen. Ten slotte heeft de raadsman verzocht de gevorderde immateriële schadevergoeding te matigen naar € 600,00, omdat een dergelijk bedrag beter past bij de onderhavige feiten.
De raadsman heeft verzocht bij toewijzing de schadevergoeding in het geval van de Gemeente Súdwest-Fryslân te delen door twee, en in het geval van [slachtoffer 2] te delen door vijf (en dus geen hoofdelijke aansprakelijkheid op te leggen). De raadsman wil voorkomen dat verdachten onderling contact moeten hebben over de schadevergoeding, dat het geval zal zijn bij hoofdelijkheid.
Oordeel van de rechtbank
De vordering van Gemeente Súdwest-Fryslân
Ten aanzien van de vordering van de Gemeente Súdwest-Fryslân overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een ontvankelijkheidsgebrek, omdat de zogenaamde ‘Schutznorm’ van toepassing is, die de benadeelde partij tracht te beschermen en niet de verdachte. Niet aannemelijk is geworden dat de bevoegdheid om de Gemeente te vertegenwoordigen is misbruikt. Het enkele stellen dat een machtiging ontbreekt of dat de namen in de vordering niet overeenkomen, is onvoldoende om misbruik aan te nemen. Het voorgaande betekent dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 december 2021.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Gijzeling zal in verband met de jeugdige leeftijd van verdachte achterwege blijven.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De vordering van [slachtoffer 2]
Ten aanzien van de door [slachtoffer 2] gevorderde materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde reiskosten voor het bijwonen van de zittingen, het bezoek aan Stichting Slachtofferhulp en het bezoek aan het openbaar ministerie niet aan te merken zijn als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit, zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), maar proceskosten in de zin van artikel 532 Sv zijn. Voor zover de benadeelde partij deze kosten (ook) heeft willen opvoeren als proceskosten zal de rechtbank deze post ook bespreken in het navolgende.
Ten eerste overweegt de rechtbank dat ten aanzien van de gevorderde verletkosten niet is gebleken dat die schade daadwerkelijk is geleden. Niet is onderbouwd dat de ouder(s) vrij hebben moeten nemen. De rechtbank zal de benadeelde partij op dat punt in de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Ten tweede overweegt de rechtbank over de gevorderde kosten van een eerdere zitting dat niet is gesteld dat de benadeelde partij en zijn ouders daadwerkelijk bij die zitting aanwezig zijn geweest. De rechtbank zal de benadeelde partij ook op dat punt in de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Ten derde overweegt de rechtbank met betrekking tot de kosten van de zitting van 6 oktober 2022 dat op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, Rv reis-, verlet- en verblijfkosten van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding alleen voor vergoeding in aanmerking komen indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon wordt geprocedeerd. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij in deze procedure door een gemachtigde is vertegenwoordigd, die ook ter terechtzitting de vordering heeft toegelicht. De gevorderde kosten die verband houden met het bijwonen van de zitting komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de vordering voor dit deel dan ook afwijzen. Ten vierde overweegt de rechtbank ten aanzien van de reiskosten voor het naar school brengen dat die kosten onvoldoende rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde. De rechtbank zal daarom bepalen dat dit ook deel van de vordering afgewezen wordt. Ten vijfde overweegt de rechtbank ten aanzien van de gevorderde reiskosten voor bezoeken aan de officier van justitie en slachtofferhulp als volgt. De civiele proceskostenregeling bevat een (in beginsel) limitatieve en exclusieve regeling voor de proceskostenvergoeding (ECLI:NL:HR:2015:1600). De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde reiskosten die zien op de gesprekken met de officier van justitie en Stichting Slachtofferhulp niet toewijsbaar zijn als proceskosten op grond van de toe te passen civiele proceskostenregeling. Zij worden in die regeling immers niet genoemd. De rechtbank zal daarom die gevorderde proceskosten afwijzen.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat, voor wat betreft de gevorderde materiële schadevergoeding, slechts ten aanzien van de reiskosten voor bezoeken aan de fysiotherapeut, het ziekenhuis en de huisarts voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de schade heeft geleden en dat deze schade ook een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 4 subsidiair en feit 5 bewezen verklaarde. De vordering zal daarom slechts voor dat gedeelte worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 december 2022.
Ten aanzien van de door [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat € 966,00 redelijk en billijk is, gelet op de in de vordering aangehaalde jurisprudentie en de nadelige lichamelijke en psychische gevolgen die het bewezenverklaarde voor het slachtoffer heeft gehad.
Concluderend zal de vordering voor wat betreft de gevorderde materiële schadevergoeding worden toegewezen tot een bedrag van € 14,06 en voor wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding worden toegewezen tot een bedrag van € 966,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2022.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Gijzeling zal in verband met de jeugdige leeftijd van verdachte achterwege blijven.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van één maand.

Bepaalt dat deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd onderwijs en/of dagbesteding heeft;
dat de veroordeelde meewerkt aan hulpverlening die door de jeugdreclassering nodig wordt geacht, en
dat de veroordeelde zich in het kader van de maatregel van Toezicht en Begeleiding, gedurende een door het Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (Leeuwarden) te bepalen periode en op door die instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo frequent en zo lang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht, en dat de veroordeelde zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken.
Geeft aan het Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (Leeuwarden) opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 35 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van zeventien dagen zal worden toegepast.
een leerstraf, bestaande uit het volgen van het leerproject gedragsinterventie Tact regulier voor de duur van 35 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van zeventien dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij
Gemeente Súdwest-Fryslântoe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan Gemeente Súdwest-Fryslân te betalen:
  • het bedrag van € 1.144,89 (zegge: duizendhonderdvierenveertig euro en negenentachtig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 december 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van Gemeente Súdwest-Fryslân aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.144,89 (zegge: duizendhonderdvierenveertig euro en negenentachtig eurocent, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.144,89 aan materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat geen gijzeling kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 4 subsidiair en feit 5:
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van € 980,06 (zegge: negenhonderdtachtig euro en zes eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 januari 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] voor het overige deel, te weten € 160,03 niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] voor het overige, te weten € 305,68 af.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 980,06 (zegge: negenhonderdtachtig euro en zes eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 14,06 aan materiële schade en € 966,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat geen gijzeling kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Dijkstra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.M. Spooren en mr. L.M. Praamstra, rechters, bijgestaan door mr. L.F. Beitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 oktober 2022.
Mr. L.M. Praamstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 januari 2022, opgenomen op pagina 69 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022036840 d.d. 11 april 2022, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] .
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte d.d. 19 januari 2022, opgenomen op pagina 80 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [verdachte] .