ECLI:NL:RBNNE:2022:3795

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
18/273214-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens overtreding van de Wegenverkeerswet na verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 20 oktober 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De zaak betreft een verkeersongeval dat plaatsvond op 23 april 2020 te De Groeve, gemeente Tynaarlo, waarbij de verdachte als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was. Het ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor een fietser, genaamd [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten was dat het ongeval heeft plaatsgevonden. De verdachte had niet de vereiste aandacht voor het verkeer en was bovendien onder invloed van alcohol, met een ademalcoholgehalte van 600 microgram per liter lucht.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk. De rechtbank overwoog dat het ongeval ernstige gevolgen had voor het slachtoffer, die hersenletsel had opgelopen en nog steeds last had van de gevolgen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheid en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor strafbare feiten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders in het verkeer en de gevolgen van onvoorzichtig rijgedrag.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/273214-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 oktober 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 06 oktober 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.S. Slinkman, advocaat te Hoogezand. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 april 2020 te De Groeve, gemeente Tynaarlo als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Hunzeweg, ter hoogte van een parkeerplaats, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, bij het afslaan naar rechts, teneinde die parkeerplaats op te rijden, een hem op dezelfde weg tegemoetkomende bestuurder van een fiets niet heeft laten voorgaan, althans zich zodanig op het fietspad van die weg te begeven, dat hij, verdachte, die bestuurder van die fiets geen vrije doorgang verleende, tengevolge waarvan een verkeersongeluk heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenletsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, waarbij verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 600 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 april 2020 te De Groeve, gemeente Tynaarlo, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 600 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn; en
hij op of omstreeks 23 april 2020 te De Groeve, gemeente Tynaarlo, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Hunzeweg, - gekomen nabij een aldaar gelegen parkeerplaats - en toen bij het afslaan naar rechts, teneinde die parkeerplaats op te rijden, een hem op dezelfde weg tegemoetkomende bestuurder van een fiets niet heeft laten voorgaan, althans zich zodanig op het fietspad van die weg heeft begeven, dat hij, verdachte, die fietser geen vrije doorgang heeft verleend, tengevolge waarvan een verkeersongeluk heeft plaatsgevonden, waarbij letsel aan de bestuurder van die fiets, te weten [slachtoffer], is ontstaan en schade aan goederen is toegebracht, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het niet evident is dat sprake is van verwijtbaarheid aan de zijde van verdachte. Uit het dossier volgt niet wat de afstand was tussen verdachte en de wielrenners op het moment dat verdachte met zijn auto op het fietspad stond. Het is mogelijk dat verdachte de wielrenners niet heeft kunnen zien, mede gelet op het feit dat uit het dossier volgt dat de bevuilde ruit in combinatie met zonlicht een nadelig effect kan hebben gehad op het zichtveld van verdachte. Tot slot is het mogelijk dat verdachte de snelheid van de wielrenners heeft onderschat, nu zij met 33 km/u fietsten.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het hierna primair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juli 2020,opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020104751 d.d. 24 september 2020, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 23 april 2020 omstreeks 17:43 uur kregen wij, verbalisanten, een melding op de Hunzeweg in De Groeve. Er zou een aanrijding hebben plaatsgevonden tussen een personenauto en een fietser. Omstreeks 17:49 uur kwamen wij ter plaatse bij de aanrijding. Wij zagen een blauwe Volvo half op de weg en half op het fietspad staan. Wij zagen een jongeman op de grond liggen. Ik, verbalisant
[verbalisant], liep naar de Volvo toe. Ik zag dat er een man op de motorkap zat. Ik vroeg de man wie de bestuurder van de Volvo was. De man zei tegen mij dat hij het voertuig had bestuurd en de enige inzittende was. Hij vertelde mij direct dat hij drie biertjes op had. Ik hoorde dat de man met dubbele tong sprak en zag dat hij onvast ter been was. Tevens rook ik dat zijn adem riekte naar inwendig gebruik van alcohol.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 23 april 2020,opgenomen op pagina 8 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam]:
Ik was aan het fietsen met [slachtoffer] en wij kwamen uit de richting van Zuidlaren. We gingen in de richting van Kielwindeweer en reden op het fietspad dat gelegen is naast de Hunzeweg. Ik zag een grijze Volvo in tegengestelde richting over de rijbaan die naast het fietspad is gelegen, aan komen rijden. Ik zag de bestuurder van de Volvo over zijn rechterschouder kijken. Ik zag dat de auto bij de Chinees afsloeg richting de parkeerplaats van de Chinees. Ik zag dat [slachtoffer] frontaal op de auto klapte en met zijn hoofd tegen de rechter onderzijde van de voorruit van de Volvo klapte. Ik zag [slachtoffer] vervolgens door de lucht vliegen. Ik zag dat [slachtoffer] met zijn achterhoofd op de grond klapte. Ik zag later op mijn telefoon die verbonden is met de snelheidsmeter en gps dat ik om 17:35 uur precies 33 kilometer per uur reed. Hierna was de impact van [slachtoffer] op het voertuig en gaat mijn fiets terug naar 0 kilometer per uur.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verkeersongevallenanalyse inclusiefbijlagen d.d. 26 juni 2020, opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
2.2.1
Wegsituatie. Het verkeersongeval vond plaats op de Hunzeweg (N386), gelegen binnen de als zodanig aangeduide bebouwde kom van De Groeve in de gemeente Tynaarlo.
4. 1.1: Zichtlijn. De Volvo kwam uit de richting van Kropswolde over de N386 aanrijden. Net voordat de Volvo het fietspad zou oversteken had hij, ondanks een flauwe bocht, nog een minimale zichtafstand van circa 85 meter over de volledige breedte van het fietspad. De wielrenner bevond zich op dat moment op 75 meter afstand tot het botspunt. De wielrenner zou met een gemiddelde snelheid van 33 kilometer per uur ongeveer 8 seconden nodig hebben om een afstand van circa 75 meter af te kunnen leggen.
5.2.
Oorzaak, toedracht en gevolg. Tussen het eerste moment dat de bestuurder van de Volvo de wielrenner had kunnen zien en het botsmoment zat ongeveer 8 seconden.
4. Een geneeskundige verklaring, op 20 augustus 2020 opgemaakt en ondertekend door
B. Jacobs, neuroloog, opgenomen op pagina 18 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
Medische informatie betreffende [slachtoffer].
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 23 april 2020.
Overige van belang zijnde informatie: Hersenkneuzing/hersenletsel.Schedelbreuk/schedelbasisbreuk.
Geschatte duur van de genezing: 6-12 maanden zeker.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal artikel 8 WVW inclusief bijlage d.d. 24 april 2020, opgenomen op pagina 65 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Datum: 23 april 2020.
Weg/locatie: Hunzeweg, De Groeve, Gemeente Tynaarlo.
Aanvang ademanalyse: 18:26 uur.
Resultaat ademanalyse adem verdachte: 600 µg/l.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Voor een bewezenverklaring van een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) moet worden vastgesteld dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Ook dient te worden vastgesteld dat door dat ongeval een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Van schuld in de zin van het artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Niet in zijn algemeenheid is aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar het komt daarbij aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Een tijdelijke onoplettendheid hoeft nog geen schuld op te leveren. Voorts kan de schuld niet reeds uit de ernst van de gevolgen van met verkeersregels strijdig verkeersgedrag worden afgeleid.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 23 april 2020 als bestuurder van een personenauto op de Hunzeweg in De Groeve reed. Op enig moment wilde verdachte afslaan naar rechts, alwaar de parkeerplaats van een Chinees restaurant is gelegen. In de tegenovergestelde rijrichting fietsten op dat moment twee wielrenners op een fietspad dat parallel aan de betreffende zijde van de Hunzeweg ligt. Terwijl verdachte rechts afsloeg, is verdachte frontaal in botsing gekomen met één van de twee wielrenners, te weten [slachtoffer]. Hij is met zijn achterhoofd op de grond geklapt en is met de ambulance overgebracht naar het ziekenhuis.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij bij het afslaan zowel naar rechts als naar links heeft gekeken, maar dat hij de wielrenners aan zijn linkerzijde niet heeft gezien. Verdachte heeft tevens verklaard dat zijn zicht beperkt was door laaghangende zon.
De rechtbank constateert dat, gelet op de verkeerssituatie ter plaatse, verdachte het slachtoffer tijdig had kunnen waarnemen en daarop had moeten anticiperen. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat tussen het eerste moment dat verdachte het slachtoffer had kunnen waarnemen en het moment van de botsing ongeveer 8 seconden tijd zat. Anders dan verdachte heeft aangevoerd volgt uit het dossier dat, gezien de stand van de zon en de richting waaruit het slachtoffer kwam fietsen, geen sprake was van directe verblinding door de zon. Daarbij komt dat het slachtoffer zich in het directe zichtveld van verdachte bevond en dat, gelet op de eindstand van de auto van verdachte, verdachte zijn hoofd nauwelijks hoefde te draaien om het slachtoffer te kunnen zien. Ook van andere omstandigheden die van invloed kunnen zijn geweest op het ongeval voor wat betreft de wegsituatie en de weersgesteldheid is niet gebleken. Weliswaar volgt uit het dossier dat de voorruit van verdachte enigszins bevuild was, maar die omstandigheid komt voor rekening van verdachte. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer rondom hem. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het handelen van verdachte maakt dat sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag.
De rechtbank constateert voorts dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte ten tijde van de botsing onder invloed van alcohol verkeerde. De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het gebruik van alcohol het inschattings- en reactievermogen vermindert. De rechtbank acht het zeer aannemelijk dat het alcoholgebruik van verdachte heeft bijgedragen aan het feit dat hij het slachtoffer niet heeft gezien.
De rechtbank merkt het lichamelijk letsel dat het slachtoffer ten gevolge van de aanrijding heeft opgelopen aan als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank overweegt daartoe dat bij het slachtoffer hersenletsel is geconstateerd en dat hij een jaar lang uitgeschakeld is geweest. Ruim twee jaar na de aanrijding ondervindt het slachtoffer nog steeds gevolgen van het hersenletsel dat hij heeft opgelopen en er is weinig uitzicht op volledig herstel.
Al met al acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 23 april 2020 te De Groeve, gemeente Tynaarlo, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de Hunzeweg, ter hoogte van een parkeerplaats, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, bij het afslaan naar rechts teneinde die parkeerplaats op te rijden, een hem op dezelfde weg tegemoetkomende bestuurder van een fiets niet heeft laten voorgaan tengevolge waarvan een verkeersongeluk heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenletsel, werd toegebracht, waarbij verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 600 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primairovertreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van deze wet
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur 2 jaren met aftrek.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen. Oplegging van een onvoorwaardelijke ontzegging is niet passend gelet op de gezondheid van verdachte, het tijdsverloop in deze zaak, het feit dat verdachte geen documentatie heeft en het feit dat verdachte zijn rijbewijs al enige tijd kwijt is geweest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend gereden. Verdachte heeft bij het afslaan naar rechts geen voorrang verleend aan twee wielrenners die hem tegemoetkwamen op een parallel gelegen fietspad. Verdachte is frontaal in botsing gekomen met één van de twee wielrenners, die moest worden overgebracht naar het ziekenhuis. Ten tijde van het ongeval verkeerde verdachte onder invloed van alcohol. Verdachte heeft zich met zijn handelen onvoldoende bekommerd om de verantwoordelijkheid die hij als bestuurder van een motorvoertuig heeft ten opzichte van andere verkeersdeelnemers. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Het ongeval heeft zeer ingrijpende nadelige gevolgen gehad voor het slachtoffer waarmee verdachte in botsing is gekomen. Het slachtoffer heeft hersenletsel opgelopen en is een jaar lang uitgeschakeld geweest. Daarnaast heeft het slachtoffer nog elke dag last van het ongeval en de gevolgen daarvan, zowel fysiek als mentaal.
Gelet op het voorgaande, alsmede de oriëntatiepunten van het LOVS, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 2 jaren in beginsel passend. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en in het tijdsverloop in deze zaak echter reden om van dit uitgangspunt af te wijken. Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden geldt dat uit het dossier en hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, volgt dat verdachte kampt met een slechte gezondheid en regelmatig naar het ziekenhuis moet. Verdachte kan geen lange afstanden fietsen en is derhalve afhankelijk van een auto. Daarnaast volgt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 10 mei 2022 dat verdachte nimmer is veroordeeld voor enig strafbaar feit en dat verdachte ook sinds het ongeval niet meer in aanraking is geweest met justitie.
Alles afwegende zal de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf van na te noemen duur aan verdachte opleggen. De rechtbank is voorts van oordeel dat, gelet op de ernst van het rijgedrag van verdachte en uit oogpunt van normhandhaving, tevens een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen dient te volgen. Met de ontzegging wordt beoogd verdachte ervan te doordringen voortaan in het verkeer de vereiste voorzichtigheid en oplettendheid te betrachten. Anders dan door de raadsman is bepleit, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke ontzegging. Wel ziet de rechtbank in voornoemde omstandigheden aanleiding om een gedeelte van de ontzegging voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank zal ten aanzien van het onvoorwaardelijke deel rekening houden met aftrek ex artikel 179 lid 6 WVW.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en acht verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 200 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren.
Bepaalt dat van deze bijkomende straf
een gedeelte, groot 1 jaarniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de duur van de ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd is geweest.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.L. Wolters, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. E.F. Jonkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 oktober 2022.
Mr. T.M.L. Wolters en mr. M.S. van der Kuijl zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.