Standpunt van de officier van justitieFeiten 1 en 3.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte op 1 mei 2021 rechtmatig is aangehouden nadat hij een door de politie gegeven stopteken negeerde. Bij de identiteitsfouillering treft de politie een weegschaaltje aan hetgeen een voorwerp is dat typisch gebruikt wordt door dealers. Nadat verdachte de cautie is gegeven, verklaart hij dat er drugs in zijn schoudertasje zit. De politie neemt het tasje in beslag en bij de insluitingsfouillering wordt in dat schoudertasje de drugs aangetroffen.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er genoeg wettig en overtuigend bewijs is, gelet op het aantreffen van de drugs in de schoudertas van verdachte, de onderzoeksresultaten van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) en de verklaring van verdachte.
De officier van justitie heeft eveneens veroordeling gevorderd voor feit 3. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er genoeg wettig en overtuigend bewijs is gelet op het aantreffen van het busje pepperspray en traangas bij verdachte, het onderzoek dat hiernaar is verricht door de verbalisant en de verklaring van verdachte. In deze zaak heeft geen laboratoriumonderzoek plaatsgevonden. Dit wordt gelet op het arrest van Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2020:3068) ook niet altijd vereist. Gelet op de verklaring van verdachte inhoudende dat hij pepperspray bij zich had en ook weet dat dit strafbaar is, kan het feit worden bewezen. Feit 2.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 2 op grond van de verklaringen van
[naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , het onderzoek dat naar het telefoonnummer
[telefoonnummer] is verricht en de herkenning van verdachte door politieambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7].
Standpunt van de verdedigingFeiten 1 en 3.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 en feit 3.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De aanhouding van verdachte was onrechtmatig omdat onduidelijk is op welke wijze de politie verdachte het stopteken heeft gegeven, waarna de identiteitsfouillering heeft plaatsgevonden waarbij het weegschaaltje is aangetroffen. Het enkel aantreffen van de weegschaal is onvoldoende voor een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 Sv. Hiermee is een belangrijk strafvorderlijk voorschrift in aanzienlijke mate geschonden. De ernst van het verzuim is evident. Verdachte is in zijn belangen geschaad omdat zijn recht op privacy en zijn recht op vrijheid is geschonden. Het bewijsmateriaal dat bij de aanhouding is aangetroffen dient daarom van het bewijs te worden uitgesloten.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van feit 3 betoogd dat niet kan worden vastgesteld wat de inhoud is van de busjes die bij verdachte zijn aangetroffen. Ook gelet op deze reden dient verdachte te worden vrijgesproken van feit 3.
Feit 2.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van feit 2 moet worden vrijgesproken omdat er geen aanwijsbaar dealcontact of verkoopcontact is ten aanzien van de periode 1 juni 2020 tot en met 15 juni 2020.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 359a Sv
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 en feit 3 betoogd dat het bewijsmateriaal, dat bij de aanhouding van verdachte is aangetroffen, op grond van artikel 359a Sv van het bewijs moet worden uitgesloten omdat de aanhouding onrechtmatig is verricht.
Op grond van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast. Op 1 mei 2021 kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de melding om naar de [straatnaam] te gaan in verband met een vernieling van een ruit. Ter plaatse werd door een van de betrokkenen gezegd dat het zou gaan om een donkere scooter met daarop twee donkere jongens, die vanuit het niets een hamer door de ruit van een portiek gooiden. Terwijl de verbalisanten de melding van de ruit aan het afhandelen waren, hoorden ze een scooter aan komen rijden. Omdat de verbalisanten net gehoord hadden dat twee jongens op een scooter een hamer door de ruit zouden hebben gegooid, besloot verbalisant [verbalisant 2] deze scooter een stopteken te geven. De bestuurder van de scooter heeft dit stopteken genegeerd. Vervolgens kwam de scooter ten val, waarna de bestuurder wegrende. Uiteindelijk hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de bestuurder staande kunnen houden. De bestuurder is vervolgens gevraagd om een legitimatiebewijs te overhandigen. Hij kon zich niet legitimeren om welke reden er een identiteitsfouillering heeft plaatsgevonden. De bestuurder droeg een schoudertasje en verbalisant [verbalisant 2] heeft dit gepakt om te kijken of er een legitimatiebewijs in zat. Toen verbalisant [verbalisant 2] in het tasje keek, zag hij meteen een klein weegschaaltje. Het was verbalisant ambtshalve bekend dat deze weegschaaltjes gebruikt worden door drugsdealers. Verbalisant [verbalisant 2] heeft toen de cautie gegeven en gevraagd wat hij met een weegschaaltje moest. De bestuurder antwoordde ‘niks’. Verbalisanten hebben daarna gevraagd waar hij de drugs had, waarop de bestuurder antwoordde dat de drugs in het tasje zat dat verbalisant [verbalisant 2] vast had. Hierop hebben verbalisanten de bestuurder aangehouden wegens het bezit van vermoedelijk harddrugs. Op een later moment werd de identiteit van de bestuurder vastgesteld en werd het duidelijk dat het ging om verdachte [verdachte] .
Op basis van bovenstaande stelt de rechtbank vast dat de aanhouding rechtmatig is geweest en dat er geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Verdachte heeft het stopteken van de politie genegeerd. Er is geen wettelijk voorschrift dat de politie voorschrijft om in een proces-verbaal op te schrijven op welke precieze wijze een stopteken wordt gegeven. Op grond van artikel 3 en artikel 8 van de Politiewet is een politieambtenaar in het kader van de handhaving van de rechtsorde en voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak, bevoegd tot het staande houden en het vorderen van inzage in een identiteitsbewijs van personen. Bij rijdend verkeer zal staande houding geschieden door het geven van een stopteken. Ook het aanknopen van een gesprek valt binnen de bevoegdheid die een politieambtenaar heeft. In het onderhavige geval kan het geven van het stopteken aan de scooter redelijkerwijs noodzakelijk worden geacht voor de uitoefening van de politietaak, in aanmerking genomen dat de bevindingen van verbalisanten leken te wijzen op mogelijke betrokkenheid van de personen op de scooter bij het ingooien van de ruit. Vervolgens heeft verdachte - die de bestuurder was van de scooter - het stopteken genegeerd en is hij, na te zijn gevallen, weggerend. Verdachte kon worden staande gehouden en is om legitimatie gevraagd. De rechtbank acht in dit geval de staande houding en de identiteitscontrole van verdachte dan ook niet onrechtmatig. Aangezien verdachte geen legitimatiebewijs kon overhandigen, heeft er een identiteitsfouillering plaatsgevonden waarna een weegschaal is aangetroffen. Verdachte is hierop de cautie gegeven. Gelet op de omstandigheden waaronder deze weegschaal werd aangetroffen (in een klein tasje bij een persoon die kort daarvoor een stopteken had genegeerd en over de reden van het aanwezig hebben van de weegschaal niets wilde zeggen), bestond er naar het oordeel van de rechtbank op het moment dat de cautie werd gegeven reeds een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 Sv. Vervolgens heeft verdachte zelf aangegeven dat er drugs in zijn schoudertasje zat waarna hij is aangehouden. De rechtbank ziet dan ook in het verweer van de raadsman geen aanleiding om tot bewijsuitsluiting over te gaan, en zal het verweer verwerpen.
Bewijsmiddelen feiten 1 en 3.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.