Het standpunt van de officier van justitieFeit 1 en 2.
De officier van justitie acht de feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend te bewijzen, gelet op het proces-verbaal aanrijding, het proces-verbaal rijden onder invloed, het rapport drugs in het verkeer, de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer], de geneeskundige verklaring en de verklaring van de getuige [naam].
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van feit 1 primair op het standpunt gesteld dat er sprake is van schuld in de zin van aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijden.
Feit 3.
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte wist dan wel moest weten dat zijn rijbewijs geschorst was. In de brief van het Centraal Bureau rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) van 22 juli 2020 is namelijk het besluit van de schorsing van het rijbewijs aan verdachte meegedeeld. Deze brief is aangetekend verstuurd naar het BRP-adres van de verdachte.
Het oordeel van de rechtbankFeit 1 en 2.
Bewijsmiddelen.
Verbalisanten hebben gerelateerd dat zij op donderdag 27 augustus 2020 omstreeks 8.31 uur kennis kregen van een verkeersongeval op de kruising van de Hoeksterend/Hoekstersingel te Leeuwarden.
De Hoekstersingel is een weg die uitkomt op de doorgaande weg de Hoeksterend. De aansluiting van de weg is iets verhoogd, wat de situatie doet lijken op een uitrit die grenst aan het Hoeksterend. De kruising wordt aan die zijde onderbroken door rood geasfalteerde asfalt van het fietspad.
Verdachte, rijdend in een personenauto op de Hoekstersingel, wilde linksaf slaan de Hoeksterend op gaande in de richting van de Groningerstraatweg.
1
Op het fietspad aan de Hoeksterend, komende uit de richting van de Groningerstraatweg en gaande richting supermarkt Jumbo, fietste een persoon, te weten [slachtoffer].
De verdachte stopte zijn personenauto niet tijdig en raakte met de voorzijde van zijn personenauto de rechterzijkant van de fietser. Daardoor kwam de fietser ten val en is hij overgebracht naar het ziekenhuis.
2
Getuige [naam] heeft verklaard dat hij het ongeval aan zag komen. Hij zag verdachte in zijn auto het kruispunt in een vloeiende beweging naderen. De auto minderde geen vaart en gaf geen richting aan. Daarop claxonneerde hij om de bestuurder te attenderen op de naderende fietser. Hierop werd niet gereageerd, waarna de aanrijding volgde.
3
Verdachte onderging na de aanrijding een speekseltest
4, gevolgd door een bloedonderzoek
5. Het bloedonderzoek gaf als resultaat: 170 microgram amfetamine (bij een grenswaarde combinatie gebruik: 25 microgram) en 1,6 microgram cannabis (bij een grenswaarde combinatie gebruik: 1,0 microgram) per liter bloed. Daarmee is telkens de grenswaarde volgens het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer overschreden.
6
[slachtoffer] heeft verklaard hij over het fietspad fietste en vanaf de Hoekstersingel een personenauto aan zag komen. Hij fietste door omdat hij voorrang had. Daarna volgde de aanrijding.
7Door de aanrijding heeft hij een gebroken enkel, een gebroken kuitbeen en een gescheurde meniscus heeft opgelopen. In de zeven maanden na de aanrijding is hij drie keer geopereerd.
8De geneeskundige verklaring bevestigt voornoemde en geeft daarbij een geschatte duur van de genezing van meer dan een jaar.
9
Verdachte heeft verklaard dat hij haast had, omdat hij zijn zoon naar school moest brengen. Voorts is hij bekend met de verkeerssituatie ter plaatse omdat hij daar elke dag langs rijdt. Bij de kruising
Hoekstersingel/Hoeksterend werd zijn zicht naar links belemmerd doordat er een vrachtwagen/vuilniswagen stond.
10
Bewijsoverwegingen.
Onder 1 primair is ten laste gelegd dat verdachte als bestuurder van een motorrijtuig zodanig heeft gereden dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden.
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW) moet worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank dient te beoordelen of het handelen van de verdachte is aan te merken als roekeloos of aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend.
Het juridische begrip ‘schuld’ in het kader van artikel 6 WVW houdt in dat voor strafbaarheid ten minste sprake moet zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Onvoorzichtig of onoplettend handelen op zichzelf is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van ‘schuld’ te kunnen komen.
Bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voor schuld is derhalve meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag in strijd met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Van roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW in verbinding met artikel 175, tweede lid, WVW is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Deze roekeloosheid wordt in de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2001/02, 28484, 3, p. 10 en 12) als ‘zwaarste vorm van het culpose delict’ aangemerkt die onder meer tot een verdubbeling van het
maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960, NJ 2014/25). Mate van schuld
De omstandigheden dat verdachte, onder invloed van amfetamine en cannabis, op een gevaarlijk kruispunt is afgereden zonder vaart te minderen en zonder voldoende zicht te hebben op de kruising, waardoor het verkeersongeval heeft plaatsgevonden, leiden volgens de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Daarom is sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW. De verklaring van verdachte dat hij wel degelijk geremd zou hebben bij de kruising schuift de rechtbank als onaannemelijk ter zijde. Verdachte heeft hierover wisselend verklaard bij de politie en ter zitting. Daar komt bij dat getuige [naam] heeft verklaard dat de auto van verdachte het kruispunt in een vloeiende beweging naderde en de auto geen vaart minderde.
De gedragingen van verdachte zijn niet toereikend voor het oordeel dat de verdachte de hoogste mate van schuld heeft en dat hij ‘roekeloos’ heeft gereden. De rechtbank zal verdachte derhalve van dit bestanddeel vrijspreken.
Aard van het letsel
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, kunnen als algemene gezichtspunten in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Gelet op de aard van het letsel bij [slachtoffer], namelijk botbreuken van de enkel en kuitbeen en een gescheurde meniscus, de drie benodigde operaties en de geschatte genezingsduur van meer dan een jaar, is de rechtbank van oordeel dat het letsel dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW.
Dubbele causaliteit
Uit het voorgaande volgt voorts dat het verdachte is die het verkeersongeval heeft veroorzaakt en dat als gevolg van dat ongeval [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Toestand van artikel 8 WVW
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt tevens dat verdachte tijdens het rijden onder invloed was van amfetamine en cannabis. De rechtbank concludeert dat dit zowel een strafverzwarende omstandigheid oplevert, gelet op de artikelen 6, 8, lid 1, en 175 WVW, als wettig en overtuigend bewijs van de onder 2 ten laste gelegde overtreding van artikel 8, lid 5, WVW.
Conclusie
De rechtbank acht de feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3.
Het CBR heeft per brief van 22 juli 2020 aan de verdachte meegedeeld dat zijn rijbewijs is geschorst. Het feit dat dit besluit van het CBR per aangetekende post naar de verdachte is verstuurd, leidt echter niet zonder meer tot de conclusie dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs geschorst was. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 1 juni 2021 (ECLI:NL:HR:2021:786), waaruit volgt dat de bewijslat hoog ligt. Verdachte heeft ontkend dat hij voornoemde brief heeft ontvangen, zodat hij enige wetenschap omtrent de schorsing betwist. De rechtbank kan op basis van de informatie in het dossier niet vaststellen dat verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs geschorst was, dus zal verdachte van feit 3 worden vrijgesproken.