ECLI:NL:RBNNE:2022:3730

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
LEE 22-1760
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor bouwen en afwijken van het bestemmingsplan voor het oprichten van een loods en een bedrijfswoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfswoning en een opslagloods op een perceel te Feerwerd. Eisers, die zich verzetten tegen de vergunning, betogen dat de noodzaak voor de bedrijfswoning niet is aangetoond en dat de afweging van het woon- en leefklimaat onjuist is gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de vergunninghouder niet heeft aangetoond dat de bedrijfswoning noodzakelijk is en dat de afweging van de geluidsoverlast en parkeerdruk onvoldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om opnieuw te beslissen op de aanvraag om omgevingsvergunning, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers en moet het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1760
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2022 in de zaak tussen
1.a. [eisers], te [plaats] , eisers sub 1.a.,
1.b. [eisers], te [plaats] , eisers sub 1.b.,
1.c. [eisers], te [plaats] , eisers sub 1.c.,
1.d. [eiseres], te [plaats] , eiseres sub 1.d.,
1.e. [eiseres], te [plaats] , eiseres sub 1.e.,
1.f. [eisers], te [plaats] , eisers sub 1.e.;
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. A. Kwint),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier, verweerder,
(gemachtigde: mr. A. Postma).
Als
derde-partijneemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] , te [plaats] , vergunninghouder,
(gemachtigde: mr. A.J. Spoelstra).
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het bouwen van een bedrijfswoning en een opslagloods op het perceel [adres] te [plaats] .
Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 22/1760.
Tevens hebben eisers de voorzieningenrechter bij brief van 20 mei 2022 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek om voorlopige voorziening is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 22/1759.
Eisers hebben het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 17 augustus 2022. De gemachtigde van eisers is verschenen. Verder zijn verschenen namens eisers sub 1.a. [naam] , namens eisers sub 1.b. [naam] , eisers sub 1.c., eiseres sub 1.e. en namens eisers sub 1.f. [naam] . Verweerder en vergunninghouder zijn met kennisgeving niet verschenen.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1. Vergunninghouder heeft een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning en een opslagloods op voormeld perceel te [plaats] bij verweerder ingediend. Deze aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op de navolgende activiteiten:
- bouwen;
- handelen in strijd met regels van de ruimtelijke ordening.
Aan de aanvraag om omgevingsvergunning is een ruimtelijke onderbouwing van Spoelstra Omgevingsadvies ten grondslag gelegd.
1.2. Verweerder heeft dit bouwplan ter advisering voorgelegd aan Libau welstands- en monumentenzorg Groningen (hierna: de welstandscommissie). In een advies van 19 juli 2021 heeft de welstandscommissie te kennen gegeven dat het bouwplan, getoetst aan de welstandscriteria (deelgebied 2 - historische kernen - de Wierden) van de (voormalige) gemeente Winsum, voldoet aan redelijke eisen van welstand.
In een aanvullend advies van 17 februari 2022 heeft de welstandscommissie voormeld advies gecorrigeerd door middel van een tekstuele aanpassing voor wat betreft de toepasselijke welstandsnota.
1.3. Verweerder heeft een ontwerpbesluit tot het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning genomen.
1.4. Eisers hebben bij brief van 11 januari 2022 een pro forma-zienswijze bij verweerder ingediend. Bij brief van 25 januari 2022 hebben eisers de gronden van de zienswijze bij verweerder ingediend.
1.5. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen heeft verweerder een Nota van Zienswijzen opgesteld.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het bouwen van een bedrijfswoning en een opslagloods op voormeld perceel te Feerwerd.
Toepasselijke regelgeving
3. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Het geschil
4. Tussen partijen is in geschil of verweerder of in dit geval een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor het bouwen van een woning en een opslagloods op voormeld perceel te [plaats] . De rechtbank overweegt als volgt.
Besluitvorming
5. De rechtbank stelt vast dat uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting naar voren komt dat er onduidelijkheid bestaat waarvoor door verweerder in dit geval een omgevingsvergunning is verleend. In dit verband wijst de rechtbank erop dat uit het bestreden besluit volgt dat verweerder een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan voor het bouwen van een bedrijfswoning en een opslagloods op voormeld perceel te [plaats] heeft verleend, terwijl in het ontwerpbesluit en de aanhef van het bestreden besluit wordt vermeld dat er sprake is van het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning en een opslagloods op voormeld perceel te [plaats] . Verder wijst de rechtbank er in dit verband op dat verweerder in het verweerschrift heeft vermeld dat er sprake is van een gebonden bevoegdheid, terwijl in de ruimtelijke onderbouwing ervan wordt uitgegaan dat er dient te worden afgeweken van het bestemmingsplan.
5.1. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting begrijpt de rechtbank het bestreden besluit zo dat verweerder een omgevingsvergunning heeft verleend voor de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan voor het bouwen van een bedrijfswoning en een opslagloods op voormeld perceel te [plaats] . Dit betekent dat verweerder blijkens het verweerschrift ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat er in dit geval sprake is van een gebonden bevoegdheid. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er in dit geval niet alleen een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan voor het bouwen diende te worden verleend, maar ook voor het strijdige gebruik, nu het een andere bedrijfscategorie dan de op grond van voormeld bestemmingsplan toegestane bedrijfscategorieën betreft.
Toetsingskader
6. Verweerder heeft vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3, van de Wabo. Ingevolge deze bepaling kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
6.1. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2493).
Zorgvuldigheid van het geluidsonderzoek
7. Eisers wijzen erop dat bij de aanvraag een ruimtelijke onderbouwing is overgelegd met daarin een akoestisch rapport van Noorman Bouw- en milieu-advies (hierna: het akoestisch rapport). Eisers betogen dat in het akoestisch rapport wordt uitgegaan van onjuiste en onvolledige gegevens betreffende de activiteiten op het perceel. In de visie van eisers kan het akoestisch rapport in dit geval niet dienen ter onderbouwing van het bestreden besluit omdat dit niet met de daarvoor vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen.
7.1. Verder wijzen eisers erop dat in paragraaf 2.2 van het akoestisch rapport de uitgangspunten betreffende de bedrijfssituatie worden geschetst. Volgens eisers is het wagenpark van het bedrijf echter aanzienlijk groter dan het akoestisch rapport suggereert. Zo is er in de visie van eisers sprake van maar liefst drie vrachtwagens van het type FL, een bestelwagen, een bedrijfswagen, vier aanhangers, een Dodge Ram 1500 Pick-Up en bedrijfswagens van vergunninghouder en de medewerker(s). Daarnaast is er sprake van vier hijskranen. Naar de mening van eisers komt de beschrijving van de bedrijfssituatie in paragraaf 2.2. van het akoestisch rapport niet overeen met de werkelijkheid, hetgeen maakt dat de uitgangspunten van dit rapport onvolledig zijn. Zodoende kunnen de conclusies van het akoestisch rapport, namelijk dat het bedrijf aan de geluidsnormen kan voldoen, in de visie van eisers niet zonder meer door verweerder worden overgenomen.
7.2. In dit verband wijzen eisers erop dat ten aanzien van de bedrijfssituatie in het akoestisch rapport wordt gesteld dat het bedrijfsverkeer in de hoofdzaak beperkt is tot de dagperiode tussen 7.00 uur en 19.00 uur. Daarnaast is het aantal verkeersbewegingen beperkt tot acht bewegingen per dag voor een vrachtwagen en vier voor een personenauto, aldus het akoestisch rapport. Naar de mening van eisers schetst het akoestisch rapport een onjuist beeld van de representatieve bedrijfssituatie en wordt er gerekend met een te laag aantal verkeersbewegingen. Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen eisers naar een bijgehouden logboek in de periode van 25 mei tot en met 10 juni 2021. Daarnaast wijzen eisers erop dat ten behoeve van het parkeren van het materieel in de loods bovendien ventilatoren nodig zijn die eveneens zullen zorgen voor (geluids)overlast. Volgens eisers zijn deze ventilatoren niet ingetekend in de bij de aanvraag opgenomen tekeningen en is het geluid dat deze ventilatoren zullen produceren ten onrechte niet meegenomen in het akoestische rapport.
7.3. Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS (bijvoorbeeld de uitspraak van 9 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2907), volgt dat een bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze zogeheten vergewisplicht is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor een uit de wet voortvloeiende adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies van de door hem geraadpleegde deskundige afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op hetgeen een partij ten aanzien van het advies heeft aangevoerd.
7.4. De rechtbank stelt vast dat dat aan de ruimtelijke onderbouwing mede de akoestische rapportage van Noorman ten grondslag is gelegd. Verder stelt de rechtbank vast dat eisers aan de hand van een door hen bijgehouden logboek gemotiveerd de in de akoestische rapportage gehanteerde uitgangspunten voor wat betreft het wagenpark van het bedrijf en de daarmee samenhangende vervoersbewegingen hebben betwist. Vast staat dat verweerder de door eisers naar voren gebrachte bevindingen en informatie alsmede het logboek niet aan de deskundige Noorman heeft voorgelegd, noch aan de opsteller van de ruimtelijke onderbouwing.
7.4.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de op hem rustende vergewisplicht als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb geschonden, daar waar het gaat om het volgen van de bevindingen en conclusie van de rapportage van voormelde deskundige, zoals die aan de ruimtelijke onderbouwing ten grondslag is gelegd. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder de door eisers aan de hand van een bijgehouden logboek gestelde bevindingen niet ter beoordeling aan voormelde deskundige heeft voorgelegd. Aangezien er voor wat betreft de vraag voor wat betreft de omvang van het wagenpark van het bedrijf en de daarmee samenhangende vervoersbewegingen, sprake is van verschillende inzichten had het naar het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen om die gegevens voor te (laten) leggen aan voormelde deskundige. Door dit niet te doen, heeft verweerder niet voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Om die reden is het beroep van eisers in zoverre gegrond en komt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
Parkeer- en verkeerssituatie
8. Eisers betogen dat de openbare parkeerruimte in de kern van Feerwerd zeer beperkt is en vaak te klein is voor de behoefte. In dit verband wijzen eisers erop dat direct tegenover de locatie drie openbare parkeerplaatsen aanwezig zijn, waarvan vergunninghouder met zijn bedrijfswagens geregeld gebruik maakt. Volgens eisers verbetert deze situatie met het verlenen van deze omgevingsvergunning zeker niet. Ter illustratie daarvan is door eisers een plattegrond overgelegd van de nieuwe situatie overgelegd waarin het volledige wagenpark is ingetekend. Dit beeld laat volgens eisers duidelijk zien dat de nieuwe bedrijfsloods voor alle materieel onvoldoende ruimte biedt. Het voorgaande betekent in de visie van eisers dat er onvermijdelijk materieel in het openbaar gebied geparkeerd zal (blijven) worden, hetgeen ervoor zal zorgen dat de (parkeer)overlast in de buurt als gevolg van het bedrijf blijft bestaan. Gezien de omvang van het wagenpark, de beperkte ruimte in de bedrijfsloods, de beperkte parkeerruimte op het eigen terrein en de toevoeging van een bedrijfswoning, neemt naar de mening van eisers de parkeerdruk op het openbaar gebied na de realisatie van het bouwplan immers toe. Daarmee wordt in de visie van eisers niet voldaan aan de eis dat de vestiging van het bedrijf van categorie 3.1 niet mag leiden tot verslechtering van de milieusituatie ter plaatse.
8.1. Daarnaast wijzen eisers erop dat uit de plattegrond ook blijkt dat de loods onmogelijk tegelijk kan dienen ten behoeve van het schoonspuiten van het materieel alsmede het opslaan hiervan. Allereerst is hiervoor volgens eisers binnen in de loods onvoldoende ruimte beschikbaar. Uit het akoestisch rapport blijkt weliswaar dat het schoonspuiten binnen zal plaatsvinden om aan de geluidsnormen te kunnen voldoen, maar dit wordt volgens eisers dan weer niet als een voorschrift opgenomen in de omgevingsvergunning door verweerder. Daarmee is het in de visie van eisers niet aannemelijk dat het schoonspuiten in de loods gaat plaatsvinden. Deze werkzaamheden zorgen voor aanzienlijke geluidshinder bij eisers. Verder wijzen eisers erop dat de kranen voor een goede beurt van de opleggers moeten worden afgereden, worden “uitgevouwen” en blokkeren daarmee verder verkeer op de oprit. Hetzelfde geldt voor de grotere vrachtwagens. Opstoppingen binnen de oprit en rangeren over de Valgeweg leiden volgens eisers binnen en buiten de oprit tot frequente stagnaties en daarmee samenhangende overlast.
8.2. De rechtbank stelt vast dat in de ruimtelijke onderbouwing wordt gesteld dat sprake is van een bedrijf dat gelijkgesteld kan worden aan een categorie 2-bedrijf, omdat de meeste activiteiten elders plaatsvinden. Zo vermeldt het akoestische rapport onder paragraaf 2.2 dat de minihijskranen veelal gedurende langere tijd op locatie (worden) ingezet en om die reden niet altijd op het terrein aan de Valgeweg aanwezig zijn.
8.3. Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS (bijvoorbeeld de uitspraken van 21 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:822 en 13 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1248) volgt dat verweerder eventueel veroorzaakte geluids- en geuroverlast ook in aanmerking dient te nemen bij de beoordeling of de woon- en leefsituatie in de omgeving van de te vestigen instelling op ontoelaatbare wijze nadelig zal worden beïnvloed. De rechtbank overweegt dat de beoordeling of een inrichting aan de milieunormen voldoet uitsluitend in het kader van de handhaving van de Wet milieubeheer aan de orde dient te komen (vgl. AbRvS, 9 januari 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC1506). Dit betekent evenwel niet dat verweerder aan geluidshinderaspecten voorbij kan gaan. Het geluid van de inrichting op voormeld perceel, voor zover dat valt binnen de door het Activiteitenbesluit gestelde normen, maakt deel uit van de uitstraling in haar totaliteit van de inrichting op de omgeving en is dus mede bepalend voor de woon- en leefsituatie in de omgeving van het bedrijf.
8.4. De rechtbank overweegt dat het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning voor de bouw van een opslagloods en een bedrijfswoning op voormeld perceel en het gebruik daarvan in dit geval gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van eisers. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende onderzocht in hoeverre in het kader van een goede ruimtelijke ordening sprake is van een aanvaardbare situatie voor wat betreft het aan- en afrijden van materieel dat schoongespoten wordt in de opslagloods, mede gelet op de situering van de opslagloods en de krapte van de toegangsweg op voormeld perceel. Evenmin heeft verweerder voldoende onderzocht in hoeverre er sprake is van een aanvaardbare situatie voor wat betreft het parkeren van materieel, nu ook de openbare parkeerplaatsen in de nabije omgeving al door (werknemers van) het bedrijf worden gebruikt. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb, door verweerder is genomen. Verder is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit om die reden in het kader van een afweging van een goed woon- en leefklimaat van eiseres een draagkrachtige motivering ontbeert, hetgeen strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb oplevert. Deze grond van eisers slaagt.
Noodzaak van de bedrijfswoning
9. Eisers betogen dat in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een nieuwe bedrijfswoning op grond van het gemeentelijk beleid dient te worden gemotiveerd dat de woning daadwerkelijk noodzakelijk is. In dit geval is het volgens eisers niet noodzakelijk voor vergunninghouder om naast zijn bedrijf te wonen. Dit is voor hem wellicht wenselijk, maar dit maakt niet dat sprake is van enige noodzaak, aldus eisers. In dit verband verwijzen eisers naar een uitspraak van 28 juni 2017 van de AbRvS (ECLI:NL:RVS:2017:1697). Zij wijzen erop dat het bedrijf van 2017 ter plaatse is gevestigd en operationeel is, terwijl vergunninghouder in Ezinge woont. Van enige noodzaak voor een bedrijfswoning is daarmee naar de mening van eisers geen sprake zodat verweerder niet heeft kunnen overgaan tot het toestaan van een nieuwe bedrijfswoning.
9.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de noodzaak van de bedrijfswoning bij het bedrijf in de besluitvorming kan worden overwogen, maar dat het niet noodzakelijk is om medewerking aan het verzoek te kunnen verlenen. In dit verband wijst verweerder erop dat in dit geval de realisatie van een woning op basis van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid mogelijk is. Een strikte noodzaak voor de bedrijfswoning is hierom niet relevant voor de beoordeling, aldus verweerder.
9.2. Ingevolge artikel 1, onder l, van de planregels van dit bestemmingsplan wordt onder een bedrijfswoning/dienstwoning verstaan: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden) van een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is en die bij het betreffende bedrijf behoort.
9.3. Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS (bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1697) volgt dat voor de vraag naar de noodzaak van een bedrijfswoning van belang is of de bedrijfsprocessen ter plaatse zoveel tijd en aandacht opeisen, dat op grond daarvan een redelijk belang om op het perceel te wonen aanwezig moet worden geacht. In een uitspraak van 15 juli 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJ2639) heeft de AbRvS hieraan toegevoegd dat de term ‘noodzakelijk’ niet zodanig mag worden uitgelegd dat een bedrijfswoning enkel is toegelaten indien het betrokken bedrijf zonder een dergelijke woning niet kan worden geëxploiteerd. Hieruit volgt dat het aan de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bedrijfswoning is om aannemelijk te maken dat de bedrijfsprocessen zoveel tijd en aandacht van hem vragen dat een redelijk belang bestaat om op het perceel te wonen (vgl. AbRvS, 13 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BK9023).
9.4. Met betrekking tot de bedrijfsprocessen in relatie tot het noodzakelijkheidsvereiste overweegt de rechtbank het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval onvoldoende onderzoek gedaan in hoeverre de (beoogde) bedrijfsprocessen tijd en aandacht vragen dat op grond daarvan een redelijk belang bestaat om op het perceel te wonen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende (kenbaar) in kaart gebracht om welke bedrijfsprocessen het gaat dan wel waar die uit bestaan. Gelet hierop heeft verweerder onvoldoende onderbouwd waarom (de wens tot) het bewaken van de bedrijfsprocessen resulteert in het voldoen aan het noodzakelijkheidsvereiste, als bedoeld in artikel 1, onder l, van de planregels van voormeld bestemmingsplan. Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder aan te tonen dat het, gelet op de bedrijfsprocessen ter plaatse, noodzakelijk is dat er iemand naast de bedrijfsloods woont. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er in zoverre een zorgvuldigheidsgebrek, als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb, en een motiveringsgebrek, als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb kleven aan het bestreden besluit van verweerder. Deze grond van eisers slaagt.
Welstand
10. Eisers betogen dat het bouwplan in strijd komt met redelijke eisen van welstand. In dit verband wijzen eisers erop dat het een locatie met een bovengemiddeld welstandsniveau betreft. In de visie van eisers blijkt uit het bestreden besluit niet op welke manier invulling is gegeven aan de toepassing van het bovengemiddelde welstandsniveau. Verder blijkt volgens eisers uit het bestreden besluit ook niet op welke manier invulling is gegeven aan artikel 2.53.1 van de Omgevingsverordening, zodat het bestreden besluit niet met de daarvoor vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen.
10.1. Hoewel verweerder niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij verweerder zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht (vgl. AbRvS, 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2688). Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1565) volgt verder dat de welstandscommissie het bouwplan aan de hand van de criteria in de welstandsnota toetst aan redelijke eisen van welstand en heeft zij zich daarbij in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, dan wel, indien het bouwplan daarvan afwijkt, die waaraan verweerder planologische medewerking wenst te verlenen. Die laatste situatie doet zich hier voor.
10.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan het bestreden besluit een welstandsadvies van 19 juli 2021, aangepast bij advies van 17 februari 2022, ten grondslag heeft gelegd. Uit de advisering van de welstandscommissie kan worden afgeleid dat de welstandscommissie de geldende criteria bij haar beoordeling heeft betrokken. Nu eisers geen deskundigenadvies tegenover het positieve welstandsadvies hebben gesteld, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de welstandsadvisering aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Voor zover eisers betogen dat verweerder voorbij is gegaan aan het bepaalde in artikel 2.53.1 van de Omgevingsverordening, overweegt de rechtbank dat dit artikel betrekking heeft op aangewezen wierden en niet op het perceel, waarop de verleende omgevingsvergunning betrekking heeft. Gelet hierop slaagt deze grond van eisers niet.
Sloopvergunning
11. Eisers betogen dat door de raad nog geen bestemmingsplan is vastgesteld, zoals bedoeld in artikel 2.9.1. van de Omgevingsverordening, zodat sprake is van een rechtstreeks werkende regel van artikel 2.9.2, derde lid op grond waarvan het verboden is om gebouwen te slopen zonder een omgevingsvergunning. Een dergelijke vergunning is niet aangevraagd en ook niet verleend, aldus eisers. Naar de mening van eisers heeft verweerder dan ook niet zonder meer kunnen overgaan tot het verlenen van de omgevingsvergunning.
11.1. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit betoog van eisers niet. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat voormelde artikelen van Omgevingsverordening niet van toepassing zijn op het perceel, waarop de verleende omgevingsvergunning betrekking heeft.
Conclusie
12. Het beroep van eisers is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Gelet op de voorgaande overwegingen ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Hieruit volgt dat zal worden volstaan met de opdracht aan verweerder om opnieuw te beslissen op de aanvraag om omgevingsvergunning, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep van eisers gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder opnieuw dient te beslissen op de aanvraag om omgevings-vergunning, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-;
- draagt verweerder op om het door eisers betaalde griffierecht van € 184,- aan hen te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.L.A. van Kats als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 oktober 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het: gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, voor zover thans van belang, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt in gevallen als bedoeld in het eerste
lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1. eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts
geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan, indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevings-vergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
1. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking;
2. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen; of,
3. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 2.20a van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor voor het verlenen van de omgevingsvergunning een verklaring vereist is als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, de omgevingsvergunning voor die activiteit geweigerd indien de verklaring is geweigerd.
Ingevolge artikel 2.22, eerste lid, van de Wabo worden in een omgevingsvergunning het project en de activiteiten waarop het betrekking heeft, duidelijk beschreven.
Ingevolge artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo worden aan een omgevingsvergunning de voorschriften verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20. Indien toepassing is gegeven aan artikel 2.27, vierde lid, worden aan een omgevings-vergunning tevens de bij de verklaring aangegeven voorschriften verbonden. De aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften zijn op elkaar afgestemd.
Ingevolge artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo wordt in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
Besluit omgevingsrecht
De in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Bor, voor zover thans van belang, wordt de omgevingsvergunning, voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet en waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a en ten derde van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, verklaard heeft dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van toepassing is.
Ingevolge artikel 6.5, derde lid, van het Bor kan de raad categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
Aanwijzingsbesluit verklaring van geen bedenkingen en het delegatiebesluit vaststellen van een exploitatieplan
Artikel 1, eerste lid, van dit aanwijzingsbesluit luidt als volgt:
“Op grond van artikel 6.5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) worden alle aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan en waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, aanhef en eerste lid, onderdeel a, onder 3, van de Wabo, aangewezen als categorieën van gevallen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad niet is vereist, tenzij sprake is van:
- het vergroten van een niet-agrarische bedrijf in het buitengebied, wanneer dit buiten de reikwijdte van de flexibiliteitsbepalingen van het bestemmingsplan gaat;
- het vergroten van een agrarisch bouwperceel tot 2 hectare, wanneer dit buiten de reikwijdte van de flexibiliteitsbepalingen van het bestemmingsplan gaat;
- het hergebruiken van bestaande vrijgekomen en vrijkomende agrarische bebouwing voor niet agrarische functies, wanneer dit buiten de reikwijdte van de flexibiliteitsbepalingen van het bestemmingsplan gaat;
- het oprichten van een windmolen met een ashoogte van meer dan 15 meter;
- het realiseren van een zonnepark met een oppervlakte groter dan 1 hectare;
- woningbouwprojecten voor meer dan 7 wooneenheden binnen de bebouwde kom;
- het nieuw vestigen van bedrijven behorend tot categorie 3.2 en hoger op grond van de VNG-handreiking “Bedrijven en milieuzonering”, wanneer dit buiten de reikwijdte van de flexibiliteitsbepalingen van het bestemmingsplan gaat.”
Bestemmingsplan “Feerwert”
Ingevolge het bestemmingsplan “Feerwert” zijn aan het perceel de bestemming “Bedrijf” alsmede de dubbelbestemmingen “Waarde Archeologie 2” en “Waarde – wierde” toegekend. Verder is aan het perceel ingevolge het bestemmingsplan de gebiedsaanduiding “wro zone – wijzigingsgebied 2” toegekend.
Ingevolge artikel 4.1 van de planregels van dit bestemmingsplan zijn de voor “Bedrijf” aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
b. parkeervoorzieningen;
c. tuinen, erven en terreinen;
d. nutsvoorzieningen;
e. waterhuishoudkundige voorzieningen:
met de daarbij behorende:
f. gebouwen;
g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.