ECLI:NL:RBNNE:2022:3727

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
LEE 21-01286
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek inzake vergunning melkrundveehouderij en procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 september 2022 uitspraak gedaan in een handhavingsprocedure. Eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. V. Wosten, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân, dat hun verzoek om handhaving op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) jegens derde-belanghebbende had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het oorspronkelijke handhavingsverzoek van eisers betrekking had op het stilleggen van de bouw van een stal door de vergunninghouder. De rechtbank overweegt dat eisers geen procesbelang meer hebben bij een inhoudelijke behandeling van hun beroep, omdat de vergunning van 29 maart 2019 onherroepelijk is geworden na een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hierdoor is het handhavingsverzoek niet meer relevant, en de rechtbank verklaart het beroep van eisers niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder dit kan bestaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
Zaaknummer: LEE 21/1286

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2022 in de zaak tussen

1.a.[eiseres], te [plaats], eiseres sub 1.a.,

1.b. [eiseres], te [plaats], eiseres sub 1.b.,
2. [eiser], te Ee, [plaats] sub 2.,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. V. Wosten),
en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.S. Pennekamp).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende]

, te [plaats], derde-belanghebbende,
(gemachtigde: mr. J.T. Fuller).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het door verzoekers ingediende verzoek om handhaving ingevolge de Wet natuurbescherming (Wnb) jegens derde-belanghebbende, afgewezen.
Bij besluit van 9 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit van 21 december 2020 onder een aanvullende motivering gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 13 september 2022.
Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en P. Doldersum.
Derde-belanghebbende is vertegenwoordigd door [namen], bijgestaan door haar gemachtigde en J. Wiegersma (adviseur).

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.
Voorgeschiedenis
Derde-belanghebbende exploiteert een melkrundveehouderij op het perceel aan de [adres] te [plaats]. Bij besluit van 29 maart 2019 heeft verweerder aan derde-belanghebbende een vergunning ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb verleend voor het wijzigen van de melkrundveehouderij (de bouw van een nieuwe loopstal). Bij uitspraak van 14 februari 2020 (LEE 19/1416) heeft de rechtbank het door eiser sub 2. ingediende beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 maart 2019 vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen op de aanvraag, met inachtneming van deze uitspraak.
1.1.
Verweerder heeft een ontwerpbesluit tot het verlenen van de gevraagde vergunning ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de Wnb aan derde-belanghebbende voor het wijzigen van de melkrundveehouderij op voormeld perceel te [plaats] bekendgemaakt in het provinciaal blad van 10 april 2020.
1.2.
Eisers hebben bij (afzonderlijke) brief van 1 mei 2020 een zienswijze, gericht tegen dit ontwerpbesluit, bij verweerder ingediend.
1.3.
Eisers hebben bij (afzonderlijke) brief van 1 mei 2020 verweerder verzocht handhavend op te treden jegens derde-belanghebbende overtreding van de Wnb.
1.4.
Bij brief van 13 mei 2020 heeft verweerder aan eisers het voornemen kenbaar gemaakt om het door hen ingediende verzoek om handhaving ingevolge de Wnb jegens derde-belanghebbende, af te wijzen.
1.5.
Tegen deze brief hebben eisers een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Tevens hebben eisers bij brief van 25 mei 2020 aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek om voorlopige voorziening is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 20/1578.
1.6.
Bij uitspraak van 28 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van dit verzoek om voorlopige voorziening.
1.7.
Bij besluit van 2 juni 2020 heeft verweerder het door eisers ingediende verzoek om handhaving ingevolge de Wnb jegens derde-belanghebbende, afgewezen.
1.8.
Bij besluit van 12 juni 2020 heeft verweerder, onder weerlegging van de zienswijze van eisers, aan derde-belanghebbende een vergunning onder voorschriften ingevolge de Wnb verleend ten behoeve van het wijzigen van de melkrundveehouderij op het perceel [adres] te [plaats]
1.9.
Bij uitspraak van 3 juli 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:2391) heeft de voorzieningen-rechter het beroep van eisers gegrond verklaard en het besluit van 12 juni 2020 tot vergunningverlening ingevolge de Wnb voor het wijzigen van de melkrundveehouderij op voormeld perceel vernietigd. Tevens heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 3 juli 2020 het besluit van 2 juni 2020 tot afwijzing van het verzoek om handhaving ingevolge de Wnb geschorst en gelast dat verweerder binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak opnieuw beslist op het handhavingsverzoek van eisers met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
1.10.
Ter uitvoering van de uitspraak van 3 juli 2020 van de voorzieningenrechter heeft verweerder bij het besluit van 13 juli 2020 het door eisers ingediende verzoek om handhaving ingevolge de Wnb jegens derde-belanghebbende afgewezen.
1.11.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 26 augustus 2020 een bezwaarschrift ingediend. Tevens hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht om een onmiddellijke maatregel te treffen. Eisers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een onmiddellijke maatregel te treffen.
1.12.
Verweerder heeft een ontwerpbesluit tot het verlenen van de gevraagde vergunning ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de Wnb aan vergunninghouder voor het wijzigen van de melkrundveehouderij op voormeld perceel te [plaats] bekendgemaakt in het provinciaal blad van 18 september 2020.
1.13.
Bij uitspraak van 11 november 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:4025) heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het besluit tot afwijzing van het verzoek om handhaving van 13 juli 2020 vernietigd en gelast dat verweerder binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak opnieuw beslist op het handhavingsverzoek van eisers, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter de maatregel getroffen dat het totaal aantal te houden koeien niet mag worden uitgebreid ten opzichte van de referentiesituatie tot zes weken nadat op het verzoek om handhaving is beslist door verweerder.
1.14.
Bij besluit van 18 december 2020 heeft verweerder, onder weerlegging van de zienswijze van eisers, aan derde-belanghebbende een vergunning onder voorschriften ingevolge de Wnb verleend ten behoeve van het wijzigen van de melkrundveehouderij op voormeld perceel te [plaats].
1.15.
Bij primair besluit van 21 december 2020 heeft verweerder het door eisers ingediende verzoek om handhaving ingevolge de Wnb jegens derde-belanghebbende, afgewezen. Daarbij heeft verweerder verwezen naar de bij besluit van 18 december 2020 verleende vergunning ingevolge de Wnb ten behoeve van het wijzigen van de melkrund-veehouderij.
1.16.
Tegen dit besluit hebben eisers een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
1.17.
Bij het bestreden besluit van 9 maart 2021 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit van 21 december 2020 onder een aanvullende motivering gehandhaafd.
1.18.
Bij uitspraak van 11 maart 2021 (ECLI:NL:RBNNE:2021:810) heeft de voorzieningenrechter het beroep van eisers gegrond verklaard en de door verweerder verleende natuurvergunning ingevolge de Wnb vernietigd.
1.19
Bij uitspraak van 29 september 2021(ECLI:NL:RVS:2021:2175) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) de uitspraak van de Rechtbank Noord Nederland van 14 februari 2020 vernietigd. Als gevolg daarvan is de vergunning (op de eerste aanvraag van derde- belanghebbende) van 29 maart 2019 onherroepelijk geworden. In verband hiermee heeft derde-belanghebbende de tweede aanvraag ingetrokken.

Toepasselijke regelgeving

2. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Habitatrichtlijn treffen de Lid-Staten voor de speciale beschermingszones de nodige instandhoudingsmaatregelen; deze behelzen zo nodig passende specifieke of van ruimtelijke-ordeningsplannen deel uitmakende beheersplannen en passende wettelijke, bestuursrechtelijke of op een overeenkomst berustende maatregelen, die beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen natuurlijke habitats van bijlage I en de soorten van bijlage II die in die gebieden voorkomen.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn treffen de Lid-Staten passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van deze richtlijn een significant effect zouden kunnen hebben.
Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn wordt voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden.
Ingevolge artikel 6, vierde lid, van de Habitatrichtlijn neemt de Lid-Staat, indien een plan of project, ondanks negatieve conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied, bij ontstentenis van alternatieve oplossingen, om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, toch moet worden gerealiseerd, alle nodige compenserende maatregelen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft. De Lid-Staat stelt de Commissie op de hoogte van de genomen compenserende maatregelen.
Wanneer het betrokken gebied een gebied met een prioritair type natuurlijke habitat en/of een prioritaire soort is, kunnen alleen argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijke gunstige effecten dan wel, na advies van de Commissie, andere dwingende redenen van groot openbaar belang worden aangevoerd.
2.2.
Ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is het verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
2.3.
Ingevolge artikel 122, eerste lid, van de Provinciewet is het provinciebestuur bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang.
Ingevolge artikel 122, tweede lid, van de Provinciewet wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door gedeputeerde staten, indien de last dient tot handhaving van regels welke het provinciebestuur uitvoert.
2.4.
Ingevolge artikel 5:1, eerste lid, van de Awb wordt in deze wet verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Awb wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen in plaats daarvan een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge artikel 5:32a, eerste lid, van de Awb omschrijft de last onder dwangsom de te nemen herstelmaatregelen.

Overwegingen

3. Tussen partijen is in geschil of verweerder in dit geval het verzoek om handhaving van eisers heeft kunnen afwijzen. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van het procesbelang
4.1.
Verweerder vraagt zich af of eisers in dit geval nog belang hebben bij een inhoudelijke behandeling van het beroep met betrekking tot het handhavingsverzoek. In dit verband wijst verweerder erop dat het oorspronkelijke handhavingsverzoek uitsluitend betrekking heeft op het onmiddellijk stilleggen van de bouw van de stal door vergunninghoudster. Verder wijst verweerder erop dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2022:621, volgt dat een handhavingsverzoek niet kan worden uitgebreid na het nemen van een besluit op dit handhavingsverzoek.
4.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers naar voren gebracht dat er in dit dossier sprake is (geweest) van een lijdensweg. Daarnaast heeft de gemachtigde van eisers er ter zitting op gewezen dat verweerder van de onjuiste veronderstelling uitgaat dat een handhavingsverzoek net zo gepreciseerd dient te worden als een vergunningsaanvraag. Gelet hierop heeft de gemachtigde van eisers ter zitting verzocht om het handhavingsverzoek vanwege proceseconomische redenen mede gericht te achten tegen de eerder verleende natuurvergunning (van 29 maart 2019) en de daaraan ten grondslag liggende (eerste) aanvraag.
4.3.1.
De rechtbank overweegt dat procesbelang het belang is dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. Zoals de AbRvS eerder heeft overwogen (in de uitspraken van 19 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1927 (https://opmaat.sdu.nl/book/ECLI_NL_RVS_2017_1927)) en 28 februari 2007 (ECLI:NL: RVS:2007: AZ9541), kan procesbelang bestaan indien de betrokkene stelt schade te hebben geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk als gevolg van deze bestuurlijke besluitvorming is geleden.
4.3.2.
De rechtbank stelt vast dat derde-belanghebbende naar aanleiding van de hiervoor in r.o. 1.19 genoemde uitspraak van 29 september 2021 van de AbRvS de tweede aanvraag om een natuurvergunning heeft ingetrokken. Verder stelt de rechtbank vast dat het handhavingsverzoek van eisers betrekking heeft op het onmiddellijk stilleggen van de bouw van een stal door vergunninghoudster, vooruitlopend op de beslissing door verweerder op de ingediende (tweede) aanvraag om natuurvergunning. Gelet hierop en op het gegeven dat de rechtbank geen aanleiding ziet om dit handhavingsverzoek van eisers mede gericht te achten tegen de eerder verleende en onherroepelijk geworden natuurvergunning (van 29 maart 2019) en de daaraan ten grondslag gelegde aanvraag, is de rechtbank van oordeel dat aan het beroep van eisers tegen het nu voorliggende bestreden besluit het procesbelang is komen te ontvallen. Eisers houden naar het oordeel van de rechtbank geen belang bij een inhoudelijke behandeling van hun beroep tegen het bestreden besluit.
5. Gelet op rechtsoverweging 4.3.2. is het beroep van eisers niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eisers niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 september 2022.
De griffier De rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden op: