Uitspraak
derde-partijheeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghouder]
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak gaat het om een verzoek om handhaving tegen de uitbreiding van een veehouderij nabij het Lauwersmeer, die zonder vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) is uitgevoerd. De verweerder, het college van Gedeputeerde Staten van Fryslân, had eerder een vergunning verleend voor dit project, maar deze vergunning werd door de bestuursrechter vernietigd. Verzoekers hebben een voorlopige voorziening gevraagd tegen de weigering van handhaving, omdat verweerder voornemens was opnieuw een vergunning te verlenen. Voordat de voorzieningenrechter uitspraak kon doen, verleende verweerder alsnog de vergunning, waartegen de verzoekers in beroep gingen en tegelijkertijd een verzoek om voorlopige voorziening indienden.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de verleende vergunning vernietigd moest worden, omdat verweerder de emissie van stikstof onvoldoende zorgvuldig had onderzocht en geen inzicht had in de bedrijfsvoering en de bijbehorende emissie. De Wnb vereist dat er een passende beoordeling gemaakt moet worden bij vergunningverlening, en aangezien er geen passende beoordeling was gemaakt, was de vergunning niet rechtsgeldig. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder het verzoek om handhaving niet had mogen weigeren en gaf hem de opdracht om binnen twee weken opnieuw op het verzoek om handhaving te beslissen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers en moest hij het griffierecht vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het verlenen van vergunningen en de noodzaak van een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming, vooral in situaties waar stikstofdepositie een rol speelt.