Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 5 jaren, met daaraan gekoppeld enkele bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, een ambulante behandeling, een contactverbod en het meewerken aan het geven van inzicht in en controle op gegevensdragers. De officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden en het daarbij behorende toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) zeer authentiek en gedetailleerd zijn en dat de verklaringen onderling overeen komen.
De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vinden daarnaast steun in de verklaring van [naam 1] . Zo volgt uit zijn verklaring dat [slachtoffer 1] tussen hem en verdachte in bed lag, dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om beurten onder de douche zette en dat [slachtoffer 1] spontaan heeft verteld dat verdachte “tingelingeling” had gedaan bij zijn piemel. Ook verdachte erkent dat hij met [slachtoffer 1] in bed sliep en dat hij de kinderen hielp met douchen. Nu de kinderen op het moment dat de ontuchtige handelingen plaatsvonden waren toevertrouwd aan de zorg van verdachte, kan in beide gevallen de primair ten laste gelegde variant worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde geldt dat uit het dossier volgt dat op de tablet van verdachte kinderporno is aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat twee van deze afbeeldingen op 27 augustus 2018 zijn gemaakt aan de [straatnaam] te [pleegplaats] . Op deze afbeeldingen zijn kinderbillen zichtbaar en [naam 2] heeft haar zoontje [slachtoffer 1] hierin herkend. Deze herkenning is geschied op basis van een moedervlek en de onderbroek die op de afbeeldingen te zien is. Verdachte woonde op 27 augustus 2018 aan de [straatnaam] en op dat moment logeerde [slachtoffer 1] bij hem. Weliswaar stelt verdachte dat iedereen de foto’s kan hebben gemaakt nu hij zijn tablet aan anderen uitleende, maar uit de verklaring van [naam 1] volgt dat de tablet met name in gebruik was bij verdachte. Daarbij komt dat uit de verklaring van [naam 3] volgt dat verdachte – toen [naam 3] na een woningbrand in de woning van verdachte spullen ging ophalen – enkel heeft gevraagd om de tablet mee te nemen. Er is dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat iemand anders dan verdachte de betreffende afbeeldingen heeft vervaardigd en de overige aangetroffen kinderporno in bezit heeft gehad.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de raadsman daartoe – samengevat – aangevoerd dat het opvallend is dat de beschuldigingen jegens verdachte pas zijn ontstaan nadat zijn tbs-verleden in het dorp bekend werd. Daarnaast geldt dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op onderdelen niet geloofwaardig en derhalve onvoldoende betrouwbaar zijn. Het is zeer onwenselijk dat de zaak pas vier jaar na het horen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is aangebracht door het Openbaar Ministerie, nu het in dit stadium niet meer voor de hand ligt om de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen te laten toetsen door een gedragsdeskundige. Tot slot geldt dat voor zowel het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman – samengevat – aangevoerd dat geenszins uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte de twee kinderpornografische afbeeldingen zoals omschreven in het proces-verbaal van bevindingen heeft vervaardigd. Daarnaast staat onvoldoende vast dat het [slachtoffer 1] is die op de afbeeldingen staat. Tot slot geldt dat ook het bewijs voor het in bezit hebben van kinderporno ontbreekt, nu uit het dossier volgt dat verdachte niet als enige over de tablet heeft beschikt.
Oordeel van de rechtbank
Op 6 december 2018 heeft de moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , [naam 2] , een informatief gesprek gevoerd met zedenrechercheurs van de Politie Noord-Nederland. Uit dit gesprek volgt – samengevat – dat [naam 2] sinds enige tijd bevriend is met verdachte, dat verdachte regelmatig op de kinderen van [naam 2] past en dat de kinderen ook enkele keren bij verdachte hebben gelogeerd. Op 24 november 2018 zou [naam 2] zijn aangesproken door een kennis, omdat buren van verdachte iets zouden hebben aangetroffen op de tablet van verdachte. Deze buren, te weten [naam 3] en [naam 4] , zouden [naam 2] hierover willen spreken. Op 1 december 2018 zou [naam 2] bij hen langs zijn gegaan, waar aan haar twee afbeeldingen van kinderbillen zouden zijn getoond. [naam 2] dacht hierin de billen van haar 5-jarige zoontje [slachtoffer 1] te herkennen en tevens zou de onderbroek die zichtbaar was op de afbeeldingen lijken op een onderbroek van haar zoontje. Er is vervolgens contact gezocht met de politie en de betreffende tablet is door de politie in beslag genomen. [naam 2] zou hierna aan haar kinderen hebben gevraagd of er ooit iets was gebeurd bij verdachte. [slachtoffer 2] zou haar moeder hebben verteld dat verdachte haar, [slachtoffer 2] , had geholpen met krabben toen zij jeuk had aan haar plasser. Van [naam 1] , een vriend en ex-partner van verdachte, zou [naam 2] hebben gehoord dat [slachtoffer 1] aan [naam 1] had verteld dat verdachte aan zijn, [slachtoffer 1] , piemel had gezeten en “tingelingeling” had gedaan.
Op 11 december 2018 heeft [naam 2] aangifte gedaan tegen verdachte. Zij zou hiertoe hebben besloten nadat zij op de billen van haar zoontje een moedervlek had gezien. Eenzelfde moedervlek zou eveneens zichtbaar zijn geweest op de afbeeldingen van de kinderbillen die op de tablet van verdachte zijn aangetroffen. Blijkens het relaas proces-verbaal heeft [naam 2] de onderbroek waaraan zij haar zoontje eveneens dacht te herkennen overgedragen aan de politie. Blijkens dit relaas komt de onderbroek qua print en kleur overeen met de afbeeldingen waarop de kinderbillen te zien zijn.
Naar aanleiding van de aangifte zijn zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] gehoord door de politie.
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] volgt kortgezegd dat verdachte “tingeling” heeft gedaan bij zijn, [slachtoffer 1] , piemel en uit de verklaring van [slachtoffer 2] volgt kortgezegd dat verdachte met zijn nagels en vingers bij haar plasser heeft gezeten.
De tablet van verdachte is onderzocht door de politie. Hierop zijn 70 afbeeldingen aangetroffen die kunnen worden aangemerkt als kinderpornografisch. Van twee van deze afbeeldingen is zogenaamde ‘exif data’ zichtbaar. Dit betreffen de afbeeldingen waarop [naam 2] haar zoontje stelt te herkennen.
Ter terechtzitting en bij de politie heeft verdachte stellig ontkend dat hij ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Ook heeft verdachte ontkend dat hij kinderpornografisch materiaal van [slachtoffer 1] heeft gemaakt en dat hij kinderporno in bezit heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich veelal kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de (veronderstelde) seksuele handelingen: de persoon die stelt slachtoffer te zijn geweest en de verdachte. Ook in deze zaak is dat het geval. Er zijn geen andere personen die de ten laste gelegde handelingen hebben waargenomen.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet elk onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (zie o.a. HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094). De rechtbank merkt op dat de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen authentiek overkomen, op zichzelf consistent zijn en geen evidente ongerijmdheden bevatten. Dat gegeven alleen is echter, zoals uit de hierboven weergegeven wettelijke bepaling blijkt, niet genoeg om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of er naast de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , ondersteunende bewijsmiddelen voorhanden zijn die redengevend zijn voor het ten laste gelegde en die voldoende inhoudelijk verband vertonen met de verklaringen.
Uit het dossier volgt dat meerdere personen, te weten [naam 3] , [naam 1] en voornoemde [naam 2] , hebben verklaard over hetgeen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zou zijn overkomen. De rechtbank constateert dat deze verklaringen ‘de auditu’ zijn, dat wil zeggen van horen zeggen en afkomstig uit dezelfde bron, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] . De verklaringen die zien op hetgeen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] aan hen hebben verteld, of via een ander bij hen terecht zijn gekomen, kunnen dan ook niet worden gebruikt als steunbewijs. Dergelijke verklaringen kunnen hooguit licht werpen op de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank merkt ten aanzien van de verklaring van [naam 1] in het bijzonder op dat deze verder een beschrijving behelst van de gang van zaken tijdens de logeerpartijen en de verzorgingshandelingen die verdachte bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zou verrichten. Verdachte zou [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om beurten onder de douche zetten, zij zouden mogen opblijven en [slachtoffer 1] zou tussen [naam 1] en verdachte in bed slapen. De rechtbank constateert dat hetgeen [naam 1] hierover heeft verklaard overeenkomt met hetgeen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daarover hebben verklaard, maar ook met de verklaring van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [naam 1] uiteindelijk niet meer is dan een beschrijving van routines die plaatsvonden tijdens logeerpartijen. Deze verklaring levert dan ook geen toereikend steunbewijs op.
De rechtbank zal in de navolgende overwegingen per feit verder ingaan op de vraag of al dan niet sprake is van voldoende steunbewijs voor de ten laste gelegde gedragingen. De rechtbank zal bij het bespreken van het onder 1 ten laste gelegde ook direct ingaan op het onder 3 ten laste gelegde, nu deze feiten samenhang vertonen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde (de vermeende ontucht met [slachtoffer 1] ) in het bijzonder het volgende. De rechtbank constateert dat op de tablet van verdachte kinderporno is aangetroffen, zoals is ten laste gelegd onder feit 3. In twee van deze aangetroffen afbeeldingen stelt [naam 2] de billen van haar zoontje [slachtoffer 1] te herkennen. Verdachte heeft weliswaar erkend dat de betreffende tablet van hem is, maar hij stelt niet te hebben geweten dat hier kinderporno op stond. De rechtbank constateert dat uit de exif data van de twee afbeeldingen waarop [naam 2] haar zoontje stelt te herkennen volgt dat deze afbeeldingen zijn gemaakt of bewerkt op 27 augustus 2018 aan de [straatnaam] te [pleegplaats] . Daarnaast volgt uit de verklaring van [naam 2] dat haar kinderen van 24 tot en met 28 augustus 2018 in de woning van verdachte aan de [straatnaam] te [pleegplaats] logeerden.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op basis van voornoemde informatie niet kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die de betreffende afbeeldingen van de kinderbillen heeft vervaardigd en dat evenmin objectief kan worden vastgesteld dat het [slachtoffer 1] is die op de betreffende afbeeldingen staat. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het dossier volgt dat de tablet van verdachte niet vergrendeld was middels een wachtwoord en daarnaast volgt uit de verklaringen van zowel [naam 1] als die van verdachte dat de tablet niet enkel in gebruik was bij verdachte. Ten aanzien van de herkenning van [naam 2] geldt daarnaast dat zij weliswaar stelt dat zij de billen van haar zoontje herkent aan een moedervlek en de onderbroek die op de afbeeldingen te zien is, maar het dossier bevat geen verdere informatie op basis waarvan de rechtbank kan vaststellen dat [slachtoffer 1] een vlek heeft op die specifieke plek en op basis waarvan de rechtbank kan vaststellen dat de onderbroek die aan de politie is overhandigd overeenkomt met de onderbroek die zichtbaar is op de afbeeldingen. De rechtbank merkt ten aanzien van de onderbroek op dat op de afbeeldingen slechts een witte onderbroek te zien is en dat op basis van het dossier niet objectief valt vast te stellen dat het om een zelfde soort onderbroek gaat. Het dossier bevat geen foto’s van de door [naam 2] overhandigde onderbroek en eveneens ontbreekt een concrete beschrijving daarvan.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig acht voor het vervaardigen van de hiervoor beschreven kinderporno. Ook het in bezit hebben van de overige aangetroffen kinderporno acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. Uit het dossier volgt immers dat de tablet, nadat deze door [naam 3] is opgehaald uit de woning van verdachte, in bezit is geweest bij anderen dan verdachte, terwijl uit het dossier niet valt op te maken van welke datum de kinderporno dateert. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat verdachte de aangetroffen kinderporno in bezit heeft gehad. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde.
Het voorgaande heeft eveneens tot gevolg dat de aangetroffen afbeeldingen van de kinderbillen geen steun kunnen bieden aan de verklaring van [slachtoffer 1] voor zover deze ziet op de ten laste gelegde ontucht. Omdat ook ander toereikend steunbewijs ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer 1] ontbreekt, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde (de vermeende ontucht met [slachtoffer 2] ) overweegt de rechtbank het volgende. Zoals genoemd zijn de getuigenverklaringen en de aangifte ‘de auditu’ en ontkent verdachte stellig dat sprake is geweest van ontuchtige handelingen. De rechtbank constateert dat ook overig solide bewijs dat betrekking heeft op de ten laste gelegde gebeurtenissen ontbreekt. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt tot slot het volgende. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onwenselijk is dat deze zaak pas vier jaar na dato is aangebracht en dat het gelet op het tijdsverloop en de leeftijd van de kinderen niet is aangewezen een gedragsdeskundige te benoemen teneinde de betrouwbaarheid van hun verklaringen te laten beoordelen. Ook ander nader onderzoek acht de rechtbank vier jaar na dato niet langer aangewezen, nu de rechtbank van oordeel is dat dergelijk onderzoek onvoldoende zou kunnen bijdragen aan de materiële waarheidsvinding.