ECLI:NL:RBNNE:2022:3645

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
21/2401
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren tegen ontheffingen van de APV voor carbidschieten en handhavingsverzoeken

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 7 oktober 2022, wordt het beroep van eisers tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen beoordeeld. De eisers, bewoners van Emmen en Zwartemeer, hebben bezwaren ingediend tegen het niet in behandeling nemen van handhavingsverzoeken en het verlenen van ontheffingen voor het veroorzaken van geluidshinder door carbidschieten op 31 december 2020. De rechtbank oordeelt dat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard door het college. De rechtbank stelt vast dat het college de handhavingsverzoeken van eisers niet in behandeling heeft genomen en dat er geen structurele oplossing is gevonden voor de geluidsoverlast die het carbidschieten met zich meebrengt. De rechtbank benadrukt dat eisers procesbelang hebben bij de inhoudelijke beoordeling van hun bezwaren, aangezien het carbidschieten een jaarlijks terugkerend evenement is. De rechtbank vernietigt de besluiten van het college en draagt het college op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2401 en LEE 21/2402

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2022 in de zaken tussen

[eisers 1] , woonachtig op [adres 1] te Emmen,[eisers 2] , woonachtig op [adres 2] te Emmen,

[eiseres], woonachtig op [adres 3] te Zwartemeer,
gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: [gemachtigde] )
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen (het college)

(gemachtigde: M.M. Rieff en J. Oosterhof).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers, dat is gericht tegen twee besluiten van het college op de bezwaren van eisers. De bezwaren zijn gericht tegen vier besluiten van het college: het niet in behandeling nemen van twee handhavingsverzoeken bij brieven van 22 december 2020 en daarnaast het op 30 december 2020 verlenen van twee ontheffingen van het in de APV vastgelegde verbod om geluidhinder te veroorzaken, ten behoeve van het schieten van carbid op 31 december 2020.
2. Met de bestreden besluiten van 2 juli 2021 heeft het college de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
3. Het college heeft de rechtbank op 14 september 2021 laten weten dat het in het beroepschrift geen aanleiding ziet om een reactie te geven. Eisers hebben op 15 augustus 2022 een aanvulling op hun beroepschrift ingediend. Het college heeft op 25 augustus 2022 alsnog schriftelijk een reactie op het beroep gegeven.
4. De rechtbank heeft het beroep op 9 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

5. De aanleiding voor deze procedure is het jaarlijks terugkerende carbidschieten in de woonomgeving van eisers. Zij verzetten zich daar (eveneens jaarlijks) tegen, onder andere vanwege de geluidsoverlast die zij daarvan ervaren en die naar hun mening kan leiden tot (gehoor)schade bij mens en (huis)dier.
6. De rechtbank beoordeelt of het college de bezwaren van eisers terecht en op de juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. In deze procedure liggen uitsluitend de besluiten om de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk te verklaren ter beoordeling voor. De gronden die eisers hebben aangevoerd over het niet in behandeling nemen van hun handhavingsverzoeken, het niet handhavend optreden en het verlenen van de ontheffingen, vallen daarom buiten de omvang van het geschil. Hetzelfde geldt voor het verzoek van eisers aan de rechtbank om het carbidschieten in een cirkel met een straal van 300 meter rondom hun woningen te verbieden op straffe van een dwangsom. De rechtbank zal daarover geen oordeel geven, maar zal zich beperken tot de vraag of het college de bezwaren terecht en op de juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
7. De rechtbank is van oordeel dat het college de bezwaren ten onrechte nietontvankelijk heeft verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
9. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
9.1.
Bij twee afzonderlijke brieven van 1 november 2020 hebben eisers het college verzocht om op 31 december 2020 handhavend op te treden tegen carbidschieten, drankgebruik op openbare plaatsen en parkeren in groenvoorzieningen in de nabijheid van hun woningen in Zwartemeer en in de wijk Noordbarge in Emmen.
9.2.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 22 december 2020 heeft het college besloten de handhavingsverzoeken niet in behandeling te nemen.
9.3.
Bij brief van 28 december 2020 hebben eisers tegen de besluiten van 22 december 2020 bezwaar gemaakt. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
9.4.
Bij brief van 29 december 2020 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen het voornemen van het college om aan twee aanvragers afzonderlijk op grond van artikel 4:4 van de Algemene Plaatselijke Verordening Emmen 2017 (de APV 2017) ontheffing te verlenen voor het veroorzaken van geluidsoverlast.
9.5.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 30 december 2020 heeft het college aan de twee aanvragers op grond van artikel 4:4 van de APV 2017 ontheffing verleend voor het veroorzaken van geluidsoverlast bij het carbidschieten op 31 december 2020 van 13:00 uur tot 18:00 uur.
9.6.
De voorzieningenrechter heeft op 31 december 2020 het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen omdat het carbidschieten in Noordbarge die dag niet zou doorgaan en het carbidschieten in Zwartemeer zou plaatsvinden op een andere locatie, waardoor de geluidsoverlast voor de belanghebbende verzoekster naar zijn oordeel zou zijn teruggebracht tot aanvaardbare proporties.
Hebben eisers (proces-) belang bij de behandeling van hun bezwaarschriften?
10. Eisers voeren aan dat de conclusie van het college dat er geen sprake meer is van procesbelang, onjuist is. Er is geen oplossing gekomen voor de locatie in Noordbarge. De organisatoren van het carbidschieten weigerden daar immers om de locatie te verplaatsen en om mee te werken om de overlast te reduceren voor de omwonenden. Voor de locatie in Zwartemeer is evenmin een definitieve oplossing gevonden. De bezwaarschriftencommissie heeft in haar advies, dat het college heeft overgenomen, niet meegenomen dat in mei 2021 in artikel 2:40 van de APV 2017 werd opgenomen dat het verbod op geluidhinder niet langer van toepassing is op carbidschieten. Daarin is volgens eisers het procesbelang gelegen, omdat dit betekent dat het college willens en wetens nog steeds niet bereid is om rekening te houden met de belangen van omwonenden. Het verlenen van ambtshalve ontheffingen was niet langer toegestaan en is door de wijziging van de APV 2017 ook niet langer noodzakelijk om de belangen van de carbidschieters te laten prevaleren, aldus eisers. Zij stellen dat hun rechtsbescherming tegen de in hun ogen onacceptabele en gevaarlijke geluidsoverlast hiermee is vernietigd.
10.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het procesbelang ten aanzien van de handhavingsverzoeken is vervallen omdat het carbidschieten op de ene locatie niet door is gegaan en het op de andere locatie is verplaatst. Ten aanzien van de verleende ontheffingen zou het procesbelang zijn vervallen omdat de periode waarbinnen zij konden worden gebruikt inmiddels is verstreken. Daarnaast is er geen sprake van procesbelang omdat de onderhavige procedure zijn grondslag vindt in een handhavingsverzoek dat betrekking heeft op 31 december 2020. Met betrekking tot de (daaropvolgende) jaarwisseling 2021 – 2022 lopen reeds nieuwe bezwaarprocedures, volgend op nieuwe handhavingsverzoeken van eisers. Het argument van procesbelang in verband met toekomstige procedures snijdt daarom volgens het college geen hout.
10.2.
De rechtbank overweegt als volgt.
10.2.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is er pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Geen uitspraak van de bestuursrechter kan worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis ervan. Uit vaste rechtspraak [1] kan eveneens worden afgeleid dat er in beginsel geen procesbelang meer is bij een inhoudelijk oordeel over de vraag of een evenementenvergunning verleend had mogen worden, als het evenement al heeft plaatsgevonden. Een uitzondering kan echter worden gemaakt als aannemelijk is dat nieuwe besluiten over soortgelijke situaties zullen volgen en het evenement bijvoorbeeld jaarlijks plaatsvindt. [2] Het belang bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een verleende vergunning kan dan zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijke oordeel kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen voor een vergunning en de toetsing daarvan. [3] Die rechtspraak leent zich ook voor toepassing bij verleende ontheffingen voor, en bij handhavingsverzoeken over, periodiek terugkerende evenementen.
Handhavingsverzoeken
10.2.2.
In het onderhavige geval is niet in geschil dat het carbidschieten een jaarlijks terugkerend evenement is. Hoewel tijdens een eerdere zitting van de voorzieningenrechter is gesproken over alternatieve locaties, is er geen structurele oplossing gevonden voor de beide locaties waarop dit geschil betrekking heeft. Het college heeft de handhavingsverzoeken van eisers niet in behandeling genomen en is daarop in de besluiten op bezwaar niet teruggekomen. Vanwege het repeterende karakter van het carbidschieten en de overlast die eisers daarvan ervaren, hebben zij naar het oordeel van de rechtbank belang bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van het niet in behandeling nemen van hun handhavingsverzoeken, zodat dit oordeel kan worden betrokken bij handhavingsverzoeken die zij in de volgende jaren hebben gedaan en nog kunnen doen. Het enkele feit dat over volgende jaren (jaarwisselingen) reeds procedures aanhangig zijn, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders, ook gelet op het navolgende.
10.2.3.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat de APV 2017 voorafgaand aan de bestreden besluiten op bezwaar op een relevant onderdeel is gewijzigd. Aan artikel 2:40 van de APV 2017 is een zevende lid toegevoegd, als gevolg waarvan het verbod op het veroorzaken van geluidhinder zoals is omschreven in artikel 4:4, tweede lid van de APV 2017 niet langer van toepassing is op het carbidschieten. Bij een inhoudelijke beoordeling van de bezwaren van eisers had het college tot de conclusie kunnen komen dat de handhavingsverzoeken ten onrechte buiten behandeling zijn gesteld. Bij een daarop volgende inhoudelijke beoordeling van de handhavingsverzoeken hadden eisers de (on)rechtmatigheid van artikel 2:40, zevende lid, van de APV 2017, zoals zij in onderhavige procedure ook hebben betoogd, aan de orde kunnen stellen en had het college daarover een standpunt moeten innemen. Een inhoudelijk oordeel over dit onderwerp is relevant voor toekomstige handhavingsverzoeken, omdat dit betrekking heeft op het al dan niet bestaan van een overtreding waartegen het college handhavend kan optreden. Ook om die reden hebben eisers belang bij de behandeling van hun bezwaren.
10.2.4.
De handhavingsverzoeken zien naast het carbidschieten bovendien ook op het verbod op alcoholgebruik op de openbare weg en het verbod op parkeren in het openbaar groen tijdens de jaarwisseling. Ten aanzien van deze verbodsbepalingen is de APV 2017 niet gewijzigd. Eisers hebben ook daarom belang bij een inhoudelijk oordeel over hun bezwaren tegen het niet in behandeling nemen van hun handhavingsverzoeken, dat bij toekomstige besluitvorming rondom de jaarwisseling betrokken kan worden.
10.2.5.
Eisers hebben gelet op het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank (proces)belang bij de inhoudelijke beoordeling van hun bezwaren tegen het niet in behandeling nemen van hun handhavingsverzoeken. Deze bezwaren zijn daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Ontheffingen
10.2.6.
Ten aanzien van de verleende ontheffingen geldt dat, op grond van de gewijzigde APV 2017, ten tijde van de besluiten op bezwaar een ontheffing niet langer nodig was. Doordat de bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard, heeft het college geen standpunt ingenomen over de rechtmatigheid van de wijziging van de APV 2017. Die (on)rechtmatigheid is van belang voor de vraag of er in volgende jaren sprake is van een verbod op het veroorzaken van geluidhinder en, in het verlengde daarvan, of een ontheffing moet of kan worden verleend. Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank daarom wel procesbelang bij de beoordeling van hun bezwaren tegen de ontheffingen. Ook de bezwaren tegen de verleende ontheffingen zijn daarom naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
10.2.7.
Het standpunt van het college dat er geen procesbelang zou zijn omdat er al toekomstige procedures lopen waarin een en ander ook door eisers aan de orde kan worden gesteld, deelt de rechtbank niet. Die redenering van het college zou erop neerkomen dat eisers bezwaren om dezelfde reden als het college in onderhavig geschil naar voren brengt, eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat die procedures ook na het evenement aan de orde zijn. Het gevolg daarvan zou zijn dat de (on)rechtmatigheid van de wijziging van de APV 2017 nimmer aan de orde kan worden gesteld.
11. Deze beroepsgrond slaagt. Het college heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers geen (proces-) belang hebben bij de inhoudelijke behandeling van hun bezwaren. De bestreden besluiten zijn daarom genomen in strijd met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat de bestreden besluiten in strijd zijn met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat het college de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf een beslissing over de handhavingsverzoeken en de verleende ontheffingen te nemen, omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van de bezwaren.
13. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college nieuwe besluiten moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
14. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Deze bestaat uit een bedrag van € 16,75 voor reiskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de besluiten van 2 juli 2021;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 362,- (2 x € 181,-) aan eisers moet vergoeden;
- bepaalt dat het college aan eisers een bedrag van € 16,75 aan proceskostenvergoeding moet betalen
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems-Keekstra, rechter, in aanwezigheid van mr. T.C.A. Hofman-Aupers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:2
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
(…)
APV gemeente Emmen 2017(geldig vanaf 7 juni 2017 tot en met 8 juni 2021)
Artikel 4:4 Overige geluidshinder
1. Als in een inrichting als bedoeld in het Besluit onversterkte muziek ten gehore wordt gebracht, zijn de artikelen 2.17 en 2.20 van het Besluit van toepassing.
2. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
4. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden onder meer betreffende:
a. het maximale geluidsniveau;
b. situering van geluidsbronnen;
c. de frequentie en tijden van gebruik.
5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet , de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.
6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
APV gemeente Emmen 2021 (geldig vanaf 9 juni 2021)
Artikel 2:40 Carbid schieten
Carbid schieten (acetyleengas of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze tot verbranding te brengen) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
1. Het schieten met carbid vindt plaats tijdens de jaarwisseling op 31 december vanaf 10:00 uur tot 19:00 uur;
2. er wordt gebruik gemaakt van (melk-)bussen tot een maximuminhoud van 50 liter per bus;
3. het terrein vanwaar geschoten is:
a. bij gebruik van maximaal 5 (melk-)bussen: gelegen op een afstand van tenminste 50 meter van woonbebouwing en
b. bij gebruik van meer dan 5 (melk-)bussen: gelegen op een afstand van tenminste 75 meter van woonbebouwing.
4. het terrein dient zodanig te zijn ingericht dat toeschouwers niet in de schietrichting kunnen komen;
5. de organisator van het carbid schieten is 18 jaar of ouder en is verantwoordelijk voor de naleving van de in deze bepaling gestelde voorwaarden en is tijdens het carbid schieten als zodanig aanspreekbaar voor toezichthouders en/of politieagenten;
6. uiterlijk 15 december van het betreffende jaar wordt het terrein, van waar wordt carbid geschoten onder bovenstaande voorwaarden, schriftelijk of digitaal doorgegeven aan het college met gegevens van de organisator ten einde efficiënt en effectief toezichthoudende taken te kunnen uitvoeren;
7. In geval van een situatie als bedoeld in het eerste lid, is het verbod als bedoeld in artikel 4:4, tweede lid, niet van toepassing.
Artikel 4:4 Overige geluidshinder
(…)
2. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
(…)

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling 27 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ2666.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2846.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2310.