201008908/1/H1.
Datum uitspraak: 27 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 30 juli 2010 in de zaken nrs. 09/958 en 09/1695 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken.
Bij besluit van 23 april 2009 heeft het college verklaard te gedogen dat de Mei-vereniging "De jonkheid" Schinveld, uitsluitend voor de duur van het evenement "Meifeesten", namelijk op 30 april en van 1 tot en met 3 mei 2009, het Burgemeester Adams Sportpark te Schinveld (hierna: het sportpark) gebruikt ten behoeve van het voornoemde evenement en zich daarbij houdt aan de navolgende op 3 februari 2009 verleende besluiten en de daarin opgenomen voorschriften: - geluidsontheffing; - tijdelijke gebruiksvergunning; - verkeersbesluit; - evenementenvergunning.
Bij besluit van 6 mei 2009 heeft het college aan Stichting Open Air Onderbanken te Schinveld ontheffing van het bestemmingsplan verleend voor het organiseren van een openlucht festival (Sjilvend Rock(t)) op zaterdag 27 en zondag 28 juni 2009 op het sportpark.
Bij besluit van 11 augustus 2009 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 23 april 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellant] tegen de besluiten van 6 mei 2009 en 11 augustus 2009 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 februari 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2011, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door G.E.G. Hoen en mr. I. Vromen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Op het terrein van het sportpark rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Woonkernen" de bestemming "dagrecreatiedoeleinden".
Ten aanzien van het in beroep bestreden besluit van 11 augustus 2009
2.2. Het organiseren van het evenement "Meifeesten" op 30 april en 1 tot en met 3 mei 2009 op het sportpark is in strijd met het bestemmingsplan. Om de meifeesten niettemin te laten plaatsvinden heeft het college hiervoor een gedoogbesluit genomen.
2.3. Vooropgesteld zij dat de termijn waarvoor het gedoogbesluit is genomen inmiddels is verstreken. Gelet hierop ziet de Afdeling zich voor de vraag gesteld of [appellant] nog belang heeft bij een inhoudelijk oordeel omtrent de rechtmatigheid van het besluit van 11 augustus 2009.
Zoals de Afdeling onder meer in haar uitspraak van 13 juni 2007 in zaak nr.
200700047/1heeft overwogen, kan geen uitspraak van de bestuursrechter worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis ervan. Ter beoordeling staat derhalve of [appellant] aan de gestelde herhaling van het evenement in de toekomst een procesbelang ontleent. Naar het oordeel van de Afdeling is dit niet het geval. Daartoe is van belang dat, zoals door het college ter zitting onweersproken te kennen is gegeven, het gedoogbesluit slechts een eenmalig besluit betreft en dat voor de in 2010 gehouden meifeesten een ontheffing van het bestemmingsplan is verleend en dit voor 2011 in voorbereiding is. Nu slechts eenmalig een gedoogbesluit is genomen om de meifeesten mogelijk te maken en het verlenen van een ontheffing van het bestemmingsplan een andersoortig besluit dan een gedoogbesluit betreft, kan in de enkele omstandigheid dat zij betrekking hebben op hetzelfde evenement geen grond worden gevonden voor het oordeel dat [appellant] nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 11 augustus 2009. In zoverre heeft hij dan ook geen belang bij het door hem ingestelde hoger beroep.
Ten aanzien van het in beroep bestreden besluit van 6 mei 2009
2.4. Het doen plaatsvinden van een tweedaags rockfestival op het sportpark is eveneens in strijd met het bestemmingsplan. Om dit mogelijk te maken heeft het college hiervoor krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Besluit ruimtelijke ordening ontheffing (hierna: Bro) verleend.
2.5. Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wro kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro komt het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen, voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro in aanmerking.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro onverbindend dient te worden verklaard wegens strijd met artikel 3.23, eerste lid, van de Wro. Hiertoe voert hij aan dat dit artikel geen onderscheid tussen grote en kleine evenementen maakt en artikel 3.23, eerste lid, van de Wro slechts bedoeld is voor planologisch ondergeschikte gevallen.
2.6.1. Het betoog faalt. Anders dan [appellant] stelt, blijkt uit artikel 3.23, eerste lid, van de Wro niet dat de bevoegdheid om ontheffing te verlenen slechts bedoeld is voor planologisch ondergeschikte gevallen. Voorts bevat artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro op zichzelf een beperking door het daarin opgenomen aantal evenementen waarvoor per jaar ontheffing kan worden verleend en de maximale duur van zo'n evenement.
2.7. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat voor het rockevenement andere locaties bestaan waarbij minder overlast zal worden ondervonden en het college in verband daarmee van het verlenen van de ontheffing heeft moeten afzien.
2.7.1. Ook dit betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid vooropgesteld dat het college dient te beslissen omtrent een aanvraag zoals die is ingediend. Voorts heeft het college ten behoeve van het toestaan van evenementen de "Nota Regulering evenementen gemeente Onderbanken" vastgesteld. Het college heeft toegelicht dat in het geval een ten behoeve van een evenement voorgestelde locatie voldoet aan de in die nota opgenomen eisen dat die zoveel mogelijk ligt aan de rand van de bebouwde kom op een plek waarbij zo min mogelijk huishoudens overlast zullen ondervinden, deze locatie goed bereikbaar is, er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn, afsluiting van wegen ten behoeve van het evenement zoveel mogelijk kan worden voorkomen en de locatie niet is gelegen in een milieubeschermingsgebied, in beginsel medewerking aan het laten plaatsvinden van het evenement wordt verleend.
Het college heeft onweersproken toegelicht dat het sportpark voldoet aan voormelde eisen, zodat het college in verband met het mogelijk bestaan van een andere locatie niet heeft behoeven af te zien van het verlenen van ontheffing ten behoeve van het rockfestival.
2.8. [appellant] betoogt tenslotte dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid geen ontheffing heeft kunnen verlenen ten behoeve van het toestaan van het rockfestival. In dit verband voert hij aan dat het college bij de besluitvorming ten onrechte geen waarde heeft toegekend aan de geluidshinder die hij zal ondervinden ten gevolge van het evenement, met name door de cumulatie van geluidseffecten.
2.8.1. In het besluit van 6 mei 2009 is volstaan met te stellen dat de te verwachten geluidseffecten ten gevolge van het rockevenement niet behoeven te worden meegenomen bij de belangenafweging en dat die effecten pas aan de orde komen bij het verlenen van een geluidsontheffing ten behoeve van het evenement. Ten tijde van het besluit van 6 mei 2009 was deze geluidsontheffing nog niet verleend. De rechtbank heeft niet onderkend dat bij de in het besluit van 6 mei 2009 gemaakte belangenafweging ten onrechte geen rekening is gehouden met de van het evenement te verwachten geluidsoverlast, terwijl dit wel bij de te maken belangenafweging dient te worden betrokken. Derhalve voldoet dat besluit in zoverre niet aan het vereiste van een deugdelijke motivering, zoals neergelegd in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Dat het college alsnog bij besluit van 8 juni 2009 een geluidsontheffing ten behoeve van het evenement heeft verleend, maakt dit, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet anders, nu dit besluit dateert van na het besluit van 6 mei 2009.
2.9. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk, voor zover het ziet op het besluit van 11 augustus 2009. Het hoger beroep is gegrond, voor zover het ziet op het besluit van 6 mei 2009. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 6 mei 2009 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
Ten behoeve van het rockevenement is op 8 juni 2009 een geluidsontheffing verleend die thans onherroepelijk is. In dit besluit is rekening gehouden met de te verwachten - cumulatie van - geluidshinder ten gevolge van het evenement en zijn er diverse voorschriften aan het besluit verbonden ter voorkoming van onevenredige geluidshinder. Met de verleende geluidsontheffing en de daaraan verbonden voorschriften heeft het college naar het oordeel van de Afdeling voldoende aannemelijk gemaakt dat ten gevolge van het rockevenement enige geluidsoverlast te verwachten is, maar dat dit niet zodanig zal zijn dat het de ontheffing niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De Afdeling ziet hierin aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 6 mei 2009 in stand te laten.
2.10. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep, voor zover het ziet op het oordeel van de rechtbank inzake het besluit van 11 augustus 2009, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het hoger beroep, voor zover het ziet op het oordeel van de rechtbank inzake het besluit van 6 mei 2009, gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 30 juli 2010 in de zaken nrs. 09/958 en 09/1695, voor zover dit betrekking heeft op het besluit van 6 mei 2009;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken van 6 mei 2009, kenmerk 2009/2862, gegrond;
V. vernietigt het besluit van 6 mei 2009;
VI. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 6 mei 2009 in stand blijven;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken aan [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep de opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 576,08 (zegge: vijfhonderdzesenzeventig en acht centen) vergoedt;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Heijninck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2011