ECLI:NL:RBNNE:2022:3568

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
216618
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechter in civiele procedures met betrekking tot voorlopige voorzieningen

Op 3 oktober 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, een verzoek tot wraking van mr. H.J. Bastin behandeld. Dit verzoek was ingediend door [verzoekster], die betrokken is in meerdere civiele procedures. De wrakingsgrond was gebaseerd op de veronderstelling dat mr. Bastin zich in een eerdere procedure al inhoudelijk had uitgelaten over de proceskosten in nog lopende zaken, wat volgens verzoekster de schijn van vooringenomenheid zou wekken. De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, een ieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. De wrakingskamer stelde vast dat de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd moet zijn en dat het wrakingsverzoek niet kan dienen als een verkapt rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen van de rechter. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van mr. Bastin en verklaarde het verzoek kennelijk ongegrond. Tevens werd verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek voor zover dit zich richtte tegen eerdere beslissingen van mr. Bastin, omdat deze beslissingen al door een einduitspraak waren beslecht. De rechtbank besloot dat de lopende procedures voortgezet zouden worden in de stand waarin zij zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: C18/216618 / KG RK 22-236
beslissing van de meervoudige kamer van 3 oktober 2022
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:15 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: [gemachtigde].

1.1. Procesverloop

1.1.
Bij de afdeling bestuursrecht van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, lopen een tiental procedures, waarin [verzoekster] verzoekster is. Deze procedures zijn geregistreerd onder zaaknummers 22/1573, 22/1020, 22/1019, 22/1574, 22/977, 22/822, 22/823, 22/976 en 22/827. In genoemde procedures treedt [gemachtigde] op als gemachtigde.
1.2.
Voornoemde procedures zullen worden behandeld op de zittingen van respectievelijk 28 en 31 oktober 2022, waarbij mr. H.J. Bastin als behandelend rechter zal optreden.
1.3.
Op 7 juli 2022 heeft mr. H.J. Bastin als voorzieningenrechter uitspraak gedaan in het verzoek van [verzoekster] om een voorlopige voorziening. Deze procedure is geregistreerd onder zaaknummer 22/1554. In die procedure heeft - voor zover hier van belang - de voorzieningenrechter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening dan wel geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen en er om die reden ook geen aanleiding bestond voor een proceskostenveroordeling.
1.4.
Op of omstreeks 16 september 2022 heeft (de gemachtigde van) verzoekster een verzoek ingediend tot wraking van mr. H.J. Bastin.
Mr. Bastin heeft niet in de wraking berust.

2.2. Beoordeling

2.1.
Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten - voor zover hier van belang - een ieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 8:15 Awb hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees van bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.3.
Voorts is van belang dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen de verzoeker onwelgevallige (processuele) beslissingen. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Slechts indien de genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven, bestaat aanleiding om vooringenomenheid te vermoeden.
2.4.
Verzoekster heeft - samengevat - aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat mr. Bastin zich in de voorlopige voorzieningenprocedure (zoals genoemd in rechtsoverweging 3.1.) zich al inhoudelijk heeft uitgelaten over de proceskosten in de nog lopende procedures. Volgens verzoekster gaat het in de procedures die geregistreerd zijn onder zaaknummers 22/1573, 22/1020, 22/1019, 22/1574, 22/977, 22/822, 22/823, 22/976 en 22/827, naast de gegrondheid, ook over de proceskosten. Om die reden is volgens verzoekster de schijn van vooringenomenheid gegeven. Daarnaast heeft mr. Bastin, zo stelt verzoekster, het gelijkheidsbeginsel/meerderheidsbeginsel genegeerd.
2.5.
De wrakingskamer stelt voorop dat het onderhavige wrakingsverzoek betrekking heeft op beslissingen van de (voorzieningen)rechter, waarover aan de wrakingskamer in beginsel geen oordeel toekomt. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 2.3. is overwogen, is er slechts aanleiding om vooringenomenheid te vermoeden, indien de genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven. Uit de uitspraak van 7 juli 2022 volgt dat mr. Bastin als voorzieningenrechter geoordeeld heeft dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening dan wel geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen en er om die reden ook geen aanleiding bestond voor een proceskostenveroordeling. Mr. Bastin heeft, anders dan verzoekster voorstaat, in de voorlopige voorzieningenprocedure derhalve (nog) geen inhoudelijk oordeel over de proceskosten gegeven in de nog lopende procedures. Dat ter zake van dit punt de schijn van vooringenomenheid van mr. Bastin gegeven zou zijn, is dan ook niet gesteld of gebleken.
2.6.
Het vorenstaande brengt, naar het oordeel van de wrakingskamer, met zich dat het verzoek kennelijk ongegrond verklaard dient te worden.
2.7.
Voor zover het wrakingsverzoek van verzoekster zich tevens richt tegen de door mr. Bastin bij (de overigens bij) uitspraak van 7 juli 2022 genomen (procedurele) beslissingen (in de zaak onder zaaknummer 22/1554), heeft te gelden dat de behandeling van deze (voorlopige voorzieningen)procedure reeds door de (eind)uitspraak is geëindigd, zodat het verzoek in zoverre niet tijdig is ingesteld.
2.8.
De wrakingskamer overweegt in dit kader als volgt. Een verzoek tot wraking kan in beginsel in elke stand van de procedure worden gedaan, maar moet worden ingediend vóórdat de behandeling van de zaak door het wijzen van een einduitspraak is geëindigd. Nadat de einduitspraak is gedaan, is de zaak immers niet meer bij de rechter in behandeling. Een na een einduitspraak gedaan verzoek tot wraking dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard (vgl. HR 18 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AD2977).
2.9.
Een en ander leidt ertoe dat verzoekster, indien het wrakingsverzoek zich tevens richt tegen de door mr. Bastin bij uitspraak van 7 juli 2022 genomen (procedurele) beslissingen, niet kan worden ontvangen in haar verzoek tot wraking.
2.10.
Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen komt de wrakingskamer aan een inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek niet toe. Een mondelinge behandeling van het verzoek kan daarom achterwege blijven. Dit brengt met zich dat aan het uitdrukkelijke verzoek van de gemachtigde van verzoekster om gehoord te worden, voorbij wordt gegaan.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek voor zover dit zich tevens richt tegen de bij uitspraak van 7 juli 2022 (in de zaak onder zaaknummer 22/1554) genomen beslissingen;
3.2.
verklaart het verzoek overigens kennelijk ongegrond;
3.3.
bepaalt dat de procedures met nummers 22/1573, 22/1020, 22/1572, 22/1019, 22/1574, 22/977, 22/822, 22/823, 22/976 en 22/827 worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
3.4.
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster en aan
mr. H.J. Bastin.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. H.J. Idzenga en
mr. S.T. Kooistra, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2022.
coll: 853