ECLI:NL:RBNNE:2022:3547

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
18/048163-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meermalen gepleegd belaging, bedreiging en poging tot afpersing met gevangenisstraf als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meermalen belaging, bedreiging en poging tot afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 15 februari 2019 tot en met 19 februari 2021 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van twee slachtoffers door hen herhaaldelijk bedreigende e-mails te sturen. De verdachte heeft in totaal naar schatting 500 tot 600 e-mails verzonden, waarin hij onder andere dreigde met geweld en eiste dat de slachtoffers geld aan hem zouden betalen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 266 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gediagnosticeerde stoornissen, en de impact van zijn gedrag op de slachtoffers. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte door zijn handelen de grenzen van fatsoen en strafrechtelijk acceptabel gedrag heeft overschreden, wat heeft geleid tot langdurige angst bij de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte ook een contactverbod opgelegd met de slachtoffers gedurende de proeftijd.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/048163-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 september 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 september 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T.W. Delhaye, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks 15 februari 2019 tot en met 19 februari 2021 te Menaam, gemeente Waadhoeke, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] , door
in de periode van 15 februari 2019 tot en met 19 februari 2021 meermalen mailberichten en/of smsberichten, althans berichten naar die [slachtoffer 1] te sturen,
  • waaronder beledigende berichten waarin zinsneden en/of zinnen zijn gebezigd als “jij bent een lul.Een kleine lul” en/of “je bent een armetierig klepel zonder klokkenspel” en/of “dikke vette klootzak”,
  • waaronder berichten met seksueel getinte teksten waarin zinsneden en/of zinnen zijn gebezigd als“je vrouw masturbeert terwijl ze aan mij denkt” en/of “ik heb je vrouw geneukt” en/of
  • waaronder (be)dreigende berichten waarin zinsneden en/of zinnen zijn gebezigd als “Je bent Nooitveilig kankertaart” en/of “Zodra je denkt dat je veilig bent dan pak ik je”
en/of
in de periode van 25 juli 2019 tot en met 19 februari 2021 meermalen mailberichten, althans berichten naar die [slachtoffer 2] te sturen,
  • waaronder berichten met seksueel getinte teksten waarin zinsneden en/of zinnen zijn gebezigd als“er is maar 1 ding dat ik wil. Je stijve kilt op mijn tong’’ en/of “Ik droom over je, ik wil je tepels en je klit zo hard als ze maar zijn” en/of “IUk wil je achterlangs klaarneuken” en/of
  • waaronder (be)dreigende berichten waarin zinsneden en/of zinnen zijn gebezigd als “Je bent Nooitveilig kankertaart” en/of “Zodra je denkt dat je veilig bent dan pak ik je” en/of “Ik ga jou, je familie, je kinderen en je man, helemaal kapot maken”
(telkens) met het oogmerk die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks 15 december 2020 tot en met 5 februari 2021 te Menaam, gemeente Waadhoeke, althans in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met
  • enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
  • zware mishandeling, en/of
  • brandstichting,
door die [slachtoffer 1] in de periode van 15 december 2020 tot en met 5 januari 2021 meerdere mailberichten, althans berichten te sturen met –onder meer- de (bedreigende) teksten
  • “ ik ga over tot actie. Binnen drie maanden is hij er geweest”,
  • “ Je bent een dode man. Ik ga je vermoorden”,
  • “ ben je klaar voor de dood [slachtoffer 1] ? Ik ga je vermoorden”,
  • “ Maar nu ga ik al je shit opblazen en opsmo’ken”,
  • “ ik ga [straatnaam] opblazen” en/of- “ Ik pak je, ik zorg voor je dood”,
en/of
die [slachtoffer 2] in de periode van 4 januari 2021 tot en met 5 januari 2021 meerdere mailberichten, althans berichten te sturen met –onder meer- de (bedreigende) teksten
  • “ Maar nu ga ik al je shit opblazen en opsmo’ken”,
  • “ ik ga [straatnaam] opblazen” en/of- “ Ik pak je, in zorg voor je dood” althans, (telkens) woorden en/of tekst van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks 12 augustus 2020 tot en met 19 februari 2021 te Menaam, gemeente Waadhoeke, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of het bedrijf [slachtoffer 1] groenprojecten en advies en/of [benadeelde partij] toebehoorde, hebbende verdachte meerdere mailberichten verstuurd naar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met –onder meer- de (dreigende) teksten
  • “ MIJN GELD of het leven van hen die je dierbaar zijn”,
  • “ Ik ga je man vermoorden als je niet mijn geld geeft. 20.000”,
  • “ JE moet elke dg uitkijken, want IK ga je vermoorden. Als je niert mijn 20 duizend overmaakt”,
  • “ next time you see me…you pay me or you be dead”,
  • “ Mijn geld of je dood”,
  • “ Ik ga [slachtoffer 1] vermoorden als je mijn geld niet heeft, en daarna jullie”,
  • “ Je bent je leven niet zeker als ik niet mijn geld krijg”,
  • “ Live [slachtoffer 2] , ik ga alles platbranden als je niet mijn geld geeft. Geloof me alsjeblieft”,
  • “ alsjeblieft renie geef me mijn geld want jullie zullen allemaal sterven”,
  • “ een dezer dagEN ZET IK JE TENT IN DE FIK, tenzij je mij gewoon geeft waarik recht op heb en dat isloon van 165 europ voor een halve maand in februari” en/of
  • “ Geef me mijn geld of anders zal mijn stem ertoe leiden dat jullie branden. Je kinderen voor je eigenogen”,
althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 augustus 2020 tot en met 19 februari te Menaam, gemeente Waadhoeke, althans in Nederland, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, te weten voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meerdere kind(eren) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten door voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te bewegen aan hem, verdachte een geldbedrag te betalen, hebbende verdachte meerdere mailberichten verstuurd naar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met –onder meer- de (dreigende) teksten
  • “ MIJN GELD of het leven van hen die je dierbaar zijn”,
  • “ Ik ga je man vermoorden als je niet mijn geld geeft. 20.000”,
  • “ JE moet elke dg uitkijken, want IK ga je vermoorden. Als je niert mijn 20 duizend overmaakt”,
  • “ next time you see me…you pay me or you be dead”,
  • “ Mijn geld of je dood”,
  • “ Ik ga [slachtoffer 1] vermoorden als je mijn geld niet heeft, en daarna jullie”,
  • “ Je bent je leven niet zeker als ik niet mijn geld krijg”,
  • “ Live [slachtoffer 2] , ik ga alles platbranden als je niet mijn geld geeft. Geloof me alsjeblieft”,
  • “ alsjeblieft renie geef me mijn geld want jullie zullen allemaal sterven”,
  • “ een dezer dagEN ZET IK JE TENT IN DE FIK, tenzij je mij gewoon geeft waarik recht op heb en dat isloon van 165 europ voor een halve maand in februari” en/of
  • “ Geef me mijn geld of anders zal mijn stem ertoe leiden dat jullie branden. Je kinderen voor je eigenogen”, althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat de tenlastelegging zo is opgesteld dat
(de citaten uit) door verdachte verzonden berichten telkens maar bij één van de feiten zijn opgenomen, zodat er geen overlap is van berichten in de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank gaat in weerwil daarvan uit van een taalkundige lezing van de tenlastelegging. In de tenlastelegging van feit 1 wordt gesproken over ‘meerdere emailberichten en/of sms-berichten’ en na ieder gedachtestreepje staat het woord “waaronder”, gevolgd van een aantal citaten uit de berichten. Datzelfde geldt mutatis mutandis voor de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Gelet daarop en in aanmerking genomen de aard van met name het onder 1 ten laste gelegde feit, dat zich kenmerkt door stelselmatigheid, neemt de rechtbank een taalkundige lezing als uitgangspunt. Zodoende liggen bij ieder van de feiten alle in de ten laste gelegde periode verzonden berichten ter beoordeling voor.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2 en 3 primair. Voor feit 2 vordert de officier van justitie om verdachte te veroordelen voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling, en hem vrij te spreken van bedreiging met brandstichting.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat feit 1 vanaf de datum van 24 februari 2020 (eerste stopgesprek) wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 2 en 3 primair. en dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van feit 3 subsidiair.
Over feit 2 voert de raadsman aan dat de bedreigende teksten gezien moeten worden als een uiting van frustratie en dat verdachte deze acties nooit in daden wilde omzetten. Het voorgaande zou volgens de raadsman inhouden dat verdachte geen opzet heeft gehad en daarom moet worden vrijgesproken. Bovendien maakt de stoornis van verdachte – onder invloed waarvan hij heeft gehandeld – dat niet kan worden bewezen dat hij opzet heeft gehad op het bedreigen van beide aangevers. Als de rechtbank het opzet desondanks bewezen acht, verzoekt de raadsman slechts bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling te bewijzen.
Over feit 3 primair voert de raadsman het volgende aan. Hoewel de teksten uit feit 3 primair terugkomen in de door verdachte verstuurde e-mails, is er naar het oordeel van de raadsman geen “oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen”. De raadsman betoogt dat niet kan worden vastgesteld dat het financiële aspect de reden is geweest voor het versturen van de teksten over het overmaken van geld. Deze teksten waren een middel om gehoord te worden en werden gestuurd zonder oogmerk van verdachte om er financieel beter van te worden, aldus de raadsman. Daarbij voert de raadsman aan dat verdachte door zijn een autistisch spectrum stoornis (hierna: ASS) de reikwijdte van zijn teksten over geld niet kon overzien. Hij had niet door dat het vorderen van geld mogelijk kon worden gezien als afpersing. Dit betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 3 primair.
Over feit 3 subsidiair voert de raadsman aan dat verdachte weliswaar heeft beoogd dat de aangevers zijn mening zouden horen en contact met hem zouden opnemen, maar dat het betalen van een geldbedrag niet het doel was. Het oogmerk een ander te dwingen iets te doen en te dulden is ook al ten laste gelegd onder feit 1 over dezelfde periode. Vervolging onder 3 subsidiair is in dat geval in strijd met artikel 68 van het Wetboek van strafrecht. Daarom verzoekt de raadsman om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van feit 3 subsidiair.
Ten slotte voert de raadsman aan dat er sprake is van samenloop.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht de feiten 1, 2 en 3 primair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Omdat verdachte de bewezenverklaarde feitelijke handelingen duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. In de overwegingen zal de rechtbank ingaan op de gevoerde verweren.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 september 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 25 juni
2020, opgenomen op pagina 38 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021040944 van 6 maart 2021;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] van23 oktober 2020, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 11 februari 2021, opgenomen op pagina 45 e.v. van voornoemd dossier;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 17 februari 2021, opgenomen op pagina 53 e.v. van voornoemd dossier;
6. een schriftelijk bescheid, te weten een e-mailbericht, opgenomen op pagina 58 van voornoemddossier;
7. schriftelijke bescheiden, te weten e-mailberichten, opgenomen op pagina 64 tot en met 68 vanvoornoemd dossier;
8. schriftelijke bescheiden, te weten e-mailberichten, opgenomen op pagina 111 tot en met 159 vanvoornoemd dossier;
9. schriftelijke bescheiden, te weten bijlage 1: emailberichten [verdachte] periode t/m 25 juni 2020,opgenomen op pagina 176 tot en met 427 van voornoemd dossier;
10. schriftelijke bescheiden, te weten bijlage 2: emailberichten [verdachte] periode 25 juni 2020 t/m 7 oktober 2020, opgenomen op pagina 446 tot en met 516 van voornoemd dossier;
11. schriftelijke bescheiden, te weten bijlage 3: emailberichten [verdachte] periode 7 oktober 2020 t/m20 februari 2021, opgenomen op pagina 518 tot en met 621 van voornoemd dossier;
12. een schriftelijke bescheid, te weten bijlage 4: emailberichten [verdachte] 16 februari 2021,opgenomen op pagina 624 van voornoemd dossier.
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Feit 1: periode
Anders dan de raadsman acht de rechtbank de gehele ten laste gelegde periode bewezen. Vast staat dat er ook in de periode voor het eerste stopgesprek met verdachte emailberichten door hem zijn verzonden. De stelling van de raadsman dat de berichten vóór het eerste stopgesprek alleen maar gingen over onvrede die bij verdachte leefde over de afwikkeling van zijn dienstverband bij aangever [slachtoffer 1] en dat het pas daarna niet meer een ‘normaal’ gesprek was, mist feitelijke grondslag. De rechtbank wijst bijvoorbeeld op teksten uit juni 2019 (zoals opgenomen op pagina 113 en 114 van het dossier) met een onmiskenbaar seksuele strekking.
Feit 2: bedreiging
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling en brandstichting is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen of dat verdachte brand zou kunnen stichten en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte
– onder meer – de bedreigende teksten zoals deze in feit 2 zijn omschreven per e-mail heeft
verstuurd naar aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Uit de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt dat deze berichten hen ook daadwerkelijk hebben bereikt en dat zij bang zijn geweest dat verdachte de handelingen waarmee hij dreigde ook zou gaan uitvoeren. De rechtbank is van oordeel dat door de hoeveelheid aan dreigende teksten, de aard en ernst van de teksten en de opbouw in dreiging die uit die berichten sprak, en de bekoelde relatie tussen aangevers en verdachte bij de aangevers in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen of dat verdachte brand zou stichten. Met het versturen van dergelijke berichten heeft de verdachte, in elk geval in voorwaardelijke zin, opzet gehad op het aanjagen van de redelijke vrees bij aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank acht bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en brandstichting dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Anders dan de officier van justitie en de raadsman constateert de rechtbank dat bedreiging met zware mishandeling niet terug te vinden is in de berichten die zijn verzonden door verdachte in de ten laste gelegde periode. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van bedreiging met zware mishandeling.
Het verweer van de raadsman dat het vereiste opzet bij verdachte ontbreekt, omdat verdachte zijn acties niet in daden heeft willen omzetten, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Voor een bewezenverklaring van bedreiging is namelijk niet vereist dat verdachte het voornemen moet hebben gehad om de bedreiging ook daadwerkelijk te realiseren. Daarom verwerpt de rechtbank dit verweer.
Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat het opzet van verdachte bewezen kan worden. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (bijvoorbeeld in ECLI:NL:HR:2008:BD2775), staat bij een beroep op een geestelijke stoornis om het opzet te bestrijden, die stoornis de bewezenverklaring slechts dan in de weg indien bij een verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij uitzondering sprake zijn. Uit zijn verklaringen volgt dat verdachte wel degelijk besef had van de draagwijdte en de mogelijke gevolgen van zijn handelen. Hij wilde immers zijn ongenoegen bij aangevers onder de aandacht brengen en gebruikte daarvoor onder meer bedreigende teksten om zijn woorden kracht bij te zetten. De situatie dat ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan bij verdachte zou hebben ontbroken, doet zich niet voor.
Feit 3 primair: poging tot afpersing
De raadsman heeft vrijspraak van feit 3 primair betoogd, omdat het “oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen” ontbreekt en verdachte door zijn ASS niet zag dat het eisen van geld gezien kan worden als afpersing. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Verdachte heeft bekend de in feit 3 primair omschreven teksten naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verstuurd te hebben. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze teksten wel degelijk een oogmerk om zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen. Immers gaan alle omschreven – en ook enkele andere in die periode verstuurde - teksten over het eisen van geld. Zo verstuurde verdachte bijvoorbeeld de teksten “
Ik ga je man vermoorden als je niet mijn geld geeft. 20.000”, “
JE moet elke dg uitkijken, want IK ga je vermoorden. Als je niert mijn 20 duizend overmaakt” en “
een dezer dagEN ZET IK JE TENT IN DE FIK, tenzij je mij gewoon geeft waar ik recht op heb en dat is loon van 165 euro voor een halve maand in februari”, waaruit blijkt dat verdachte door middel van bedreiging met geweld probeert de aangevers geld te laten overmaken naar hem. Naar het oordeel van de rechtbank was het voornaamste doel van verdachte met deze berichten het verkrijgen van geld. Dat hij daarnaast ook graag gehoord wilde worden maakt dit niet anders. Hierbij overweegt de rechtbank in het bijzonder dat als verdachte redelijkerwijs kon menen recht te hebben op de betaling van een geldbedrag dat niet hoeft te betekenen dat verdachte geen wederrechtelijke bevoordeling kan hebben beoogd. Dit oogmerk kan namelijk bestaan als verdachte moet hebben beseft dat hij door zijn handelwijze de grenzen van het maatschappelijk betamelijke verre overschreed (vgl. HR 9 februari 1971, ECLI:NL:PHR:1971:AB4227). Van dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank sprake, omdat verdachte met zijn handelen alle redelijkheid ver voorbij is gegaan, zoals hij zelf ook heeft verklaard bij de politie. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat verdachte het oogmerk heeft gehad om zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen.
Ten slotte is de rechtbank van mening dat de ASS van verdachte niet van zodanige invloed is geweest dat verdachte in het geheel de reikwijdte van zijn teksten niet meer kon overzien. De rechtbank verwijst naar haar overweging bij feit 2. Daar komt nog bij dat verdachte heeft verklaard dat hij de dag(en) na het versturen van de e-mails het besef kreeg van zijn handelen en ook e-mails heeft verwijderd. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte wel degelijk in staat is gebleken zijn handelen te overzien en keuzes te maken, waarna verdachte toch weer is vervallen in strafbaar gedrag.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de verweren van de raadsman verwerpt en tot een bewezenverklaring van feit 3 primair komt. Hierdoor komt de rechtbank niet toe aan het verweer van de raadsman over van feit 3 subsidiair en zal dit daarom onbesproken laten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1, 2 en 3 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 15 februari 2019 tot en met 19 februari 2021 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door
in de periode van 15 februari 2019 tot en met 19 februari 2021 meermalen mailberichten naar die [slachtoffer 1] te sturen,
  • waaronder beledigende berichten waarin zinsneden en/of zinnen zijn gebezigd als “jij bent een lul.Een kleine lul” en “je bent een armetierig klepel zonder klokkenspel” en “dikke vette klootzak”,
  • waaronder berichten met seksueel getinte teksten waarin zinsneden en/of zinnen zijn gebezigd als“je vrouw masturbeert terwijl ze aan mij denkt” en “ik heb je vrouw geneukt” en
  • waaronder (be)dreigende berichten waarin zinsneden en/of zinnen zijn gebezigd als “Je bent Nooitveilig kankertaart” en “Zodra je denkt dat je veilig bent dan pak ik je”
en
in de periode van 25 juli 2019 tot en met 19 februari 2021 meermalen mailberichten naar die [slachtoffer 2] te sturen,
  • waaronder berichten met seksueel getinte teksten waarin zinsneden en/of zinnen zijn gebezigd als“er is maar 1 ding dat ik wil. Je stijve klit op mijn tong’’ en “Ik droom over je, ik wil je tepels en je klit zo hard als ze maar zijn” en “IUk wil je achterlangs klaarneuken” en
  • waaronder (be)dreigende berichten waarin zinsneden en/of zinnen zijn gebezigd als “Je bent Nooitveilig kankertaart” en “Zodra je denkt dat je veilig bent dan pak ik je” en “Ik ga jou, je familie, je kinderen en je man, helemaal kapot maken”
telkens met het oogmerk die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
hij in de periode van 15 december 2020 tot en met 5 februari 2021 in Nederland, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met
  • enig misdrijf tegen het leven gericht en
  • brandstichting,
door die [slachtoffer 1] in de periode van 15 december 2020 tot en met 5 januari 2021 meerdere mailberichten te sturen met –onder meer- de bedreigende teksten
  • “ ik ga over tot actie. Binnen drie maanden is hij er geweest”,
  • “ Je bent een dode man. Ik ga je vermoorden”,
  • “ ben je klaar voor de dood [slachtoffer 1] ? Ik ga je vermoorden”,
  • “ Maar nu ga ik al je shit opblazen en opsmo’ken”,
  • “ ik ga [straatnaam] opblazen” en
  • “ Ik pak je, ik zorg voor je dood”,
en
die [slachtoffer 2] in de periode van 4 januari 2021 tot en met 5 januari 2021 meerdere mailberichten te sturen met –onder meer- de bedreigende teksten
  • “ Maar nu ga ik al je shit opblazen en opsmo’ken”,
  • “ ik ga [straatnaam] opblazen” en
  • “ Ik pak je, in zorg voor je dood”;
3. primair hij in de periode van 12 augustus 2020 tot en met 19 februari 2021 in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of het bedrijf [slachtoffer 1] groenprojecten en advies en/of [benadeelde partij] toebehoorde, hebbende verdachte meerdere mailberichten verstuurd naar die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met –onder meer- de dreigende teksten
  • “ MIJN GELD of het leven van hen die je dierbaar zijn”,
  • “ Ik ga je man vermoorden als je niet mijn geld geeft. 20.000”,
  • “ JE moet elke dg uitkijken, want IK ga je vermoorden. Als je niert mijn 20 duizend overmaakt”,
  • “ next time you see me…you pay me or you be dead”,
  • “ Mijn geld of je dood”,
  • “ Ik ga [slachtoffer 1] vermoorden als je mijn geld niet heeft, en daarna jullie”,
  • “ Je bent je leven niet zeker als ik niet mijn geld krijg”,
  • “ Live [slachtoffer 2] , ik ga alles platbranden als je niet mijn geld geeft. Geloof me alsjeblieft”,
  • “ alsjeblieft renie geef me mijn geld want jullie zullen allemaal sterven”,
  • “ een dezer dagEN ZET IK JE TENT IN DE FIK, tenzij je mij gewoon geeft waar ik recht op heb en datis loon van 165 europ voor een halve maand in februari” en
  • “ Geef me mijn geld of anders zal mijn stem ertoe leiden dat jullie branden. Je kinderen voor je eigenogen”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

belaging, meermalen gepleegd
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en brandstichting,meermalen gepleegd
primair poging tot afpersing, meermalen gepleegd
Deze feiten zijn strafbaar, omdat geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet (wezenlijk) uiteenloopt (vgl. HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:445 en de bijbehorende conclusie van 4 februari 2020, ECLI:NL:PHR:2020:109). De rechtbank heeft meervoudig gekwalificeerd en vervolgens overeenkomstig het bepaalde in artikel 55 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht de zwaarste strafbepaling toegepast bij de straftoemeting.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten 1, 2 en 3 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen waarvan 266 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar en met aftrek van het voorarrest. Verder voert de officier van justitie aan dat hij geen noodzaak (meer) ziet voor het opleggen van een contactverbod met de aangevers. Ten slotte heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat de feiten aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van één jaar vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de lange schorsingsperiode met voorwaarden waaraan verdachte zich moest houden en de ouderdom van de zaak. Verder voert de raadsman aan dat het opleggen van een contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht niet nodig is. De knop is bij verdachte wel om; het is hem duidelijk dat hij geen contact moet zoeken met aangevers. Bijzondere voorwaarden hoeven niet te worden opgelegd. Ten slotte voert de raadsman aan dat de feiten aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 7 februari 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging (stalking), bedreiging en een poging tot afpersing van zijn voormalig werkgever en diens vrouw. Het handelen van verdachte werd ingegeven door frustraties over de afwikkeling van zijn beëindigde dienstverband. Voor verdachte was het niet te verteren en voelde het als een miskenning dat zijn voormalig werkgever, naast alles wat verdachte voor diens bedrijf had betekend, nog een vergoeding van het UWV wilde hebben voor de investering van het bedrijf in verdachte. Wat volgde was dat verdachte (onder invloed van alcohol en verdovende middelen) gedurende een lange periode naar schatting 500 a 600 e-mails naar aangevers heeft verstuurd. Ondanks twee stopgesprekken is verdachte doorgegaan met het versturen van e-mailberichten totdat hij op 19 februari 2021 werd aangehouden. Verdachte heeft de grenzen van fatsoen ver overschreden, maar ook die van wat strafrechtelijk acceptabel is, waarbij hij verschillende betrokken personen heeft gekrenkt, lastiggevallen en onder druk gezet. Door de duur en frequentie waarmee verdachte de aangevers lastigviel, alsmede de aard van zijn berichten, heeft verdachte langdurig op grove en indringende wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van de aangevers. Aangevers hebben daardoor lange tijd in angst geleefd met de vraag of verdachte zijn dreigementen ook daadwerkelijk zou gaan uitvoeren. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
De rechtbank houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze naar
voren komen uit het reclasseringsrapport. Uit dit rapport blijkt het volgende. Verdachte is gediagnosticeerd met het syndroom van Asperger (een vorm van ASS) en ADHD. Volgens de reclassering houden deze stoornissen direct verband met het delictgedrag en het feit dat verdachte ondanks twee stopgesprekken door is gegaan met het versturen van e-mails naar de aangevers. Daarnaast zou het delictgedrag zijn verergerd door alcoholgebruik. Veroordeelde is geschorst uit de voorlopige hechtenis onder bijzondere voorwaarden. Tijdens de schorsingsperiode heeft veroordeelde behandeling gevolgd bij een instelling voor GGZ en verslavingszorg, wat een beschermende factor is. Tijdens het schorsingstoezicht is gebleken dat verdachte in sociale settingen snel overprikkeld, overvraagd en gestrest raakt, terwijl hij op cognitief gebied excelleert. Er zijn op de overige leefgebieden weinig problemen geconstateerd. Huisvesting, relaties met familie en partner en de voortdurende behandeling bij de psychiater zijn beschermende factoren. De duidelijkheid van het geldende contactverbod zorgt naar het oordeel van de reclassering dat de kans op herhaling afneemt. Ten slotte schat de reclassering de kans op herhaling, letselschade en het onttrekken aan voorwaarden in als laag.
Verder houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met de houding van verdachte. Verdachte heeft de feiten bekend en uitdrukkelijk zijn verantwoordelijkheid genomen. Ook heeft hij openheid van zaken en inzicht in zijn denken gegeven. Verdachte heeft aangegeven nu anders naar de situatie te kijken en zijn leven weer op de rit te hebben.
Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde en strafbare feiten aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal daarmee rekening houden bij strafoplegging. Ook houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met de ouderdom van de feiten (het tijdsverloop) en de lange schorsingsperiode. Vanwege de ernst van de feiten en de langere periode waarin verdachte e-mails heeft verstuurd en de impact van het handelen van verdachte op de aangevers, acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een langdurige voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank zal als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de beide aangevers opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte gebaat bij duidelijkheid waarbij een schriftelijk en duidelijk omlijnd contactverbod kan helpen om herhaling te voorkomen. Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen waarvan 266 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest passend en geboden. De rechtbank kiest, anders dan de raadsman en officier van justitie, voor een proeftijd van twee jaren. Een proeftijd van drie jaren is weliswaar de wettelijke standaard, maar vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de lange schorsingsperiode wijkt de rechtbank hiervan af met één jaar in het voordeel van verdachte.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 55, 285, 285b en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 266 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van twee jaren op geen enkele wijze -direct of indirectcontact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van twee jaren op geen enkele wijze -direct of indirectcontact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats]
De politie houdt toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Jong, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. M.E. Joha, rechters, bijgestaan door mr. L.F. Beitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 september 2022.