Cliënt [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. Tweezijdige verkeersongeval. Niet-natuurlijke dood.
De rechtbank stelt op basis van de voorliggende bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 11 november 2019 vond op de N371 nabij Uffelte een verkeersongeval plaats. Verdachte was bij dit ongeval betrokken. Verdachte reed in een vrachtwagen met een lading kalkzandsteen blokken. Op een gegeven moment is verdachte de voortdurende controle over de vrachtwagen verloren, waarbij het voertuig het wegdek deels heeft verlaten en in de berm is terechtgekomen en met het voertuig in een slipbeweging is geraakt. Een deel van de lading kalkzandsteen blokken is daarbij losgeraakt van de vrachtwagen en is vervolgens op de passerende auto van slachtoffers terecht gekomen, waardoor deze van de weg afraakte, tegen een boom reed en vervolgens in de sloot naast het fietspad tot stilstand kwam. Ten gevolge van dit verkeersongeval is slachtoffer [slachtoffer 1] komen te overlijden en is slachtoffer [slachtoffer 2] gewond geraakt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] is gebleken dat de lading in het geheel niet gezekerd was en dat de lading daardoor van de vrachtwagen kon vallen bij normale verkeersomstandigheden, waaronder begrepen volle remmingen, plotselinge uitwijkmanoeuvres en een slecht wegdek. Door een beweging in de vrachtwagen heeft de niet gezekerde lading kennelijk kracht uitgeoefend op de zijschotten en rongen waardoor de rongen zijn afgebroken en de schotten zijn losgeraakt.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval, en zo ja, in welke mate.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in
het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in voren- bedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Naar het oordeel van de rechtbank kan het verdachte worden verweten dat hij op enig moment de controle over de vrachtwagen is verloren, waarbij het voertuig het wegdek deels heeft verlaten en in de berm is geraakt. Hoewel verdachte zelf niet weet hoe dit heeft kunnen gebeuren, leidt de rechtbank uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting af dat er bij verdachte een moment van onoplettendheid is geweest. Immers, verdachte heeft verklaard dat hij de weg goed kende. Hij reed daar met regelmaat (soms tien keer op een dag) en verdachte heeft aangegeven dat de weg smal is. Toch is verdachte met zijn vrachtwagen een moment van de weg geraakt en dat rekent de rechtbank hem aan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte eveneens kan worden verweten dat hij de lading kalkzandsteen blokken niet heeft gezekerd. Op een beroepsmatig chauffeur van vrachtwagens rust een bijzondere verantwoordelijkheid in het verkeer en van verdachte mag worden verlangd dat hij bekend is met de Regeling voertuigen. Hierin is onder meer in artikel 5.18.6 bepaald dat de lading of delen daarvan zodanig gezekerd moeten zijn dat deze onder normale verkeersituaties, waaronder begrepen volle remmingen, plotselinge uitwijkmanoeuvres en een slecht wegdek, niet van het voertuig kunnen vallen. Verdachte is uitgegaan van de juistheid van hetgeen hij heeft meegekregen van zijn werkgever over het laden van de vrachtwagen. Echter, verdachte was als beroepsmatig vrachtwagenchauffeur verantwoordelijk voor het op de juiste wijze laden van de vrachtwagen. Bovendien heeft verdachte de bij het rijbewijs behorende zogenoemde Code 95 behaald. Verdachte had dan ook anders moeten weten en handelen. Anders dan de raadsman heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat de lading wel moest worden gezekerd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet alleen, zoals de raadsman heeft aangevoerd, met zijwaartse krachten rekening moest worden gehouden. Ook moest rekening worden gehouden met andere krachten, zoals opwaartse en voorwaartse krachten. En voor die krachten was de lading kalkzandsteen blokken onvoldoende (zelfs in het geheel niet) gezekerd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat geen sprake is geweest van een normale verkeerssituatie. Artikel 5.18.6 eerste lid, van de Regeling voertuigen geeft een (niet limitatieve) opsomming van wat onder normale verkeerssituaties dient te worden verstaan. Daaronder zijn begrepen volle remmingen, plotselinge uitwijkmanoeuvres en een slecht wegdek. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat een voertuig in de berm terecht kan komen en de bestuurder daardoor een correctie dient uit te voeren, niet dusdanig vreemd is en afwijkt van de situaties genoemd in de Regeling voertuigen, dat niet van normale verkeerssituatie kan worden gesproken. Daarnaast wist verdachte dat de weg waarop hij reed smal was. De mogelijkheid dat verdachte in de berm kon geraken is dan ook niet onvoorstelbaar. In onderhavig geval was derhalve sprake van een normale verkeerssituatie in de zin van artikel 5.18.6 eerste lid, van de Regeling voertuigen.
Voorts is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat uit de geneeskundige verklaring van de arts niet kan worden afgeleid dat slachtoffer [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De geneeskundige verklaring is onvoldoende duidelijk om te kunnen concluderen dat zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. Wel blijkt dat zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, nu een herstelperiode van drie maanden werd verwacht.
De vraag is hoe het hiervoor beschreven gedrag van verdachte moet worden gekwalificeerd. De rechtbank is van oordeel dat het rijgedrag niet kan worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend gedrag, zodat verdachte daarvan partieel wordt vrijgesproken. Wel moet het rijgedrag van verdachte in combinatie met het onvoldoende zekeren van de lading, worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. Daarom is sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.