In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen het besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen inzake schadevergoeding voor zijn woning als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Eiser had eerder een schadevergoeding van € 1.173,22 ontvangen, maar na bezwaar zijn aanvullende bedragen toegekend, wat leidde tot een totaal van € 7.008,39. Eiser heeft beroep ingesteld omdat hij meent dat de schadevergoeding onvoldoende is en dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft de zaak op 24 augustus 2022 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde en deskundige C. Dobbe aanwezig was.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en vernietigt het bestreden besluit gedeeltelijk. De rechtbank stelt vast dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd waarom de schade aan eiser's woning niet volledig vergoed zou moeten worden. De deskundigen hebben weliswaar een andere oorzaak voor de schade aangewezen, maar de rechtbank concludeert dat de argumenten van eiser niet voldoende zijn weerlegd. De rechtbank kent eiser een aanvullende schadevergoeding van € 38,19 toe voor schade 24, en bevestigt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor het overige in stand blijven. De rechtbank benadrukt dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW van toepassing is, wat inhoudt dat schade aan gebouwen die redelijkerwijs kan worden toegeschreven aan mijnbouwactiviteiten, vermoed wordt veroorzaakt door die activiteiten. De rechtbank concludeert dat verweerder niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, maar dat de schadevergoeding voor schade 24 niet adequaat was vastgesteld.