Gelet op de onder 1.4. en 1.5. vermelde feiten en de toelichting die eiser ter zitting heeft gegeven op de werkzaamheden van [naam eenmanszaak] , wijzen de factoren opgenomen onder 5.3. onder de letters a en e in de richting van een onderneming. Eiser heeft in de periode vanaf 2010 tot en 2018 namelijk het grootste deel van de tijd die hij besteedde aan de werkzaamheden voor [naam eenmanszaak] besteed aan werkzaamheden voor de Stichting, in het bijzonder de bouw van het schip. Deze omstandigheden zijn echter niet doorslaggevend en maken niet dat eiser in het onderhavige geval ook is aan te merken als een belastingplichtige die winst uit onderneming geniet – al dan niet als beoefenaar van een zelfstandig beroep. Bovendien wijzen de factoren genoemd onder b, c, d, f, g en h in een andere richting.
Hierbij overweegt de rechtbank dat eiser in 2018, maar ook in voorgaande jaren, slechts geringe bruto-baten (b) heeft behaald in verhouding tot de totale omvang van zijn werkzaamheden voor de Stichting. Gelet op de afspraak dat de Stichting slechts geld uitkeert indien zij over voldoende financiële middelen beschikt, was de verwachte winst die eiser met zijn werkzaamheden voor de Stichting kon behalen (c) laag. Eiser heeft verder niet, althans onvoldoende, feiten heeft gesteld waaruit zou volgen dat hij met het verrichten van de werkzaamheden vanuit [naam eenmanszaak] ondernemersrisico’s heeft gelopen. Eiser heeft zijn werkzaamheden vanuit [naam eenmanszaak] sinds 2010 vrijwel alleen voor de Stichting verricht (g) en geen andere klanten aangetrokken. Dat eiser vanaf 2010 zich ook enkele jaren heeft beziggehouden met het opzetten van een tentoonstellingsgebouw in de vorm van een [naam tentoonstellingsgebouw] – hetgeen niet is gelukt –, maakt dit niet anders. Eiser heeft namelijk ter zitting verklaard dat de toekomstige activiteiten van deze [naam tentoonstellingsgebouw] , als de bouw daarvan doorgang zou hebben gevonden, zouden zijn ondergebracht in een vennootschap. Zonder enig nader bewijs, dat eiser niet heeft geleverd, kan daarom niet worden gezegd, dat eiser de werkzaamheden voor op het opzetten van de [naam tentoonstellingsgebouw] vanuit [naam eenmanszaak] heeft verricht. Verder heeft eiser geen investeringen gedaan en ook geen wezenlijk debiteurenrisico gelopen. Eiser had in feite slechts één debiteur, de Stichting, waarbij bij voorbaat al was voorzien was dat deze facturen mogelijk (deels) niet zou kunnen voldoen en aldus sprake was van een ingecalculeerd risico.
Ten slotte heeft eiser geen feiten gesteld waaruit blijkt dat hij aan zijn werkzaamheden vanuit [naam eenmanszaak] bekendheid naar buiten heeft gegeven. Hierbij merkt de rechtbank op dat alle bekendheid naar buiten toe voor het bouw het schip vanuit de Stichting heeft plaatsgevonden.