Alcohol verdeelt zich over het water dat in een monster aanwezig is. Volbloed bevat cellen en dus meer droge stof. Met andere woorden serum bevat in verhouding meer water en dus meer alcohol dan het oorspronkelijke volbloedmonster waaruit, door bloedstolling, het serum is ontstaan. Voor de omrekening wordt een factor 1,20 als adequaat gezien in de literatuur. Het resultaat van de alcoholbepaling in serum wordt gedeeld door 1,20 om het alcoholgehalte van het volbloed te berekenen.
In het onderhavige geval is het serum alcoholgehalte 1,01 mg/ml. Dat betekent dat het bijbehorende bloedalcoholgehalte:
1,01 mg/mL : 1,20 =
0,84 mg/mL(milligram per milliliter) was.
Bewijsoverwegingen rechtbank Ten aanzien van feit 1 primair
Op 13 mei 2021 heeft op de weg de Ljouwerterdyk, nabij Holwerd een eenzijdig verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte is daarbij met zijn auto van de weg geraakt en tegen een naast de weg gelegen damwand gebotst, waardoor zijn bijrijder is overleden.
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 moet vastgesteld worden dat verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van schuld gaat om het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld. Ook geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onoplettendheid en/of onvoorzichtigheid.
Verdachte heeft bij de politie en ook ter terechtzitting verklaard dat hij geen herinnering heeft aan het ongeval. Uit het dossier volgt dat de toegestane maximumsnelheid op de plaats van het verkeersongeval 80 kilometer per uur is. Uit de verkeersongevallenanalyse (hierna: VOA) blijkt dat verdachte zeer waarschijnlijk heeft gereden met een snelheid tussen de 117 kilometer per uur en 154 kilometer per uur. Bij deze berekening is de minimaal verkregen snelheid gebaseerd op het scenario dat verdachte niet of nauwelijks heeft geremd en de maximaal verkregen snelheid is gebaseerd op het scenario dat verdachte wel heeft geremd. Uit het onderzoek volgt dat het, gelet op de waarschijnlijkheid van remmen door verdachte een snelheid meer in de richting van de 154 kilometer per uur waarschijnlijker is. Dat verdachte met een zeer hoge snelheid heeft gereden volgt ook uit de waarneming van getuige [naam]. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de berekeningen van de VOA te twijfelen en neemt deze daarom over.
Bovendien zou, indien uitgegaan zou worden van een mindere remkracht, de gereden snelheid binnen de vastgestelde bandbreedte blijven en daarmee nog steeds veel te hoog zijn.
Uit het hiervoor overwogene volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte door onder invloed van alcohol en sneller dan de toegestane snelheid te rijden zeer onvoorzichtig heeft gereden waardoor hij niet kon voorkomen dat hij van de weg raakte met als gevolg dat zijn vriend/bijrijder is overleden. De rechtbank acht het ongeval dan ook aan verdachtes schuld te wijten. Verdachte is in aanmerkelijke mate tekortgeschoten in de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder verwacht mocht worden. Voor het scenario dat verdachte is uitgeweken en/of heeft gereageerd op een overstekende bunzing bevat het dossier geen aanknopingspunten. Het enkele feit dat een eind verderop in de berm een dode bunzing heeft gelegen is daartoe onvoldoende. De verbalisanten van de Verkeers Ongevallen Analyse hebben aangegeven dat zij, gezien het sporenverloop van het voertuig, de overtuiging hadden dat het dier geen rol heeft gespeeld in de oorzaak of de toedracht van het ongeval.
Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er niet is voldaan aan de strikte waarborgen van een onderzoek in de zin van artikel 8 WVW.
De rechtbank stelt voorop dat van ‘een onderzoek’, zoals bedoel in artikel 8 WVW derde lid, slechts sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd.
Uit het dossier volgt dat het bloedonderzoek op een aantal punten afwijkt van de hiervoor bestaande regelgeving. Zo is er geen verbalisant aanwezig geweest bij de bloedafname, heeft er een onderzoek aan een serum in plaats van volbloed plaatsgevonden en is het bloed niet binnen de daarvoor gestelde termijnen bezorgd bij het laboratorium en onderzocht. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Na het ongeval op 13 mei 2021 kwam de eerste politie eenheid ter plaatse en zijn de hulpdiensten ter plekke geweest. Verdachte moest naar het ziekenhuis worden vervoerd. Om bijzondere
geneeskundige redenen was het niet mogelijk om een ademanalyse bij verdachte uit te voeren. In het ziekenhuis is binnen anderhalf uur na het eerste contact met verdachte door een GGD arts geprobeerd bloed bij verdachte af te nemen. Dit is echter niet gelukt. Vervolgens is er voor medisch onderzoek om 20:26 bloed bij verdachte afgenomen. Uit het dossier blijkt dat het bloed is afgenomen door een medicus en dat op de buisjes bloed stickers zijn geplakt met daarop de gegevens van verdachte, een monsternummer en barcode, waardoor het materiaal te identificeren is. Direct na afname is het materiaal naar het laboratorium verstuurd en vervolgend gearchiveerd in de koelkast. Op 14 mei 2021 is het bloed op verzoek van de politie ingevroren op min 20 graden. Verdachte heeft op 20 mei 2021 schriftelijk toestemming verleend tot nader onderzoek van zijn om medische redenen verworven bloed. Op 28 mei 2021 is het bloed aan een forensisch arts overhandigd, is het voorzien van een SIN sticker en volgens voorschriften verzonden naar het NFI op 18 juni 2021. Het bloed is door het NFI ontvangen op 22 juni 2021. Op 30 juli 2021 kwam de uitslag van het bloedonderzoek en op 5 augustus 2021 is verdachte schriftelijk geïnformeerd over de uitslag van het bloedonderzoek. Vervolgens is op 10 augustus 2021 een tegenonderzoek verzocht.
Gelet op de hiervoor omschreven gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek betrouwbaar is en met genoeg waarborgen is omkleed. Het tijdsverloop tussen het versturen van het bloed naar het laboratorium en het onderzoeken van het bloed maakt niet dat er sprake is van schending van enige in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: BADG) opgenomen waarborg. Uit het dossier volgt immers dat het bloed op min 20 graden is bewaard.(vgl HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:567) Ten aanzien van de aanwezigheidseis van een verbalisant bij de bloedafname zoals opgenomen in artikel 13, eerste lid, van het BADG volgt uit de conclusie van de procureur-generaal van 6 september 2022, ECLI:NL:PHR:2022:782, dat de aanwezigheidseis in artikel 13, eerste lid, BADG voort bouwt op het voordien geldende artikel 14 van het Besluit alcoholonderzoeken (oud). De aanwezigheidseis als bedoeld in artikel 14 Besluit alcoholonderzoeken (oud) was op zijn beurt weer ontleend aan artikel 5 Bloedproefbesluit (oud). Over de doelstellingen die met de voorgeschreven aanwezigheid van een opsporingsambtenaar worden gewaarborgd, blijkt uit de toenmalige nota van toelichting dat de aanwezigheid van een politieambtenaar bij de bloedafname in de eerste plaats is voorgeschreven om in het proces-verbaal te kunnen vastleggen dat het bloedmonster inderdaad van de verdachte afkomstig is. In onderhavige zaak kan op grond van het dossier vastgesteld worden dat er geen twijfel bestaat dat het afgenomen en onderzochte bloed van verdachte afkomstig is. Daartoe wijst de rechtbank in het bijzonder op dat op het buisje bloed een etiket is aangebracht met de gegevens van verdachte, een monsternummer en een barcode.
De rechtbank leidt uit het rapport van het NFI niet af dat er een correctie is toegepast nu geen bloed maar serum is onderzocht. Dit is in het tegenonderzoek dat de verdediging heeft laten uitvoeren wel gebeurd. De rechtbank gaat in het voordeel van verdachte dan ook uit van het resultaat dat uit het tegenonderzoek is gebleken, te weten dat het alcohol gehalte 0,84 milligram per milliliter bloed betrof.