ECLI:NL:RBNNE:2022:3414

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
18/341178-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door rijden onder invloed en te hoge snelheid

Op 13 mei 2021 vond er een verkeersongeval plaats nabij Holwerd, waarbij de verdachte, als bestuurder van een BMW, met hoge snelheid en onder invloed van alcohol reed. Het ongeval resulteerde in de dood van zijn bijrijder, zijn beste vriend. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen, wat leidde tot het ongeval. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. W. Koopmans, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat zijn spijt en de impact van het ongeval op hem in aanmerking werden genomen bij de strafmaat. De rechtbank concludeerde dat de gedragingen van de verdachte leidden tot een ernstige mate van schuld, en dat alleen een gevangenisstraf en een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid recht deden aan de ernst van de feiten.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/341178-21
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 september 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 augustus 2022.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Koopmans, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 13 mei 2021 te/nabij Holwerd, althans in de gemeente Noardeast-Fryslân, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, merk: BMW, daarmede rijdende over de weg, de Ljouwerterdyk/N357,
- terwijl hij, verdachte, onder invloed was van het gebruik van alcoholhoudende drank -, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeers- ongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig genoemde weg te berijden met een snelheid die hoger lag dan ter plaatse was toegestaan en/of was verantwoord, en/of (vervolgens) (deels) in de berm van die weg te gaan rijden, waardoor het door hem, verdachte, bestuurde voertuig is geslipt en/of van de rijbaan is gereden en/of tegen een naast genoemde weg gelegen damwand is gebotst, tengevolge waarvan (inzittende) [slachtoffer], werd gedood,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 mei 2021, te/nabij Holwerd, althans in de gemeente Noardeast-Fryslân, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk: BMW), daarmee rijdende op de weg, Ljouwerterdyk/N357, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig genoemde weg heeft bereden met een snelheid die hoger lag dan ter plaatse was toegestaan en/of was verantwoord, en/of (vervolgens) (deels) in de berm van die weg is gaan rijden en/of met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig is geslipt en/of van de rijbaan is gereden en/of tegen een naast genoemde weg gelegen damwand is gebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2 hij op of omstreeks 13 mei 2021, te/nabij Holwerd, althans in de gemeente Noardeast-Fryslân als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, merk: BMW, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.4 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn,terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 primair en 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1 primair en 2 en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1 subsidiair.
Ten aanzien van feit 1 primair heeft de raadsvrouw onder meer het volgende aangevoerd. Artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) vereist een tweeledige causaliteit. Er bestaat twijfel over het causaal verband tussen de verweten gedraging en het verkeersongeval. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de mate waarin de rijvaardigheid wordt beïnvloed door alcohol subjectief is. Het dossier bevat geen indicaties op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat alcohol het rijgedrag van verdachte heeft beïnvloed of dat het ongeval is veroorzaakt door zijn alcoholgebruik. Ook de inschatting van de gereden snelheid door de getuige is zeer subjectief en daarmee niet betrouwbaar. De auto is slechts visueel bekeken en daaruit is de conclusie getrokken dat het voertuig geen technische gebreken had. Het wel of niet werken van een antiblokkeersysteem is van belang voor de beantwoording van de vraag door welke gedraging of omstandigheid het ongeval is ontstaan. Gelet hierop is het VOA-onderzoek onvolledig geweest, waardoor de conclusie omtrent de gereden snelheid onbetrouwbaar is. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat het ongeval door de ten laste gelegde gedraging is ontstaan. Nabij de plaats van het ongeval is een dode bunzing in de berm aangetroffen. Wellicht is verdachte geschrokken van de bunzing en/of is hij daarvoor uitgeweken met het ongeval tot gevolg. In het VOA-rapport is hier ten onrechte geen aandacht aan besteed.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw primair aangevoerd dat er niet is voldaan aan de strikte waarborgen van een onderzoek zoals bedoeld in artikel 8 WVW. Zo is niet te achterhalen door wie het bloed is afgenomen en is gerapporteerd dat het vrij zeker is dat het bloed van verdachte betreft, hetgeen onvoldoende is. Ook is het bloed niet binnen vier weken bezorgd bij het laboratorium. In de tussentijd is het bloed meerdere keren vervoerd, uit de koelcel en vriezer gehaald en door verschillende personen vastgehouden. Hierdoor wordt de betrouwbaarheid van het onderzoek aangetast. Verder valt ook op dat het tegenonderzoek een hele andere uitkomst geeft dan de uitslag van het onderzoek door het NFI. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het ten laste gelegde promillage niet kan worden bewezen, omdat uit het tegenonderzoek blijkt dat het promillage 0,84 betrof.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feiten 1 primair en 2
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 26 augustus 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 13 mei 2021 ben ik met [slachtoffer] naar Sneek gereden. Ik heb drie tot vier tapglaasjes bier gehad. Ik ben met [slachtoffer] terug naar Holwerd gegaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 14 mei 2021,opgenomen op pagina 17 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021123952 van 30 oktober 2021, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 13 mei 2021, omstreeks 19:00 uur, bevond ik mij op de N357 (Ljouwerterdyk) nabij Holwerd. Bij aankomst zag ik dat er twee personen in het voertuig zaten. Ik zag en hoorde dat de bestuurder bij kennis en aanspreekbaar was. Ik zag dat de bijrijder niet aanspreekbaar was. Op dat moment bestond bij mij het vermoeden dat de bijrijder reeds was overleden. Dit werd later door medisch personeel bevestigd. Ik hoorde de bestuurder zeggen dat hij [verdachte] was en dat '[slachtoffer]' naast hem zat. Ik zag dat het rijbewijs op naam was gesteld van [slachtoffer], geboren op [geboortedatum].
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 21 mei 2021,opgenomen op pagina 24 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam]:
We zijn vanaf Holwerd de N357 opgereden. Ik zag een donkere personenauto uit tegen gestelde richting komen. Het viel mij op dat deze hard reed. Ik zag hem wat zweven op de weg. Ik zei tegen mijn vrouw: "die rijdt wel erg hard". We waren door de bocht, en ik zag dat hij de bocht niet haalde en rechts in de berm kwam. Ik zag toen in mijn spiegel dat de auto rechtsachter uit brak. Toen volgde er een stofwolk en zag ik niks meer. Ik reed tijdens deze gebeurtenis gewone snelheid, rond de 80 kilometer per uur.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verkeersongevallenanalyse van 7 juli2021, opgenomen op pagina 52 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Voor motorvoertuigen bedroeg de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 80 km/h.
De bestuurder van de BMW reed met hoge snelheid over de Ljouwerterdyk, vanuit de richting Stiens in de richting Holwerd. In of kort na een bocht naar links kwam hij met de rechter wielen van zijn voertuig in de rechter berm te rijden. Tijdens of kort vóór dat moment passeerde hij kennelijk de hem tegemoetkomende personenauto bestuurd door getuige [naam]. Als gevolg van de hoge snelheid in combinatie met een stuurbeweging naar links raakte de BMW in een voor de bestuurder niet meer te controleren slip, waarbij de bandensporen werden afgetekend.
Tijdens de botsfase tegen de damwand, waarbij de achterzijde van de BMW zwaar deformeerde, raakte de passagier als gevolg van een contact met de rechter B-stijl en/of andere delen van het voertuig dodelijk gewond.
Het slachtoffer, [slachtoffer], geboren [geboortedatum] te Dongeradeel, was overgebracht naar het mortuarium bij ziekenhuis Nij Smellinghe te Drachten. Daar werd op 13 mei 2021 omstreeks 22:50 uur in onze aanwezigheid de lijkschouw verricht door gemeentelijk lijkschouwer en forensisch arts van GGD Fryslân: mw. C. Oostdam. Het tijdens de schouw geconstateerde zeer zware hoofdletsel kon worden gerelateerd aan het ongeval.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal snelheid & impactanalyse van 29 juni
2021, opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
De naderingssnelheid van de BMW heeft zeer waarschijnlijk gelegen tussen de 117 km/u. en de 154 km/u.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 16 september 2021,opgenomen op pagina 91 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Het ongeval vond plaats op 13 mei 2021, omstreeks 19:04 uur. Klopt het dat jij de bestuurder van de auto was waarmee het ongeval is gebeurd?
A: Ja dat klopt.
V: Wat voor auto was het?
A: een BMW.
V: Wanneer heb je je autorijbewijs gehaald?
A: Toen ik 18 was. Op 29 mei 2017. We zijn in de middag naar Sneek gereden. Ik heb drie, misschien vier tapglaasjes bier gedronken.
V: Wie bestuurde de BMW van Sneek naar Holwerd?
A: Ik was de bestuurder.
V: Wie zat er naast je? A: [slachtoffer].
6. Een schriftelijk stuk, zijnde een brief van 11 oktober 2021 van Dr. I.J. Riphagen,laboratoriumspecialist, opgenomen op pagina 34 van voornoemd dossier, onder meer inhoudende:
In uw brief van 27-08-2021 heeft u enkele vragen gesteld over de bloedafname van de patiënt:
Naam: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum]-1997
Op 13-05-2021 is er om 20:26 uur bloed afgenomen bij de betreffende patiënt op de SEH van het MCL. Op de SEH wordt materiaal afgenomen door medewerkers van de afdeling zelf.
7. Een schriftelijk stuk, zijnde een rapport tegenonderzoek alcohol in het verkeer in bloedserum van16 september 2021, onder meer inhoudende:
Bloedgever: [verdachte]
SIN nummer AAOY9427NL
Tabel: Resultaat
Aangewezen
stof
Meetbare stof
Grenswaarde
bij enkelvoudig gebruik
Grenswaarde
bij combinatie gebruik
Eindresultaat in SERUM (AAOY9427NL) voor berekende bloedwaarde zie hieronder
Rapportage eenheid
alcohol
ethanol
0,2/0,5 zie onder
0,2
1,01
milligram per milliliter
(mg/ml)
Alcohol verdeelt zich over het water dat in een monster aanwezig is. Volbloed bevat cellen en dus meer droge stof. Met andere woorden serum bevat in verhouding meer water en dus meer alcohol dan het oorspronkelijke volbloedmonster waaruit, door bloedstolling, het serum is ontstaan. Voor de omrekening wordt een factor 1,20 als adequaat gezien in de literatuur. Het resultaat van de alcoholbepaling in serum wordt gedeeld door 1,20 om het alcoholgehalte van het volbloed te berekenen.
In het onderhavige geval is het serum alcoholgehalte 1,01 mg/ml. Dat betekent dat het bijbehorende bloedalcoholgehalte:
1,01 mg/mL : 1,20 =
0,84 mg/mL(milligram per milliliter) was.
Bewijsoverwegingen rechtbank Ten aanzien van feit 1 primair
Op 13 mei 2021 heeft op de weg de Ljouwerterdyk, nabij Holwerd een eenzijdig verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte is daarbij met zijn auto van de weg geraakt en tegen een naast de weg gelegen damwand gebotst, waardoor zijn bijrijder is overleden.
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 moet vastgesteld worden dat verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van schuld gaat om het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld. Ook geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onoplettendheid en/of onvoorzichtigheid.
Verdachte heeft bij de politie en ook ter terechtzitting verklaard dat hij geen herinnering heeft aan het ongeval. Uit het dossier volgt dat de toegestane maximumsnelheid op de plaats van het verkeersongeval 80 kilometer per uur is. Uit de verkeersongevallenanalyse (hierna: VOA) blijkt dat verdachte zeer waarschijnlijk heeft gereden met een snelheid tussen de 117 kilometer per uur en 154 kilometer per uur. Bij deze berekening is de minimaal verkregen snelheid gebaseerd op het scenario dat verdachte niet of nauwelijks heeft geremd en de maximaal verkregen snelheid is gebaseerd op het scenario dat verdachte wel heeft geremd. Uit het onderzoek volgt dat het, gelet op de waarschijnlijkheid van remmen door verdachte een snelheid meer in de richting van de 154 kilometer per uur waarschijnlijker is. Dat verdachte met een zeer hoge snelheid heeft gereden volgt ook uit de waarneming van getuige [naam]. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de berekeningen van de VOA te twijfelen en neemt deze daarom over.
Bovendien zou, indien uitgegaan zou worden van een mindere remkracht, de gereden snelheid binnen de vastgestelde bandbreedte blijven en daarmee nog steeds veel te hoog zijn.
Uit het hiervoor overwogene volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte door onder invloed van alcohol en sneller dan de toegestane snelheid te rijden zeer onvoorzichtig heeft gereden waardoor hij niet kon voorkomen dat hij van de weg raakte met als gevolg dat zijn vriend/bijrijder is overleden. De rechtbank acht het ongeval dan ook aan verdachtes schuld te wijten. Verdachte is in aanmerkelijke mate tekortgeschoten in de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder verwacht mocht worden. Voor het scenario dat verdachte is uitgeweken en/of heeft gereageerd op een overstekende bunzing bevat het dossier geen aanknopingspunten. Het enkele feit dat een eind verderop in de berm een dode bunzing heeft gelegen is daartoe onvoldoende. De verbalisanten van de Verkeers Ongevallen Analyse hebben aangegeven dat zij, gezien het sporenverloop van het voertuig, de overtuiging hadden dat het dier geen rol heeft gespeeld in de oorzaak of de toedracht van het ongeval.
Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er niet is voldaan aan de strikte waarborgen van een onderzoek in de zin van artikel 8 WVW.
De rechtbank stelt voorop dat van ‘een onderzoek’, zoals bedoel in artikel 8 WVW derde lid, slechts sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd.
Uit het dossier volgt dat het bloedonderzoek op een aantal punten afwijkt van de hiervoor bestaande regelgeving. Zo is er geen verbalisant aanwezig geweest bij de bloedafname, heeft er een onderzoek aan een serum in plaats van volbloed plaatsgevonden en is het bloed niet binnen de daarvoor gestelde termijnen bezorgd bij het laboratorium en onderzocht. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Na het ongeval op 13 mei 2021 kwam de eerste politie eenheid ter plaatse en zijn de hulpdiensten ter plekke geweest. Verdachte moest naar het ziekenhuis worden vervoerd. Om bijzondere
geneeskundige redenen was het niet mogelijk om een ademanalyse bij verdachte uit te voeren. In het ziekenhuis is binnen anderhalf uur na het eerste contact met verdachte door een GGD arts geprobeerd bloed bij verdachte af te nemen. Dit is echter niet gelukt. Vervolgens is er voor medisch onderzoek om 20:26 bloed bij verdachte afgenomen. Uit het dossier blijkt dat het bloed is afgenomen door een medicus en dat op de buisjes bloed stickers zijn geplakt met daarop de gegevens van verdachte, een monsternummer en barcode, waardoor het materiaal te identificeren is. Direct na afname is het materiaal naar het laboratorium verstuurd en vervolgend gearchiveerd in de koelkast. Op 14 mei 2021 is het bloed op verzoek van de politie ingevroren op min 20 graden. Verdachte heeft op 20 mei 2021 schriftelijk toestemming verleend tot nader onderzoek van zijn om medische redenen verworven bloed. Op 28 mei 2021 is het bloed aan een forensisch arts overhandigd, is het voorzien van een SIN sticker en volgens voorschriften verzonden naar het NFI op 18 juni 2021. Het bloed is door het NFI ontvangen op 22 juni 2021. Op 30 juli 2021 kwam de uitslag van het bloedonderzoek en op 5 augustus 2021 is verdachte schriftelijk geïnformeerd over de uitslag van het bloedonderzoek. Vervolgens is op 10 augustus 2021 een tegenonderzoek verzocht.
Gelet op de hiervoor omschreven gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek betrouwbaar is en met genoeg waarborgen is omkleed. Het tijdsverloop tussen het versturen van het bloed naar het laboratorium en het onderzoeken van het bloed maakt niet dat er sprake is van schending van enige in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: BADG) opgenomen waarborg. Uit het dossier volgt immers dat het bloed op min 20 graden is bewaard.(vgl HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:567) Ten aanzien van de aanwezigheidseis van een verbalisant bij de bloedafname zoals opgenomen in artikel 13, eerste lid, van het BADG volgt uit de conclusie van de procureur-generaal van 6 september 2022, ECLI:NL:PHR:2022:782, dat de aanwezigheidseis in artikel
13, eerste lid, BADG voort bouwt op het voordien geldende artikel 14 van het Besluit alcoholonderzoeken (oud). De aanwezigheidseis als bedoeld in artikel 14 Besluit alcoholonderzoeken (oud) was op zijn beurt weer ontleend aan artikel 5 Bloedproefbesluit (oud). Over de doelstellingen die met de voorgeschreven aanwezigheid van een opsporingsambtenaar worden gewaarborgd, blijkt uit de toenmalige nota van toelichting dat de aanwezigheid van een politieambtenaar bij de bloedafname in de eerste plaats is voorgeschreven om in het proces-verbaal te kunnen vastleggen dat het bloedmonster inderdaad van de verdachte afkomstig is. In onderhavige zaak kan op grond van het dossier vastgesteld worden dat er geen twijfel bestaat dat het afgenomen en onderzochte bloed van verdachte afkomstig is. Daartoe wijst de rechtbank in het bijzonder op dat op het buisje bloed een etiket is aangebracht met de gegevens van verdachte, een monsternummer en een barcode.
De rechtbank leidt uit het rapport van het NFI niet af dat er een correctie is toegepast nu geen bloed maar serum is onderzocht. Dit is in het tegenonderzoek dat de verdediging heeft laten uitvoeren wel gebeurd. De rechtbank gaat in het voordeel van verdachte dan ook uit van het resultaat dat uit het tegenonderzoek is gebleken, te weten dat het alcohol gehalte 0,84 milligram per milliliter bloed betrof.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primairhij op 13 mei 2021 nabij Holwerd, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, merk: BMW, daarmede rijdende over de weg, de Ljouwerterdyk/N357, terwijl hij, verdachte, onder invloed was van het gebruik van alcoholhoudende drank, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig genoemde weg te berijden met een snelheid die hoger lag dan ter plaatse was toegestaan en vervolgens deels in de berm van die weg te gaan rijden, waardoor het door hem, verdachte, bestuurde voertuig is geslipt en van de rijbaan is gereden en tegen een naast genoemde weg gelegen damwand is gebotst, ten gevolge waarvan inzittende [slachtoffer] werd gedood,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.
2 hij op 13 mei 2021, nabij Holwerd, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, merk: BMW, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,84 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. primair Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet.
2 Overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (0,84 milligram).
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 primair en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, ervoor gepleit om aan verdachte een taakstraf van 240 uren op te leggen. Indien de rechtbank van oordeel is dat de ernst van de zaak tot uitdrukking gebracht moet worden, kan een forse ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen worden opgelegd. De raadsvrouw heeft bepleit verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte bij oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn werk en inkomen zal verliezen. Als gevolg daarvan zou verdachte de schuld ten aanzien van de financiële afwikkeling van het ongeval niet meer kunnen voldoen. Deze schuld en de oplegging van het CBR-onderzoek zijn bovendien gevolgen die verdachte na het ongeval rechtstreeks hebben getroffen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op 13 mei 2021, als bestuurder van een auto, zodanig gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat er een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij zijn beste vriend die naast hem in auto zat is overleden. Verdachte heeft zeer onvoorzichtig, te weten met een veel te hoge snelheid en onder invloed van alcohol, gereden. Hierdoor is verdachte van de weg geraakt en in een slip terecht gekomen waarbij hij met de auto vervolgens aan de overzijde van de weg in de sloot tegen een damwand is gebotst. Verdachte heeft met zijn onverantwoordelijke verkeersgedrag de verkeersveiligheid ernstig geschonden. De rechtbank acht het zeer kwalijk dat verdachte onder invloed van alcohol in zijn auto is gaan rijden. Verdachte was een beginnend bestuurder en had zich bewust moeten zijn van het feit dat het nuttigen van alcohol en autorijden niet samengaan. Uit de verklaring van de moeder van het slachtoffer is gebleken welke invloed het overlijden van het slachtoffer op het leven van hun familie heeft gehad en nog altijd heeft. Zij moeten verder zonder hun zoon en broer en lijden zowel psychisch als lichamelijk als gevolg van dit onverteerbare verlies. Ook verdachte moet verder leven met de wetenschap dat een aan zijn schuld te wijten ongeval het leven van zijn beste vriend heeft gekost.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte leiden tot een ernstige mate van schuld. Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) is bij het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij sprake is van ernstige schuld aan de zijde van verdachte, waarbij de dood van het slachtoffer is gevolgd en waarbij sprake is van het rijden onder invloed een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaar aangewezen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft daarnaast rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en hetgeen hij heeft verklaard over de psychische gevolgen van het ongeval. Hij voelt zich schuldig, vooral in de richting van de familie van het slachtoffer. Daarnaast worstelt hij met het verdriet over het verlies van zijn beste vriend. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij door het ongeval en het overlijden van zijn beste vriend ook een deel van zichzelf is kwijtgeraakt.
De rechtbank is er van overtuigd dat verdachte oprecht is in zijn spijt en zijn gevoelens van schuld. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat gelet op het verkeersgedrag van verdachte alleen een gevangenisstraf en een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid recht doen aan de ernst van de feiten. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de impact die het ongeval ook op hem heeft gehad zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf ten opzichte van de oriëntatiepunten voorwaardelijk opleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank als bijkomende straf een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot zes maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Ten aanzien van feit 1 primair voorts:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder ook begrepenvoor de tijd van twee jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Jong, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. K. Bunk, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 september 2022.