ECLI:NL:RBNNE:2022:3337

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
LEE 21/3558 en 21/3559
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schadevergoeding voor waardedaling van woningen door aardbevingsproblematiek

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 14 september 2022, zijn eisers, eigenaren van een woning in het aardbevingsrisicogebied, in beroep gegaan tegen de besluiten van het Instituut Mijnbouwschade Groningen. Eisers stellen dat hun woning een waardedaling van minstens € 56.000 heeft ondergaan door de aardbevingsproblematiek, waardoor het een permanente status als klushuis heeft gekregen. De rechtbank heeft echter geen causaal verband kunnen vaststellen tussen de gestelde schade en het feit dat de woning in het aardbevingseffectgebied ligt. De rechtbank oordeelt dat de waardedaling voornamelijk te maken heeft met de staat van onderhoud van de woning en niet met de aardbevingen zelf. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, maar het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Dit betekent dat de rechtbank de eerdere toekenning van een waardedalingsvergoeding van € 2.180,38 in stand houdt, maar ook een aanvullende vergoeding van € 522,99 heeft toegekend. De rechtbank draagt verweerder op om het door eisers betaalde griffierecht van € 362,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 21/3558 en 21/3559

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2022 in de zaak tussen

[eisers] , uit [woonplaats] , eisers

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (verweerder)

(gemachtigden: mr. M.J.W. Timmer, mr. J.M. Cazemier).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het in stand laten van de toegekende waardedalingsvergoeding.
Verweerder heeft met de (gelijkluidende) besluiten van 11 mei 2021 op aanvraag van eisers een waardedalingsvergoeding uitgekeerd van € 2.180,38. Met de bestreden besluiten van
15 oktober 2021 (bestreden besluit 1) op de bezwaren van eisers heeft verweerder het toegekende bedrag in stand gelaten.
Bij besluit van 31 mei 2022 (bestreden besluit 2) heeft verweerder naar aanleiding van het beroep van eisers een herzieningsbesluit genomen. Dit besluit zal gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook bij dit beroep worden betrokken.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de heer [eiser] en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eisers zijn sinds 1 maart 1982 elk voor 50% eigenaar van de woning op het adres [adres] in [woonplaats] . Eisers hebben op 6 april 2021 elk afzonderlijk een aanvraag ingediend om vergoeding van waardedaling of verminderde waardeontwikkeling voor de woning als gevolg van aardbevingen door gaswinning.
1.1.
In de gelijkluidende primaire besluiten van 11 mei 2021 heeft verweerder besloten om aan eisers elk een vergoeding van € 2.180,38 toe te kennen. In de gelijkluidende bestreden besluiten (hierna: bestreden besluit 1) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
1.2.
Verweerder heeft tijdens het beroep in bestreden besluit 2 bepaald dat eisers elk nog recht hebben op een resterende vergoeding van € 522,99.

Standpunten en geschil

2. Eisers voeren aan dat verweerder in hun geval ten onrechte de methode van Atlas voor gemeenten heeft toegepast bij het beoordelen van de waardedaling van hun woning. Bestreden besluit 2 doet daaraan niets af, aldus eisers. Eisers hebben aangevoerd dat zij bezig waren met renovatiewerkzaamheden aan hun huis. Daarna zijn er aardbevingen geweest en is meermalen schade ontstaan. Als gevolg van de aardbevingen en daarmee samenhangende perikelen zoals de schadeafwikkeling hebben zij de renovatiewerkzaamheden moeten staken. Nadat [eiser] een burn-out kreeg is de renovatie uiteindelijk zelfs volledig stilgelegd. Als hun huis in bijvoorbeeld Wassenaar had gestaan was geen sprake geweest van permanente waardedaling, aldus eisers. Volgens eisers was hun huis in die situatie op de peildatum van 1 januari 2019 minstens € 56.000,- meer waard geweest dan in de huidige situatie, doordat zij dan de geplande renovaties hadden kunnen voltooien. Eisers betogen dat deze waardedaling in aanmerking komt voor vergoeding. Deze vergoeding dient volgens eisers een bedrag van € 56.000,- te zijn; dit is het verschil in de WOZ-waarde van de woning in de huidige staat á € 110.000,- en de WOZ-waarde na een voltooide renovatie á € 166.000,-.
3.1.
Verweerder ziet geen aanleiding om het door eisers geclaimde bedrag van € 56.000,- uit te keren als waardedalingsvergoeding. Verweerder stelt, onder verwijzing naar hoofdstuk 3 van de Procedure en Werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (hierna: de Werkwijze), dat de waardedaling wordt vergoed die samenhangt met het uitsluitende feit dat een woning in het aardbevingsrisicogebied ligt. Daarbij wordt de waardedaling op abstracte wijze begroot, volgens de zogenoemde Atlas-methode. Op basis daarvan wordt berekend wat de woning waard zou zijn geweest als deze buiten het risicogebied had gelegen. De enige correctie daarop is de situatie dat aantoonbaar de WOZ-waarde is verlaagd wegens fysieke schade aan de woning. De gestelde waardedaling van € 56.000,- hangt volgens verweerder samen met de staat van het onderhoud aan de woning: de nog niet afgeronde verbouwing en renovaties. Verweerder stelt dat die waardedaling blijft bestaan, ook als de aardbevingen worden weggedacht. Waardedaling wegens slechte een slechte staat van onderhoud laat zich oplossen door alsnog de verbouwing af te ronden, aldus verweerder. Verweerder stelt dat een causaal verband tussen het gestelde schadebedrag en de ligging in het aardbevingsrisicogebied in dit geval ontbreekt.
3.2.
Verweerder stelt zich hiermee op het standpunt dat hij de Atlas-methode kon toepassen en daarbij mocht uitgaan van de WOZ-waarde van de woning op de peildatum
1 januari 2019. De WOZ-waarde bedroeg op dat moment € 110.000,-. Verweerder stelt dat uit de door eisers ingediende stukken blijkt dat de WOZ-waarde per 1 januari 2018 aanzienlijk is verlaagd, maar dat dit met name een gevolg lijkt van achterstallig en onvoltooid onderhoud. Verweerder geeft aan dat hij niet kan achterhalen of de WOZ-waarde op de peildatum is verlaagd in verband met nog niet herstelde (fysieke) mijnbouwschade. Uit de stukken blijkt volgens verweerder niet dat de renovatie geen doorgang kon vinden door de gevolgen van mijnbouwactiviteiten.
3.3.
Verweerder heeft desondanks aanleiding gezien om tijdens het beroep bestreden besluit 1 te herzien omdat hij is uitgegaan van een te lage WOZ-waarde. Op 1 januari 2018 is de WOZ-waarde verlaagd met € 23.565,34 vanwege fysieke mijnbouwschade aan het pand en de afhandeling daarvan (‘rompslompschade’). Op 1 januari 2019 is de waarde met slechts € 3.000,- gestegen ten opzichte van het jaar daarvoor. Dat duidt er volgens verweerder op dat de WOZ-waarde op de peildatum 1 januari 2019 te laag is geweest en hoger zou zijn geweest zonder deze schade. Verweerder geeft aan dat de waardedaling opnieuw is berekend, waarbij de WOZ-waarde op de peildatum is verhoogd met voornoemd bedrag in verband met fysieke schades. Dat heeft geresulteerd in toekenning van een aanvullende waardedalingsvergoeding van € 522,99.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De rechtbank constateert dat het beroep van eisers zich op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede richt tegen bestreden besluit 2.
Nu verweerder bestreden besluit 1 heeft herzien naar aanleiding van het beroepschrift, komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep gericht tegen het bestreden besluit 1 gegrond is. De rechtbank zal hierna de beroepsgronden tegen het bestreden besluit 2 bespreken.
4.2.
De rechtbank heeft eerder beslist dat verweerder aanvragen tot vergoeding van waardedaling mag toetsen aan de hand van de zogeheten Atlas-methode en dat de werkwijze van verweerder voldoende ruimhartig, redelijk en aanvaardbaar is. [1] De rechtbank ziet zich – gelet op hetgeen eisers hebben aangevoerd – voor de vraag gesteld of verweerder ook in het geval van eisers die methode mocht toepassen, nu verweerder er volgens hen aan voorbijgaat dat de slechte staat van de woning ook het gevolg is van aardbevingen. In de kern dient de rechtbank derhalve te beoordelen of er causaal verband bestaat tussen aardbevingen als gevolg van gaswinning en de gestelde schade, namelijk de door eisers gestelde waardevermindering van € 56.000,-, te weten het verschil in WOZ-waarde tussen de woning in huidige slechte staat ten opzichte van de woning in voltooide staat.
4.3.
De rechtbank overweegt dat het op de weg van eisers ligt om dit causaal verband aan te tonen. Eisers zijn hier naar het oordeel van de rechtbank echter niet in geslaagd. Dat de renovatiewerkzaamheden aan hun woning niet zijn voltooid, de huidige staat van de woning relatief slecht is en als gevolg daarvan waardedaling is opgetreden, volgt genoegzaam uit de stukken. Dat de woning een permanente status heeft gekregen als ‘klushuis’ en dat de huidige slechte staat van de woning het gevolg is van aardbevingen, is echter niet gebleken. Verweerder heeft in dit verband terecht opgemerkt dat voltooiing van de renovatie de waardedaling vanwege de slechte staat van de woning zou wegnemen, en dat dit in principe losstaat van aardbevingen. Dat de renovatie niet kan worden voltooid en dat die onmogelijkheid is toe te schrijven aan (de gevolgen van) aardbevingen door gaswinning, is door eisers niet aannemelijk gemaakt.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de gestelde waardedaling dan ook niet worden toegeschreven aan de ligging van de woning in het aardbevingsgebied. Uit de stukken volgt dat eisers eerder vergoedingen hebben gekregen voor fysieke schade aan hun woning, maar na herstel van de fysieke schade moet ook de waardedaling geacht te zijn weggenomen. Voor zover eisers aannemelijk hebben gemaakt dat de fysieke schade gevolgen heeft gehad voor de waarde van de woning (namelijk door vermindering van de WOZ-waarde met een bedrag van € 23.565,34) is dit door verweerder in bestreden besluit 2 ook meegenomen bij de berekening van de waardedalingsvergoeding.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een causaal verband tussen de ligging in het aardbevingsgebied en de gestelde schade ontbreekt. Verweerder kon ook in het geval van eisers de zogenoemde Atlas-methode hanteren bij de beoordeling van de aanvraag en heeft dat in het bestreden besluit 2 op de juiste wijze gedaan.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is gegrond. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond.
6. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond is, draagt de rechtbank verweerder op om het door eisers betaalde griffierecht aan hen te vergoeden tot een bedrag van € 362,-.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat in dit geval geen aanleiding. Het is de rechtbank niet gebleken dat eisers tijdens het beroep kosten hebben gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond,
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond,
  • draagt verweerder op het door eisers betaalde griffierecht aan hen te vergoeden tot een bedrag van in totaal € 362,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van 1 november 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:4668.