ECLI:NL:RBNNE:2022:3335

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
C/18/210144 / FA RK 21-4146
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag over minderjarige na verzoek Raad voor de Kinderbescherming

In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, uitgesproken op 15 september 2022, heeft de meervoudige kamer geoordeeld over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het gezag van beide ouders over de minderjarige [Kind 1] te beëindigen. De rechtbank heeft het gezag van de moeder beëindigd, maar het gezag van de vader in stand gelaten. De zaak betreft [Kind 1], geboren op 10 december 2015, die sinds januari 2020 bij pleegouders woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [Kind 1] te dragen, terwijl de vader, met de juiste ondersteuning, in staat is om zijn gezag uit te oefenen. De rechtbank heeft daarbij de rapportages van de Raad en de gecertificeerde instelling in overweging genomen, evenals de mondelinge behandeling waarin beide ouders en betrokkenen hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank concludeert dat de beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk is in het belang van [Kind 1], terwijl het gezag van de vader kan blijven bestaan, mits hij de benodigde hulpverlening blijft accepteren en benut.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/210144 / FA RK 21-4146
beschikking beëindiging ouderlijk gezag van de meervoudige kamer van 15 september 2022
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
hierna ook te noemen "de Raad",
die betrekking heeft op:
[Kind 1] ,
geboren op 10 december 2015 in Groningen,
hierna ook te noemen " [Kind 1] ".
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[De moeder] ,
wonende te Delfzijl,
hierna ook te noemen "de moeder",
advocaat: mr. S. de Vaal, kantoorhoudende te Groningen,
[De vader] ,
wonende te Sappemeer,
hierna ook te noemen "de vader",
advocaat: mr. G. Meijer, kantoorhoudende te Veendam,
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna ook te noemen "de GI", en
[De pleegouders] ,
wonende op een, bij de rechtbank bekend, geheim adres,
hierna ook te noemen "de pleegouders".

1.Het (verdere) procesverloop

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de meervoudige kamer van 21 januari 2022;
- het e-mailbericht van de (advocaat van de) vader, ontvangen door de rechtbank op 2 februari 2022;
- de brief van de GI, ontvangen door de rechtbank op 19 juli 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft, gelijktijdig met de mondelinge behandeling in de zaak met zaaknummer C/18/209733 / FA RK 21-3869, plaatsgevonden op 6 september 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de vader, bijgestaan door mr. O.J.C. Toxopeus, ter vervanging van zijn advocaat mr. G. Meijer, L. Timmer, namens de GI, de pleegvader en K.M. de Vos, namens de Raad. Als toehoorder was, met instemming van alle partijen, de begeleider van de vader, [begeleider] aanwezig.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat deze beschikking zal worden gegeven.

2.De (verdere) beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 21 januari 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de GI verzocht om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de navolgende vragen en dienaangaande vervolgens te rapporteren:
- is de vader van [Kind 1] voldoende in staat om de belangen van [Kind 1] centraal te stellen en op basis hiervan beslissingen te nemen over zijn zoon?
- kan de relatie tussen de moeder en de vader van [Kind 1] zodanig gestabiliseerd worden dat de vader (met ondersteuning) kan communiceren met de moeder in het belang van [Kind 1] ?
- blijft de vader voldoende stabiel functioneren, zodat het contact tussen hem en [Kind 1] goed kan blijven?
- kan de regievoering overgedragen worden naar het casemanagement in het vrijwillig kader?
2.2.
De rechtbank neemt over al hetgeen in voornoemde beschikking is overwogen, geoordeeld en beslist. De rechtbank dient nog een beslissing te nemen op het verzoek van de Raad om het gezag van de moeder te beëindigen en, indien ook het gezag van de vader wordt beëindigd, de GI te belasten met de voogdij over [Kind 1] .
2.3.
In de brief van de GI is het volgende aangegeven. Het contact tussen de vader en de pleegouders en pleegzorgwerker verloopt goed. De vader neemt met hulp van Humanitas en pleegzorg, weloverwogen besluiten die in het belang van [Kind 1] zijn en geeft aldus zo adequaat als mogelijk invulling aan zijn gezag. Het contact tussen de ouders is minimaal, waarbij pleegzorg ondersteuning biedt. De relatie tussen de ouders lijkt te zijn gestabiliseerd en er hebben zich geen conflicten voorgedaan in het afgelopen halfjaar. Zolang de vader stabiel blijft, bestaat er vertrouwen dat hij in het belang van [Kind 1] kan blijven denken. De jeugdzorgwerker heeft wel nog de zorg dat de vader zijn ouderlijke verantwoordelijkheid in de toekomst mogelijk niet zal (kunnen) nemen en/of de belangen van [Kind 1] niet voorop zal stellen indien er een wijziging in het leven van de vader plaats zal vinden die impact kan hebben op het functioneren van de vader. Als de regievoering wordt overgedragen aan casemanagement vanuit het vrijwillig kader zal er op dit moment echter niks veranderen voor [Kind 1] .
2.4.
De mondelinge behandeling van 6 september 2022
2.4.1.
De Raad kan zich vinden in het standpunt van de GI dat het niet noodzakelijk is om het gezag van de vader over [Kind 1] te beëindigen. De Raad heeft wel zorgen over de houdbaarheid van de gezagsuitoefening door de vader op de lange termijn, omdat gebleken is dat de vader veel hulp nodig heeft bij het uitoefenen van zijn gezag. De Raad constateert echter dat het de vader op dit moment, met de begeleiding die hij krijgt en accepteert, goed genoeg lukt. De situatie is daarmee kwetsbaar, maar stabiel.
2.4.2.
Door en namens de vader is ter zitting het volgende aangevoerd. Hij kan zich vinden in de brief van de GI. De vader kan inderdaad, met behulp van de betrokken hulpverlening, op een goede wijze invulling geven aan zijn gezag. Hij staat volledig achter de plaatsing van [Kind 1] in het pleeggezin, vindt het belangrijk dat er een goede omgangsregeling blijft lopen tussen de moeder en [Kind 1] en onderhoudt een positief contact met de pleegouders. De vader weet wat er van hem verwacht wordt als gezaghebbende ouder van [Kind 1] . Hij erkent dat hij veel begeleiding nodig heeft om aan die taak te kunnen voldoen en geeft daarbij aan dat hij voor alle benodigde hulpverlening open staat en altijd met de pleegzorgwerker of de pleegouders zal overleggen als er een keuze moet worden gemaakt. De vader is daarom van mening dat hulpverlening in het vrijwillig kader kan volstaan en dat het niet nodig is om het gezag van de vader over [Kind 1] te beëindigen.
2.4.3.
Door en namens de moeder is ter zitting het volgende naar voren gebracht. Zij vraagt zich af of de vader daadwerkelijk in staat is om zijn gezag over [Kind 1] uit te oefenen. De moeder heeft de indruk dat de vader geen eigen keuzes maakt, maar bij elke beslissing zodanig ondersteund wordt door pleegzorg dat het uiteindelijk pleegzorg is die over [Kind 1] beslist. Van belang is verder dat er aan de zijde van de moeder een wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden. De moeder is in april 2022 verhuisd naar een woning die niet geschikt is voor een verblijf samen met haar kinderen. De moeder heeft daarmee een grote stap gezet in de acceptatie van het feit dat [Kind 1] niet meer thuis komt wonen. De moeder ziet dat [Kind 1] het goed heeft bij de pleegouders. Verder is de gezondheid van de moeder verbeterd waardoor zij de omgangsmomenten beter aan kan, ontvangt zij hulpverlening bij haar financiën en lukt het haar inmiddels om rechtstreeks contact met de pleegouders te onderhouden. Volgens de moeder is er daardoor een nieuwe situatie ontstaan en is het niet (meer) noodzakelijk om haar gezag over [Kind 1] te beëindigen.
2.4.4.
De pleegvader heeft aangegeven dat de omgangsregeling van [Kind 1] met zijn beide ouders prima verloopt. Het contact met pleegzorg en met de vader is erg goed.
2.5.
Het wettelijk kader met betrekking tot de gezagsbeëindigende maatregel
2.5.1.
De rechtbank heeft in de beschikking van 21 januari 2022 al overwogen dat het gezag van een ouder beëindigend kan worden indien de rechtbank van oordeel is dat (i) een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en (ii) de ouder niet binnen een voor de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige weer te dragen
ofindien de rechtbank van oordeel is dat de ouder het gezag misbruikt. [1]
2.5.2.
Bij het bepalen van de voor de minderjarige aanvaardbare termijn is bepalend hoe lang het kind in onzekerheid kan verkeren over zijn (woon)perspectief zonder verdergaande ernstige schade voor zijn ontwikkeling op te lopen. Deze onzekerheid kan voor de minderjarige worden weggenomen door het gezag van de ouder(s) te beëindigen, omdat daardoor een jaarlijkse verlenging van de kinderbeschermingsmaatregelen niet langer noodzakelijk is. De onzekerheid kan voor de minderjarige ook worden weggenomen, indien een ouder accepteert dat zijn kind elders wordt opgevoegd en duurzaam instemt met de uithuisplaatsing. Een ouder kan ook op die manier de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige dragen. [2] Verder is een gezichtspunt dat de aanvaardbare termijn waarbinnen een ouder in staat moet zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen voor jonge kinderen over het algemeen korter zal zijn dan voor oudere kinderen. [3]
2.5.3.
In sommige gevallen is het, indien er aan de door de wet gestelde criteria voor een gezagsbeëindigende maatregel is voldaan, mogelijk dat een ouder toch zijn gezag over de minderjarige behoudt. Dat is het geval indien het doel (de minderjarige duidelijkheid geven over zijn perspectief) ook bereikt kan worden met een lichtere maatregel dan de gezagsbeëindiging en/of als de voortduring van de gezagssituatie niet schadelijk is voor de minderjarige. [4] De rechtbank dient daarom ook te onderzoeken of het beëindigen van het gezag van die ouder in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
2.6.
Met betrekking tot de moeder
2.6.1.
De rechtbank is van oordeel dat uit de rapportage van de Raad, zoals samengevat is weergegeven in de beschikking van 21 januari 2022, voldoende blijkt dat [Kind 1] in de thuissituatie bij de moeder zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De rechtbank neemt de overwegingen dienaangaande van de Raad over en maakt deze tot de zijne en overweegt voorts het volgende.
2.6.2.
[Kind 1] woont sinds 23 januari 2020, en daarmee al ruim tweeëneenhalf jaar, bij de pleegouders. Hij heeft zich inmiddels aan de pleegouders gehecht en ontwikkelt zich goed. De moeder heeft een beperkte omgangsregeling met [Kind 1] en niet aan te nemen valt dat de moeder binnen een aanvaardbare termijn in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [Kind 1] weer te dragen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat aan het wettelijk criterium voor gezagsbeëindiging is voldaan.
2.6.3.
Dat de moeder stelt dat zij de plaatsing van [Kind 1] bij de pleegouders inmiddels accepteert en dat er geen moeilijkheden zijn in het contact tussen de moeder en de pleegouders en pleegzorgwerker, brengt de rechtbank aangaande de gezagsbeëindiging niet tot een ander oordeel. Hiertoe overweegt de rechtbank dat niet gebleken is dat de moeder duurzaam bereid is [Kind 1] in het pleeggezin te laten opgroeien, nu zij in september 2021 richting de Raad heeft aangegeven dat zij vindt dat ernaar moet worden toegewerkt dat [Kind 1] weer bij haar komt wonen. Ook is gebleken dat zij ambivalent kan staan tegenover hulpverlening waarvoor het gebrek aan contact tussen de huidige gezinsvoogd en de moeder tekenend is. De moeder is niet tevreden over de wijze waarop het contact met de huidige gezinsvoogd verloopt en het is daardoor niet gelukt om een goede samenwerkingsrelatie op te bouwen. Alles overziend is de rechtbank dan ook van oordeel dat handhaving van de huidige gezagssituatie en overdracht van de hulp naar het vrijwillig kader niet toereikend zijn als het gaat om het waarborgen van de huidige opvoedsituatie van [Kind 1] .
2.6.4.
De rechtbank is, gelet op al het voorgaande, van oordeel dat aan de wettelijke criteria voor beëindiging van het gezag van de moeder over [Kind 1] is voldaan en dat deze gezagsbeëindiging noodzakelijk is in het belang van [Kind 1] . De rechtbank zal het gezag van de moeder over [Kind 1] dan ook beëindigen.
2.7.
Met betrekking tot de vader
2.7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het niet noodzakelijk is om het gezag van de vader over [Kind 1] te beëindigen. De rechtbank verwijst hiertoe naar de door de GI verstrekte informatie zoals hiervoor onder 2.3. is weergegeven. Het is van belang dat de vader vanaf de start van de uithuisplaatsing heeft ingestemd met het verblijf van [Kind 1] bij de pleegouders, zodat de vader nooit voor onzekerheid over het perspectief van [Kind 1] heeft gezorgd. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat de vader een goede samenwerkingsrelatie heeft opgebouwd met de pleegzorgwerker en met de pleegouders en alle hulpverlening die hij nodig heeft om het gezag over [Kind 1] uit te kunnen oefenen accepteert en benut. Daar komt bij dat de GI, de Raad en de pleegvader tijdens de mondelinge behandeling hebben aangegeven dat zij onder de huidige omstandigheden niet verwachten dat er problemen zullen ontstaan indien de vader zijn gezag over [Kind 1] blijft uitoefenen en de zaak wordt overgedragen aan hulpverlening in het vrijwillig kader. Daarbij speelt een rol dat de op dit moment betrokken hulpverlening, met uitzondering van de ondersteuning door de in het kader van de ondertoezichtstelling aangestelde gezinsvoogd, voortgezet kan worden in het vrijwillig kader. In aanmerking moet worden genomen dat de gezinsvoogd heeft aangegeven dat omdat de inzet van de lopende hulpverlening toereikend was, haar rol in de afgelopen periode zeer beperkt is geweest. De rechtbank deelt wel de door de Raad en de GI geuite zorg aangaande de langere termijn, te weten de zorg of de vader, als er zich een wezenlijke wijziging in zijn leven mocht voordoen, ook dan in staat zal zijn om zijn gezag – met begeleiding door de hulpverlening - in te vullen overeenkomstig de belangen van de kinderen. Deze zorg staat op dit moment echter niet in de weg aan de conclusie dat er ten aanzien van de vader niet is voldaan aan de gestelde criteria voor een gezagsbeëindiging. De rechtbank zal het gezag van de vader over [Kind 1] dan ook in stand laten.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
beëindigt het gezag van
[De moeder]over
[Kind 1]geboren op 10 december 2015 in Groningen;
3.2.
gelast de griffier van de rechtbank om deze wijziging in het gezag in te schrijven in het gezagsregister;
3.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.L. Stuiver, voorzitter tevens (kinder)rechter, mr. M.J. Oostveen en mr. G.H.G. Reitsma-van Riel, (kinder)rechters, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
LWB

Voetnoten

1.Artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
2.Kamerstukken II 2008/09, 32015 nr. 3, p. 23.
3.Kamerstukken II 2008/09, 32015, nr. 3. p. 23.
4.Artikel 8, lid 2, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Zie ook Rechtbank Overijssel 15 februari 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:512.