ECLI:NL:RBNNE:2022:3299

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
LEE 22/1027 en LEE 22/2274
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor recreatieve voorzieningen aan de Waddenzee

Op 13 september 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een omgevingsvergunning voor het project 'Nacht aan het Wad', aangevraagd door Stichting Keunstwurk. Eisers, bewoners van een nabijgelegen buurtschap, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, die is verleend voor het realiseren van recreatieve voorzieningen, waaronder een Starbarn en een nachttuin. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep van eisers behandeld. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waadhoeke onvoldoende rekening had gehouden met de verkeersproblematiek en de schijn van vooringenomenheid bij de besluitvorming. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd, omdat het in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, en het college opgedragen binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging en de verplichting van het college om transparant te zijn in de besluitvorming. De eisers hebben recht op vergoeding van het griffierecht, maar er zijn geen andere proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/1027 en LEE 22/2274
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 september 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser 1],
[eiser 2] ,
[eiser 3] ,
[eiser 4] ,
[eiser 5] ,
[eiser 6]
[eiser 7] ,
[eiser 8] ,
[eiser 9] ,
uit [plaats] , gezamenlijk aangeduid als eisers
(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waadhoeke(het college)
(gemachtigden: mr. E.F. van der Goot en mr. L. Blankestijn).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
Stichting Keunstwurkuit Leeuwarden (vergunninghoudster)
(gemachtigde: [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers tegen de omgevingsvergunning van Stichting Keunstwurk voor het realiseren van recreatieve voorzieningen aan [adres] in [plaats] van 2 februari 2022. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eisers. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eisers hebben op het verweerschrift gereageerd. Vergunninghoudster heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers sub 1, 4 en 6, de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college. Namens vergunninghoudster waren aanwezig de gemachtigde en [naam] .

Totstandkoming van het besluit

2. Op 4 december 2018 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een Starbarn en bruggetje, het aanleggen en gebruiken van een nachttuin en het aanleggen van een parkeerterrein op de locatie. Het project heet ‘Nacht aan het Wad’. De omgevingsvergunning betreft het bouwen van een bouwwerk en het handelen in strijd met het bestemmingsplan. [1]
2.1.
Op 21 mei 2019 heeft Gedeputeerde Staten van de Provincie Fryslân ontheffing verleend voor het realiseren van nieuwe verblijfsrecreatieve eenheden in het landelijk gebied.
2.2.
Het college heeft de ontwerp-omgevingsvergunning van 27 juni 2019 tot en met 7 augustus 2019 ter inzage gelegd. Eiser sub 1 heeft, mede namens de overige eisers, een zienswijze ingediend op het ontwerpbesluit.
2.3.
Op 29 april 2021 heeft de gemeenteraad van de gemeente Waadhoeke onder andere besloten pas een verklaring van geen bedenkingen voor de verlening van de omgevingsvergunning af te geven wanneer een verkeerstechnisch onderzoek is afgerond en er een raadsvoorstel ligt voor een gedragen verkeerstechnische oplossing met financiële consequenties.
2.4.
Op 23 december 2021 heeft de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen afgegeven. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend en van 10 februari 2022 tot en met 24 maart 2022 ter inzage gelegd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt de verleende omgevingsvergunning. Dat gebeurt aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna wordt uitgelegd hoe tot dit oordeel wordt gekomen en welke gevolgen het heeft.
5. De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
6.1.
Eisers wonen allen in [buurtschap] , een buurtschap vlak bij de kust van de Waddenzee. In [buurtschap] bevindt zich tevens een restaurant en een camperparkeerplaats. Ten zuiden van deze camperparkeerplaats willen diverse initiatiefnemers het project ‘Nacht aan het Wad’ uitvoeren. Dit project omvat de bouw van een gebouw ten behoeve van vijf trekkershutten, een sterrenobservatorium en expositieruimte (de Starbarn), de aanleg van een bruggetje en een ‘nachttuin’ en het gebruik van een parkeerterrein. Deze voorzieningen zijn bestemd om bezoekers de omgeving in de duisternis te laten ervaren.
6.2.
Het gebruik is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Stichting Keunstwerk heeft als penvoerder van de initiatiefnemers de omgevingsvergunning aangevraagd. Eisers vrezen ernstige verstoring van hun nachtrust door de komst van het project.
Leeswijzer
7. De voorzieningenrechter bespreekt achtereenvolgens de volgende onderwerpen:
  • het wettelijk kader van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan;
  • de voorlichting over de beroepstermijn;
  • de schijn van vooringenomenheid;
  • draagvlak voor en participatie bij het project;
  • de reactie van het college op de zienswijze;
  • alternatievenonderzoek;
  • de gevolgen van de herindeling van de gemeente Waadhoeke;
  • het onderzoek naar de natuurwaarden;
  • het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning;
  • mogelijke geluidhinder;
  • mogelijke lichthinder en het aantal bezoekers;
  • de verkeerssituatie ter plaatse.
Afwijkingsbevoegdheid
8. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [2] Voordat de voorzieningenrechter ingaat op de inhoudelijke afweging omtrent het gebruik van deze bevoegdheid, gaat hij eerst in op enkele procedurele punten die eisers hebben ingebracht.
Onjuiste voorlichting over de beroepstermijn
9. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij onjuist zijn voorgelicht over de beroepstermijn. Eisers hebben tijdig beroep ingesteld. Omdat tegen die achtergrond niet goed is in te zien hoe eisers zijn benadeeld, wordt verder niet ingegaan op de vraag of zij nu wel of niet juist zijn ingelicht over de beroepstermijn.
Is er sprake van de schijn van vooringenomenheid?
10. Eisers stellen zich op het standpunt dat sprake is van belangenverstrengeling zoals bedoeld in artikel 2:4 van de Awb, omdat de burgemeester het bestreden besluit heeft ondertekend, terwijl zij voorzitter was van Stichting Keunstwurk. Eisers menen dat hieruit volgt dat sprake is van vooringenomenheid bij de besluitvorming, van misbruik van bevoegdheid en van een ondeugdelijke belangenafweging.
10.1.
Het college stelt dat de burgemeester inderdaad een persoonlijk belang had bij het bestreden besluit en dat het beter was geweest als het besluit was ondertekend door de loco-burgemeester. Er is, aldus het college, echter geen sprake geweest van vooringenomenheid. Zo heeft de burgemeester zich tijdig teruggetrokken en dus ook niet deelgenomen aan de stemmingen die in het kader van de besluitvorming hebben plaatsgevonden.
10.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de handtekening van de burgemeester onder het besluit de gerechtvaardigde schijn wekt dat aan de besluitvorming een gebrek kleeft. Het college heeft de besluitvorming verdedigd door verschillende stellingen in te nemen, maar het heeft die stellingen op geen enkele manier nader onderbouwd. Gelet op het gewicht van de zorgplicht van het college om te waken voor beïnvloeding van de besluitvorming, had dit echter wel van hem mogen worden verwacht.
10.3.
Deze beroepsgrond treft dan ook doel.
10.3.1.
Er is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de verklaring van geen bedenkingen gebrekkig is omdat de burgemeester voorzitter is van de gemeenteraad. De burgemeester is immers geen lid van de raad en heeft geen stemrecht in de raad. [3]
Draagvlak en participatie
11. Eisers stellen dat er geen draagvlak is onder de omwonenden en dat er ook geen sprake was van participatie. Er is slechts een uitgewerkt plan aan omwonenden gepresenteerd.
11.1.
Het college heeft voorop gesteld dat participatie niet verplicht is, maar dat hij toch heeft geprobeerd om zo transparant mogelijk te zijn. Zo zijn er onder andere op 11 mei 2017 en 8 juni 2017 inloopavonden georganiseerd. Het college meent dat hij voldoende transparant is geweest in zijn communicatie en alle aspecten zorgvuldig heeft onderzocht.
11.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat er geen wettelijke regel is die bepaalt dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling alleen mogelijk is als daarvoor voldoende draagvlak bestaat bij de bewoners, ondernemers en belangenorganisaties in het gebied. Het bestaan van draagvlak is dan ook niet beslissend voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Het streven naar draagvlak vormt een aspect dat zich vertaalt in de belangenafweging die het bevoegd gezag bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de ruimtelijke ontwikkeling moet maken. Dit betreft een afweging van alle betrokken belangen. Het ontbreken van draagvlak op lokaal niveau is in de belangenafweging niet zonder meer het meest zwaarwegend. Op zichzelf beschouwd kan de omstandigheid dat een aanzienlijk aantal omwonenden bezwaren heeft tegen de realisatie van het project dan ook niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. [4]
11.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Zienswijze
12. Eisers stellen dat er niet voldoende is gereageerd op de door hen ingediende zienswijze. Ten onrechte is in de ‘Reactienota Zienswijzen’ opgenomen dat de reactie ter kennisgeving is aangenomen. Er is sprake van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eisers verwijzen ook naar de ‘preambule’ van de door hen ingediende zienswijze.
12.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het college in de reactienota alle door eisers aangedragen punten heeft besproken. Het college heeft in zijn reactie aangegeven dat hetgeen eisers over het draagvlak hebben verwoord, ter kennisgeving is aangenomen. Daarna is het college ingegaan op de gevolgde procedure en de informatieverstrekking. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het college in zijn totaliteit bezien voldoende ingegaan op de door eisers gegeven zienswijze.
12.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Alternatieven
13. Er is volgens eisers ten onrechte geen alternatievenonderzoek gedaan.
13.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat uitgangspunt is dat het college moet beslissen op de aanvraag zoals die is ontvangen. Het bestaan van alternatieven kan alleen leiden tot het weigeren van medewerking als op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van die alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Vergunninghoudster heeft onweersproken aangegeven dat het plan juist ontwikkeld is voor deze locatie en dat er geen alternatieven bestaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van gelijkwaardige alternatieven waaraan aanzienlijk minder bezwaren kleven.
13.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Herindeling gemeente Waadhoeke
14. Eisers stellen dat het college het bestreden besluit niet mag baseren op stukken die zijn opgesteld voor 1 januari 2018, omdat het project in het gebied is gelegen van de vroegere gemeente Het Bildt, die op 1 januari 2018 heeft opgehouden te bestaan. Op grond van artikel 28 van de Wet algemene regels herindeling (Wet Arhi) hebben documenten volgens eisers slechts twee jaar na de herindeling rechtskracht. In de ruimtelijke onderbouwing wordt volgens eisers echter verwezen naar oudere documenten. Daarom is volgens eisers het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
14.1.
De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt. Artikel 28 van de Wet Arhi ziet op gemeentelijke voorschriften en de geldigheid hiervan. Twee jaar na een gemeentelijke herindeling vervallen deze voorschriften. Voor sommige regelgeving, zoals bestemmingsplannen en structuurvisies is echter een uitzondering gemaakt. [5] De geldigheid van ontwerpen, plannen en notities komt op basis van deze wet niet te vervallen. Dit zijn immers geen voorschriften. De Verordening Romte 2014, waar eisers naar verwijzen, is regelgeving die is opgesteld door Provinciale Staten van de Provincie Fryslân, en nog steeds geldend recht waaraan het college het plan moet toetsen.
14.2.
Het betoog van eisers dat de welstandsnota Het Bildt is komen te vervallen kan hoe dan ook niet leiden tot de conclusie dat het besluit gebrekkig is. Als het bouwplan niet aan de redelijke eisen van welstand voldoet, wordt de omgevingsvergunning in beginsel geweigerd. [6] Zonder welstandsnota zou de vergunning niet meer op deze basis kunnen worden geweigerd, terwijl dat nu juist is wat eisers willen bereiken.
14.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Natuurwaarden
15. Verzoekers menen dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van dieren in het plangebied. Het ecologisch onderzoek is niet ‘s nachts uitgevoerd.
15.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat ten behoeve van het project een natuurtoets is uitgevoerd door Bureau FaunaX te Gorredijk. Hierin wordt geconcludeerd dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten op de flora en fauna als de aanbevelingen in het rapport worden opgevolgd. Het college heeft die aanbevelingen als voorschriften opgenomen in de omgevingsvergunning.
15.2.
Het college mag in beginsel uitgaan van het advies van een onafhankelijke deskundige als door deze deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door hem verrichte onderzoek, daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn. Eisers hebben slechts in algemene bewoordingen aangegeven dat het onderzoek niet klopt en geen deskundig tegenonderzoek ingebracht. Uit het advies van FaunaX blijkt verder dat de deskundige bij zijn beoordeling is uitgegaan van de geplande activiteiten, waaronder die in de nacht. Het college mocht dan ook uitgaan van dit advies.
15.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Voorschriften
16. Eisers stellen dat er ten onrechte geen handhaafbare voorschriften aan de verleende omgevingsvergunning zijn verbonden, met daarbij behorende sancties, zoals het intrekken van de omgevingsvergunning voor bepaalde tijd.
16.1.
In hoofdstuk 5 van de Wabo is geregeld op welke wijze een bestuursorgaan handhavend kan optreden bij overtreding van deze wet, zoals het opleggen van een last onder bestuursdwang, een last onder dwangsom of het intrekken van de omgevingsvergunning. Hiervoor hoeft het college geen vooraf bepaalde sancties in het besluit op te nemen. Voor zover eisers hebben aangevoerd dat voorschriften moeten worden opgenomen vanwege de ruimtelijke effecten zoals mogelijke geluid- en verkeershinder, bespreekt de rechtbank die gronden hieronder.
16.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Geluidhinder
17. Eisers hebben in hun beroepschrift aangevoerd dat het akoestisch onderzoek dat is gedaan naar aanleiding van de door hen ingebrachte zienswijze niet aan hen is overgelegd, en dat het besluit daarom onvoldoende is gemotiveerd. Het akoestisch onderzoek maakt echter deel uit van de ruimtelijke onderbouwing (bijlage 8) bij het bestreden besluit. Het heeft dan ook met de andere stukken ter inzage gelegen. Het door eiser sub 1 ter zitting ingenomen standpunt dat hij het akoestisch onderzoek niet kan controleren, miskent dat het op de weg van eisers ligt om te onderbouwen waarom het akoestisch onderzoek niet klopt, eventueel door inschakeling van een eigen deskundige. De enkele stelling dat er geen metingen zijn uitgevoerd, is niet voldoende.
17.1.
De beroepsgrond slaagt niet.
Lichthinder en aantal bezoekers
18. Eisers vrezen lichthinder van de koplampen van auto’s die in het donker naar de Starbarn zullen rijden. Bovendien is het aantal bezoekers onduidelijk.
18.1.
Het college heeft aangegeven dat het niet kan garanderen dat het gebruik van de Starbarn en andere faciliteiten geen hinder en overlast zal opleveren, maar dat deze niet dusdanig is dat ze onrechtmatig is.
18.2.
De voorzieningenrechter begrijpt dat elke toename van autoverkeer op de betreffende locatie voor eisers ongewenste gevolgen heeft, gezien de rustige ligging van [buurtschap] . De voorzieningenrechter moet echter, zoals hierboven onder 8. is omschreven, beoordelen of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Die vraag wordt bevestigend beantwoord. Uit de stukken en op de zitting is voldoende uiteengezet dat het gaat om een kleinschalig project dat tot doel heeft om bezoekers in rust en duisternis de omgeving te laten ervaren. Gezegd kan worden dat het project zelf rust, stilte en duisternis vereist. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt ook dat ernaar wordt gestreefd om de overlast zo beperkt mogelijk te houden. Zo wordt de verlichting op het terrein ’s nachts tot een minimum beperkt. Eisers hebben daarnaast onvoldoende concreet gemaakt waarom de verwachte aantallen bezoekers waar bij de besluitvorming van is uitgegaan, niet realistisch zouden zijn. De verwachtingen zijn gebaseerd op de mogelijkheden van de ruimte (groepen van maximaal 20 personen) en op een planning van twee keer per maand georganiseerde bijeenkomsten.
18.3.
Deze beroepsgrond treft dan ook geen doel.
Verkeer
19. Eisers stellen dat er in hun woonomgeving sprake is van een verkeersprobleem waar onvoldoende rekening mee wordt gehouden. De gemeenteraad heeft daarnaast een voorstel aangenomen waarin onder andere staat dat zij pas een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) voor het bestreden besluit zal afgeven als er een raadsvoorstel ligt van een gedragen verkeerstechnische oplossing. Daarvan is echter geen sprake. Het bestreden besluit is daarom volgens eisers in strijd met de bedenkingen van de gemeenteraad verleend.
19.1.
Het college geeft aan dat er een verkeerstechnisch onderzoek is uitgevoerd. Er is in het besluit gekozen voor de daarin beschreven scenario’s 1 of 2, aldus het college. De gemeenteraad heeft ingezien dat een door alle betrokkenen gedragen oplossing niet haalbaar is en heeft daarom een vvgb afgegeven en € 90.000,- beschikbaar gesteld om een samenstel van de oplossingen van scenario 1 en 2 door te voeren. Ter zitting heeft het college benadrukt dat uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat deze maatregelen niet nodig zijn vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, maar enkel zijn ingegeven om de bewoners tegemoet te komen. De maatregelen zijn, aldus het college, bedoeld om de bestaande verkeersproblemen op te lossen en kunnen daarom niet betrokken worden bij de beoordeling van het besluit.
19.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de ruimtelijke onderbouwing van 7 december 2019 staat dat in het gebied 17 nieuwe parkeerplaatsen worden gerealiseerd en dat dit aantal is gebaseerd op de capaciteit van het gebouw en de georganiseerde activiteiten. Dit parkeerterrein wordt dan overdag gebruikt voor recreatie. In het verkeersonderzoek van 19 november 2021 wordt op pagina 7 opgemerkt dat de beoogde 17 parkeerplaatsen op de plek komen waar nu ook al geparkeerd wordt, met name overdag. Op pagina 16 staat daarover dat de parkeeroverlast zal toenemen

omdat het plan van de Starbarn uitgaat van het gebruik van een parkeerterrein dat nu op drukke momenten al vol staat. Voor het avondbezoek van de starbarn is dubbelgebruik mogelijk maar de bezoekers van de trekkershutten en bezoek overdag leidt tot een toename van de totale parkeervraag.”
Ook ter zitting is onweersproken door eisers gesteld dat de 17 bedoelde parkeerplaatsen reeds bestaande parkeerplaatsen betreft, die ook in de huidige situatie worden gebruikt.
19.3.
Hoewel in het bestreden besluit is aangegeven dat er 17 nieuwe parkeerplaatsen komen, blijkt dat dit feitelijk niet het geval zal zijn. Er zal gebruik worden gemaakt van bestaande en gebruikte parkeerruimte, waarvan het de vraag is of deze inderdaad de 17 parkeerplaatsen levert die volgens de ruimtelijke onderbouwing nodig zijn. Daarmee is het besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd en ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Dit klemt te meer gelet op de bestaande, niet onproblematische verkeerssituatie in [buurtschap] , dat drie parkeerterreinen kent in en aan de weerszijden van het buurtschap en daardoor ook het nodige verkeer heeft door het buurtschap heen.
19.4.
De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 2:4, artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit. Dit betekent dat de omgevingsvergunning niet meer bestaat en het college opnieuw moet beslissen op de aanvraag van Stichting Keunstwurk. De voorzieningenrechter ziet geen reden om de rechtsgevolgen van besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de aanvraag te nemen, omdat het aan het college is om nader onderzoek te doen en een belangenafweging in het besluit te motiveren. Ook draagt de voorzieningenrechter niet aan het college op om de gebreken te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de voorzieningenrechter geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
21. De voorzieningenrechter bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter geeft het college hiervoor twaalf weken. In afwachting daarvan is er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen, omdat het bestreden besluit is vernietigd.
22. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden. Van overige proceskosten, zoals beroepsmatig verleende rechtsbijstand, is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 368,- aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.P. Voorham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2022.
griffier
de voorzieningenrechter
is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht

Artikel 2:4

1. Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.
2. Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a.het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c.het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, […]

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
[…]
c.de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[…]

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…]
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
[…]
Woningwet
Artikel 12a
1. De gemeenteraad stelt een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling:
a. of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
b. of het uiterlijk van een bestaand bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Wet algemene regels herindeling
Artikel 28
De op de dag, voorafgaande aan de datum van herindeling, voor een overgaand gebied geldende gemeentelijke voorschriften behouden gedurende twee jaren na die datum voor dat gebied hun rechtskracht, voor zover het bevoegde orgaan van de gemeente waaraan dat gebied is toegevoegd, deze voorschriften niet eerder vervallen verklaart.

Artikel 34

1. In afwijking van artikel 28 worden vóór de datum van herindeling vastgestelde structuurvisies, bestemmingsplannen, beheersverordeningen en exploitatieplannen als bedoeld in respectievelijk artikel 2.1, 3.1, 3.38 en 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening en besluiten waarbij gronden worden aangewezen tot gebied waarop een voorkeursrecht rust als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten, met betrekking tot overgaand gebied geacht te zijn vastgesteld door het bevoegde orgaan van de gemeente waaraan dat gebied is toegevoegd en behouden zij hun rechtskracht zolang het bevoegde orgaan niet anders bepaalt.
[…]

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633.
3.Artikel 13, eerste lid, onder k, van de Gemeenteraad.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616, r.o. 47.1.
5.Artikel 34 Wet Arhi.
6.Artikel 2.10, eerste lid, onder d. van de Wabo.