ECLI:NL:RBNNE:2022:3276

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
22/1055
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de afwijzing van schadevergoeding voor aardbevingsschade aan een woning

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om schadevergoeding voor aardbevingsschade aan zijn woning. De aanvraag was door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) afgewezen met een besluit van 13 november 2020, en het IMG bleef bij deze afwijzing na het bezwaar van eiser. De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het IMG.

De rechtbank stelt vast dat het beroep ontvankelijk is, omdat het IMG geen bewijs heeft overgelegd dat het besluit op of omstreeks 3 november 2021 is verzonden. De rechtbank concludeert dat het beroep binnen de wettelijke termijn is ingesteld. Vervolgens beoordeelt de rechtbank de argumenten van eiser, waarbij het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is. Dit bewijsvermoeden houdt in dat schade aan gebouwen die redelijkerwijs veroorzaakt kan zijn door bodembeweging als gevolg van gaswinning, vermoed wordt te zijn veroorzaakt door die gaswinning.

De rechtbank overweegt dat het IMG het bewijsvermoeden heeft weerlegd door middel van deskundigenrapporten die aantonen dat de schade niet het gevolg is van mijnbouwactiviteiten. Eiser betwist de conclusies van de deskundigen en stelt dat de schade veroorzaakt is door andere factoren, maar de rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende concrete aanknopingspunten heeft aangedragen om aan de adviezen van de deskundigen te twijfelen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de schadevergoeding in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1055

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: ing. P.B. Bakker),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (het IMG)

(gemachtigde: mr. T.W. Franssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om schadevergoeding voor aardbevingsschade aan de woning van eiser.
1.1.
Het IMG heeft deze aanvraag met het besluit van 13 november 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 november 2021 op het bezwaar van eiser is het IMG bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het IMG heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het IMG.

Totstandkoming van het besluit

2. Onder 2.1 en verder wordt de gang van zaken rond de beoordeling van de woning van eiser weergegeven. Onder 3.1 en verder komt de totstandkoming van het bestreden besluit aan de orde.
2.1.
Eiser is eigenaar van de woning op het adres [adres] in [woonplaats]. Eiser heeft op 7 juli 2020 een aanvraag om schadevergoeding bij de het IMG ingediend. Hij wenst vergoeding van geleden aardbevingsschade aan zijn woning.
2.2.
Het IMG heeft een deskundige aangewezen om de schade te taxeren. De deskundige F. Werkman, verbonden aan ingenieurs- en bouwkundig bureau 10BE (10BE), heeft op 11 september 2020 een adviesrapport uitgebracht aan het IMG. Op 29 september 2020 is door eiser een zienswijze op het rapport ingediend.
3.1.
Het IMG heeft met het besluit van 13 november 2020, onder overname van de conclusies van het adviesrapport, de aanvraag om schadevergoeding van eiser afgewezen.
3.2.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
3.3.
Eiser heeft hun bezwaren toegelicht tijdens de hoorzitting op 25 maart 2021. Eiser werd daar vergezeld door zijn gemachtigde. Op deze hoorzitting was ook deskundige R. Lubbers, verbonden aan 10BE, aanwezig.
3.4.
Tijdens de bezwaarprocedure heeft deskundige E. Haasjes, tevens verbonden aan 10BE, op 26 juli 2021 een ambtelijk adviesrapport aan het IMG uitgebracht.
3.5.
Op 12 augustus 2021 heeft eiser gereageerd op het adviesrapport van deskundige Haasjes.
3.6.
In het bestreden besluit heeft het IMG het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser. Dat gebeurt aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. De rechtbank stelt vast dat eisers beroep ontvankelijk is. Het bestreden besluit is gedateerd op 3 november 2021. Het beroep tegen het besluit is op 17 maart 2022 door de rechtbank ontvangen. Het IMG heeft geen bewijs van de verzending van het besluit aan eiser noch een ander bewijs overgelegd dat het besluit op of omstreeks 3 november 2021 is verstuurd. De rechtbank houdt het er daarom voor dat het besluit pas later aan eiser is verstuurd en dat het beroep binnen de wettelijke termijn is ingesteld.
6. Het beroep is daarnaast ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe tot dit oordeel wordt gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7.1.
In deze zaak is het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing omdat de schade naar haar aard redelijkerwijs veroorzaakt zou kunnen zijn door bodembeweging als gevolg van gaswinning in het Groningenveld. De te beantwoorden vraag is of het IMG het bewijsvermoeden heeft weerlegd. Met betrekking tot deze vraag overweegt de rechtbank als volgt.
7.2.
Bij fysieke schade aan gebouwen en werken die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, wordt op grond van artikel 6:177a, eerste lid, van het BW vermoed, dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
7.3.
Het wettelijk bewijsvermoeden brengt een omkering van de bewijslast met zich en daarmee een verlichting van de bewijslast van de aanvrager. De aanvrager wordt tegemoetgekomen in de op hem rustende bewijslast in die zin dat hij in eerste instantie kan volstaan met het stellen van schade, waarna het IMG na inschakeling van een deskundige een gemotiveerd besluit neemt. Het IMG heeft het bewijsvermoeden met succes weerlegd als het aan de hand van een adviesrapport aantoont dat de schadeoorzaak evident en aantoonbaar uitsluitend een andere is dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. Het gaat hierbij om een hoge mate van zekerheid, niet om 100% of natuurwetenschappelijke zekerheid. De rechtbank verwijst hier verder naar het toetsingskader zoals dat is uiteengezet in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 24 februari 2021 en 8 juni 2022, zoals deze zijn te vinden op www.rechtspraak.nl onder de zoektermen: ECLI:NL:RVS:2021:374 en ECLI:NL:RVS:2022:1631.
7.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag een bestuursorgaan daarnaast, als in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid naar voren zijn gebracht.
8.1
Eiser betwist in beroep dat de oorzaak van de schades is gelegen in (het ontbreken van) de lateiconstructies, de (ondeugdelijkheid van de) kapconstructie en het veelvuldig gebruik van deuren.
8.2.
Ten aanzien van de lateiconstructies voert eiser meer specifiek aan dat in het adviesrapport van deskundige Werkman bij diverse schades is gesteld dat het ontbreken van lateiconstructies oorzaak van de schade is, maar dat in de bezwaarfase is gebleken dat dit onjuist is. Ook worden door het IMG diverse andere oorzaken als evident uitsluitende oorzaak voor de schade genoemd, wat eiser het idee geeft dat er steeds iets anders wordt verzonnen om uit te sluiten dat sprake is van mijnbouwschade.
8.3.
Ten aanzien van de kapconstructie voert eiser meer specifiek aan dat uit onderzoek van zijn gemachtigde blijkt dat de kapconstructie van uitstekende kwaliteit is. In het vervolg van de procedure zijn de conclusies over de oorzaak gedeeltelijk gewijzigd en worden de schades grotendeels toegeschreven aan eerdere verbouwingen. De verbouwingen zijn, aldus eiser, echter uitgevoerd door een gerenommeerd bouwbedrijf en gezien de tijdslijn kan er geen verband zijn tussen de verbouwingen en de schades.
8.4.
Meer specifiek voert eiser over het gebruik van deuren aan dat dit onmogelijk een oorzaak van schade kan zijn.
8.5.
Het IMG voert, sterk samengevat, aan dat de beschreven schadeoorzaken naar aanleiding van wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd deels zijn aangepast. Het IMG verwijst naar de adviezen van de deskundigen en stelt zich op het standpunt dat deze de conclusie kunnen dragen dat eiser geen recht heeft op schadevergoeding.
De rechtbank overweegt als volgt.
8.6.
Het IMG heeft drie verschillende deskundigen betrokken bij de beoordeling van de schades. Zij hebben allen geconcludeerd dat de oorzaak van de schades evident en aantoonbaar uitsluitend een andere is dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk.
8.7.
Er is erkend dat op sommige plaatsen inderdaad hanenkamlateien aanwezig zijn, maar er is ook gemotiveerd uiteengezet dat de schade niet is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Ter zitting heeft deskundige Lubbers in het kader van de schade aan de voorgevel in dit verband een toelichting gegeven: tussen het ingemetselde stalen H-profiel en het metselwerk is een verschil in werking omdat staal en metselwerk een verschillende uitzettingscoëfficiënt hebben. Met betrekking tot de schades waar zich geen lateiconstructie bevindt, heeft hij verklaard dat dit zichtbaar is aan de locatie van de scheur midden of in de hoek van het kozijn. Ter zitting is deskundige Lubbers ook verder ingegaan op de kapconstructie: er is sprake van een veranderde belasting en veranderde spanningen in de kap als gevolg van aanpassingen bij verbouwingen, hetgeen heeft doorgewerkt en tot verschillende schades heeft geleid. Ten aanzien van schade door het gebruik van deuren is in de nadere motivering in het advies van deskundige Haasjes, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, al onderkend dat die oorzaak moet worden bezien in samenhang met andere oorzaken. Ter zitting is ook dit punt door deskundige Lubbers nader toegelicht.
8.8.
De door de deskundigen aan het IMG uitgebrachte adviezen zijn voldoende concludent en navolgbaar. Eiser stelt zich op het standpunt dat de onderzoeken niet juist zijn uitgevoerd en de conclusies van de onderzoeken niet kloppen, maar dat standpunt is alleen gebaseerd op de algemene technische kennis die eisers gemachtigde als ingenieur heeft en op informatie die naar diens zeggen via het informele circuit over meer specifiek mijnbouw gerelateerde aspecten van de schade is verkregen. Er is bijvoorbeeld geen nadere onderbouwing ingebracht in de vorm van een contra-expertiserapport. Gelet hierop zijn door eiser naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete aanknopingspunten aangereikt om aan de adviezen van de deskundigen te twijfelen.
8.9.
Op grond van het bovenstaande wordt het IMG gevolgd in zijn conclusie dat het bewijsvermoeden is weerlegd.

Conclusies en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit, waarin de afwijzing van de aanvraag om schadevergoeding van eiser in stand is gelaten, in stand blijft.
10. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.