5.17.De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een andere uitsluitende oorzaak voor deze schade. Hierbij is van belang dat eisers niet hebben betwist dat zij de tegels foutief zouden hebben aangebracht. Ook acht de rechtbank van belang dat er geen schade in de onderliggende dekvloer is opgemerkt en dat geen sprake is van doorlopende scheurvorming. Verweerder heeft dus de conclusies van deskundigen ten aanzien van de uitsluitend andere oorzaak kunnen volgen. Het bewijsvermoeden is voldoende weerlegd. De beroepsgrond slaagt ten aanzien van deze schade dus niet.
6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel in artikel 7:12 Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij is beslist dat er voor schades 1 tot en met 5 en 14 geen schadevergoeding wordt toegekend. Voor deze schades dient door verweerder alsnog een schadevergoeding te worden toegekend. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit voor zover dat wordt vernietigd in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Dit omdat de rechtbank verweerder een besluit wil laten nemen over de hoogte van de herstelkosten en eventuele bijkomende kosten. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding voor hun proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De vergoeding bestaat uit de vergoeding van de reiskosten van eisers voor het bijwonen van de zitting van 19 mei 2022, op basis van openbaar vervoer tweede klasse, [woonplaats] - Groningen en terug, voor een bedrag van € 22,84 en de verletkosten van € 67,50. In totaal bedraagt de vergoeding voor de proceskosten € 90,34.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 14 september 2021 voor zover daarin is beslist dat er voor schades 1 tot en met 5 en 14 geen schadevergoeding wordt toegekend;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 90,34 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 177a
1. Bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of gasopslag bij Norg zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
2. De benadeelde kan zich slechts beroepen op het vermoeden, bedoeld in het eerste lid, indien hij de exploitant, bedoeld in artikel 177, op diens verzoek de relevante bescheiden betreffende het gebouw of werk ter inzage geeft indien hij daarover beschikt, en de exploitant genoegzaam gelegenheid geeft de schade te onderzoeken.