ECLI:NL:RBNNE:2022:3130

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 19 _ 781
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens gebrek aan schriftelijke machtiging in WOZ-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in een WOZ-zaak waarbij de eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, beroep heeft ingesteld tegen de waarde van een onroerende zaak vastgesteld door de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2017 op € 1.590.000 is vastgesteld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. Bartels heeft vervolgens beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft hem verzocht om een geldige schriftelijke machtiging en een uittreksel uit de Kamer van Koophandel over te leggen om aan te tonen dat hij gemachtigd was om namens eiseres op te treden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Bartels niet tijdig een toereikende schriftelijke machtiging heeft overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank. De overgelegde machtiging bleek niet te voldoen aan de vereisten, omdat deze betrekking had op andere rechtspersonen en niet op eiseres zelf. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat Bartels gerechtigd was om namens eiseres beroep in te stellen. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht.

Daarnaast heeft Bartels verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij Bartels heeft veroorzaakt, aangezien hij niet gerechtigd was om het beroep in te stellen. De rechtbank heeft ook geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/781
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 30 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres 1] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gesteld gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE)
en

de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2018 heeft verweerder op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] (de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2017, vastgesteld voor het kalenderjaar 2018 op € 1.590.000.
Bij uitspraak op bezwaar van 21 januari 2019 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
De gesteld gemachtigde (hierna: Bartels) heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2022 via een beeldverbinding (Telehoren). Bartels is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde verweerder 1] en [taxateur verweerder] , taxateur.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Bartels heeft bij brief, door de rechtbank ontvangen op 6 maart 2019, aangegeven namens eiseres beroep in te stellen.
1.2.
De rechtbank heeft Bartels bij brief van 6 maart 2019 verzocht om binnen vier weken een geldige machtiging over te leggen en een uittreksel uit de Kamer van Koophandel (KvK) waaruit blijkt dat hij gemachtigd is namens eiseres beroep in te stellen. Daarbij is Bartels gewezen op de mogelijkheid dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien hij niet voldoet aan het verzoek van de rechtbank.
1.3.
Bartels heeft bij brief van 12 maart 2019 een machtiging overgelegd die getekend is door [naam x] , in de functie van bestuurder van [naam bv 1] B.V. In deze machtiging staat voor zover hier relevant:

“VOLMACHT

INZAKE WOZ/OZB/WATERSCHAPSLASTEN/ZUIVERINGSHEFFING/BIZ/ ERFBELASTING C.A.

Deze volmacht wordt door ondergetekende, [naam x] , in de functie van bestuurder van [naam bv 2] B.V., (…) verstrekt en ondertekend omBartels Consultancy B.V. in de persoon van Mr. D. (Dion) A.N. Bartels MRE– met recht van substitutie – de mogelijkheid én toestemming te geven om voor de belangen op te komen van alle door mij gecontroleerde rechtspersonen (eventueel overeenkomstig het aan deze volmacht gehechte overzicht c.q. organigram, in voorkomend geval gecompleteerd door uittreksels KvK) en van mijzelf, ondergetekende, terzake uitsluitend het in aanhef van deze volmacht genoemde onderwerp.
Bij deze machtiging heeft Bartels een uittreksel uit de KvK overgelegd van [naam bv 3]
1.4.
Bij brief van 10 februari 2022 heeft de rechtbank Bartels nogmaals verzocht een machtiging en een uittreksel van de KvK over te leggen waaruit blijkt dat hij gemachtigd is beroep in te stellen namens [eiseres 1] . Ook in deze brief is Bartels gewezen op de mogelijkheid dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien hij niet voldoet aan het verzoek van de rechtbank.
1.5.
Bij brief van 10 maart 2022 heeft Bartels onder verwijzing naar de stukken in het dossier aangegeven dat een machtiging al in het bezit is van de rechtbank.
Geschil en beoordeling
Ambtshalve omtrent de bevoegdheid van Bartels om namens eiseres beroep in te stellen
2. Voordat de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil, ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of Bartels gemachtigd was namens eiseres beroep in te stellen.
3. Ingevolge artikel 26a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan – voor zover hier relevant – beroep worden ingesteld door de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd.
4. Ingevolge artikel 8:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kunnen partijen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. De rechtbank kan, indien beroep is ingesteld, krachtens artikel 8:24, tweede en derde lid, van de Awb van de gemachtigde, niet zijnde een advocaat, een schriftelijke machtiging verlangen.
5. Ingevolge artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter a, Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat het – voor zover hier van belang – ten minste de naam en het adres van de indiener. Daarbij wordt met ‘indiener’ bedoeld degene die voor zichzelf beroep instelt of degene namens wie beroep wordt ingesteld.
6. Ondertekening van het beroepschrift dient als bewijs dat het geschrift door of namens de indiener is opgesteld. Is het beroepschrift niet door de indiener zelf (mede)ondertekend maar slechts door degene die bij het beroepschrift stelt daartoe te zijn gemachtigd, dan is daarmee dit bewijs niet geleverd indien bij dat beroepschrift geen schriftelijke machtiging wordt overgelegd. In zoverre kleeft dan aan het beroepschrift een gebrek.
7. Op grond van artikel 6:6 Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Het ontbreken van een schriftelijke machtiging is als een zodanig verzuim aan te merken. [1]
8. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat Bartels namens eiseres gerechtigd is om beroep in te stellen. De rechtbank overweegt daartoe dat de machtiging die Bartels heeft overgelegd betrekking heeft op [naam bv 4] en door haar gecontroleerde rechtspersonen. Uit het door verweerder overgelegde uittreksel van de KvK blijkt dat [eiseres 1] een handelsnaam is van [naam bv 5] Het dossier bevat geen stukken waaruit blijkt dat [naam bv 7] een door [naam bv 7] gecontroleerde rechtspersoon is. De door Bartels overgelegde machtiging kan daarom niet als bewijs dienen dat Bartels gemachtigd is namens eiseres beroep in te stellen. Ook uit de overige door Bartels overgelegde stukken, waaronder een email met daarin een overzicht van kennelijk door [eiseres 2] aan Bartels verrichte betalingen, blijkt niet dat eiseres Bartels heeft gemachtigd om namens haar beroep in te stellen.
9. Nu Bartels niet op herhaald verzoek van de rechtbank (tijdig) een toereikende schriftelijke machtiging heeft overgelegd, verklaart de rechtbank het beroep met toepassing van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb niet-ontvankelijk.
Immateriële schadevergoeding
10. Bartels heeft namens eiseres verzocht om immateriële schadevergoeding (ISV) wegens overschrijding van de redelijke termijn.
11. Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting achterwege blijven. [2] De rechtbank overweegt daartoe dat in dit geval redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat Bartels niet gerechtigd was om – namens eiseres – beroep in te stellen. Indien in een dergelijk geval degene die niet gerechtigd is een rechtsmiddel aan te wenden toch dat rechtsmiddel aanwendt, bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij diegene heeft veroorzaakt. In zo’n geval behoeft de rechter, vanwege het ontbreken van zodanige spanning en frustratie, ook niet vast te stellen of de redelijke termijn is overschreden. [3] De rechtbank wijst het verzoek om ISV daarom af.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, voorzitter, en mr. A.M.A.M. Kager en mr. T. van de Bospoort, leden, in aanwezigheid van R.H. Wolfslag, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2022.
w.g. griffier w.g. voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2.
2.Zie Hoge Raad 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1660
3.Vergelijk Hoge Raad 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1660.