ECLI:NL:RBNNE:2022:3011

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
21/4123
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van waardedalingsvergoeding voor pand met dubbelbestemming in het kader van mijnbouwschade

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 17 augustus 2022, wordt het beroep van eisers tegen de beslissing van het Instituut Mijnbouwschade Groningen beoordeeld. Eisers, die elk voor 50% eigenaar zijn van een pand met zowel een woonfunctie als een logiesfunctie, hebben een aanvraag ingediend voor een waardedalingsvergoeding als gevolg van aardbevingen door gaswinning. Het Instituut heeft hen een vergoeding van € 8.456,36 toegekend, maar dit bedrag is in stand gehouden na bezwaar. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is.

De rechtbank overweegt dat het pand van eisers niet in overwegende mate zijn waarde ontleent aan de woonfunctie, maar dat het ook een logiesfunctie heeft. Dit betekent dat de waardedalingsregeling niet op het gehele pand van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat het pand als woning moet worden aangemerkt. De rechtbank verwijst naar de procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen, die sinds 1 september 2020 van kracht is, en concludeert dat de spelregels niet zijn veranderd. De rechtbank bevestigt dat de waardedalingsvergoeding alleen kan worden toegekend voor het gedeelte van het pand dat als woning wordt aangemerkt, en dat de eisers niet hebben aangetoond dat dit gedeelte in overwegende mate de waarde van het pand bepaalt.

De rechtbank concludeert dat de eisers niet in hun recht staan en verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat de eerder toegekende vergoeding van € 8.456,36 in stand blijft. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en verwachtingen bij aanvragen voor schadevergoeding in het kader van mijnbouwschade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/4123

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. G.J.M. de Jager),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (verweerder)

(gemachtigden: mr. M.J.W. Timmer, mr. C. Verburg).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het in stand laten van de toegekende waardedalingsvergoeding.
Verweerder heeft met de gelijkluidende besluiten van 12 mei 2021 een vergoeding van
€ 8.456,36 toegekend. Met de gelijkluidende bestreden besluiten van 12 januari 2022 op het bezwaar van eisers heeft verweerder het toegekende bedrag in stand gelaten.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] , de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eisers zijn elk voor 50% eigenaar van [het pand] , gelegen op het adres [adres] in [plaats] . Eisers hebben op 16 november 2020 elk afzonderlijk een aanvraag ingediend om vergoeding van waardedaling of verminderde waardeontwikkeling voor de woning als gevolg van aardbevingen door gaswinning.
1.1.
In de gelijkluidende primaire besluiten van heeft verweerder besloten om aan eisers elk een vergoeding van € 8.456,36 toe te kennen. In de gelijkluidende bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

Strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur
2. Het pand van eisers heeft zowel een woonfunctie als een logies(recreatie)functie. Volgens eisers was ten tijde van de aanvraag nog niet bekend dat panden met een dubbelbestemming anders werden benaderd dan panden met enkel een woonfunctie.
Eisers betogen dat uit de op 19 februari 2021 gepubliceerde
Uitwerking werkwijze waardedalingvolgt dat er nog onduidelijkheid was ten aanzien van panden met een dubbelfunctie en dat op een later moment daarover aanvullende informatie zou worden gegeven. Eisers betogen dat verweerder had moeten beslissen op basis van het beleid zoals dat gold op de datum van de aanvraag (16 november 2020) en dat verweerder niet achteraf de spelregels kan aanpassen. Verweerder heeft besloten dat in het geval van eisers enkel een vergoeding kan worden uitgekeerd voor het gedeelte woonfunctie. Daarnaast betogen eisers dat uit mededelingen van medewerkers van het serviceloket en uit informatie op de website van verweerder is gebleken dat de dubbelfunctie van het pand geen verschil zou moeten maken voor de toewijsbaarheid van de vergoeding. Deze gang van zaken is volgens eisers in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.
2.1.
Verweerder stelt dat hij heeft gehandeld op een manier die consequent wordt toegepast in situaties die vergelijkbaar zijn met die van eisers. Ook ziet verweerder niet in dat hij anders had moeten besluiten omdat eisers andere verwachtingen hadden op basis van informatie van de website en inlichtingen van medewerkers. De informatie op de website is volgens verweerder te generiek om verwachtingen aan te kunnen ontlenen. Voor zover een beroep op het vertrouwensbeginsel wordt gedaan stelt verweerder dat hetgeen eisers aanvoeren niet voldoende is voor een geslaagd beroep daarop, gelet op de eisen die daaraan in vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) worden gesteld.
2.2.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
2.3.
De rechtbank overweegt dat eisers hun stellingen, dat door medewerkers van verweerder toezeggingen zouden zijn gedaan over de vergoedbaarheid van panden met een dubbelfunctie, niet hebben onderbouwd met bewijsstukken. Daarnaast is de rechtbank met verweerder van oordeel dat algemene informatie op de website te generiek is om daaraan verwachtingen voor de specifieke situatie van eisers te kunnen ontlenen. Eisers hebben ter zitting toegelicht dat zij gebruik hebben gemaakt van een zogenoemde beslisboom op de website van verweerder. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat het mogelijk is om op de website een proefaanvraag te doen middels de beslisboom, maar dat daarbij in een disclaimer uitdrukkelijk wordt vermeld dat de beslisboom slechts een indicatie geeft van een schadevergoedingsbedrag. Aan die proefberekening kunnen dus geen rechten worden ontleend. Alles bij elkaar is dus geen grond voor het oordeel dat betrokkene uit hetgeen van de zijde van verweerder is gecommuniceerd mocht afleiden dat verweerder in voor hem gunstige zin zou beslissen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
2.4.
Over het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel en het betoog dat verweerder tussentijds de spelregels heeft veranderd overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder hanteert sinds 1 september 2020 de Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (de Werkwijze) bij het beoordelen van aanvragen om een waardedalingsvergoeding.
Uit artikel 3.1, eerste lid, van de Werkwijze volgt dat de regeling geldt ten aanzien van schade die bestaat uit de waardedaling van een woning, niet zijnde fysieke schade.
2.5.
Verweerder stelt dat de spelregels niet gaandeweg zijn veranderd, maar het gevoerde beleid wel is gecodificeerd indien aanleiding daartoe was. Het voorgaande geldt volgens verweerder ook voor artikel 3.10 van de Werkwijze. Het eerste artikellid bepaalt dat indien een pand met een dubbelfunctie in overwegende mate zijn waarde ontleent aan de woonfunctie, het als een woning zal worden beschouwd. Aan de eis van de ‘overwegende mate’ is voldaan indien de woonfunctie ten minste 75% van de totale waarde van het pand bepaalt. Bij het pand van eisers wordt die drempel niet gehaald, aldus verweerder.
Het gedeelte van het pand dat niet tot de woonfunctie behoort, zal niet in dezelfde mate in waarde zijn gedaald als een woning. Er moet daarom bezien worden welke onderdelen van het pand de woonfunctie daadwerkelijk mogelijk hebben gemaakt en welke waarde aan die onderdelen is toegekend in het taxatieverslag bij de WOZ-beschikking.
2.6.
In wat eisers hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor de conclusie dat verweerder in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel zou hebben gehandeld. Ten tijde van de aanvraag (16 november 2020) stond in de tekst van artikel 3.1, eerste lid, van de Werkwijze, zoals die sinds 1 september 2020 geldt, dat de waardedalingsregeling betrekking heeft op woningen
.Op een later moment is de Werkwijze uitgebreid met het hiervoor genoemde artikel 3.10. De rechtbank vermag niet in te zien dat verweerder hiermee de spelregels zou hebben veranderd. Volgens verweerder betreft de uitbreiding van artikel 3.10 een codificatie van bestendige praktijk en de onjuistheid daarvan is de rechtbank niet gebleken. Dat voorheen niet expliciet in de Werkwijze stond vermeld hoe verweerder handelde aangaande panden met een dubbelbestemming, betekent immers nog niet dat panden met een dubbelbestemming zonder meer (in zijn geheel) als woning zijn of zouden moeten worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers een dergelijke verwachting niet aan de tekst van de Werkwijze kunnen ontlenen. De beroepsgrond slaagt niet.
Volledige woonfunctie
3. Verweerder heeft in het primaire besluit aangegeven dat uit gegevens van het Kadaster is gebleken dat het pand van eisers geen volledige woonfunctie heeft. Verweerder heeft om die reden Van Ameyde als deskundige aangewezen om nader onderzoek naar het pand te doen. In het rapport van 10 mei 2021 heeft Van Ameyde geconcludeerd dat sprake is van een pand met deels een woonfunctie en deels een bedrijfsfunctie.
Het gedeelte met woonfunctie ter waarde van € 291.000 komt in aanmerking voor een waardedalingsvergoeding.
3.1.
Eisers zijn het oneens met het opsplitsen van het pand in een woongedeelte en een bedrijfsgedeelte. Eisers voeren aan dat zij recht hebben op een toewijzing van hun aanvragen voor het gehele pand. De door verweerder ingeschakelde deskundige heeft in het rapport van 10 mei 2021 volgens eisers ten onrechte geconcludeerd dat sprake is van een groepsaccommodatie met woonhuis, waardoor het object niet volledig als woning moet worden aangemerkt. Indien een pand meerdere functies heeft wordt gesproken over “meer dan wonen”. Eisers voeren aan dat sprake is van een woning met aanvullende logiesfunctie, maar dat het gehele object geschikt is en gebruikt wordt voor bewoning. Eisers betogen, onder verwijzing naar artikel 3.1, tweede lid en artikel 3.10, eerste lid van de Werkwijze dat de waardedalingsregeling van toepassing is op het gehele pand. Daarbij wijzen eisers ook op het feit dat het pand in het Kadaster en de Landelijke Voorziening Basisregistraties Adressen en Gebouwen is ingeschreven als woning.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ingeschakelde deskundige Van Ameyde met juistheid heeft geconcludeerd dat sprake is van wonen en daarnaast van verhuur als groepsaccommodatie. Verweerder stelt dat hij zich in de besluitvorming heeft mogen baseren op deze rapportages. Het betoog van eisers dat het gehele pand geschikt is voor bewoning volgt verweerder niet. Verweerder stelt, aan de hand van een plattegrond die is opgenomen in het verweerschrift, dat het duidelijk om een logies-object gaat waar daarnaast gewoond kan worden. Het ligt volgens verweerder niet voor de hand dat het pand in overwegende aard zijn waarde ontleent aan een woonfunctie.
3.3.
Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS, waaronder de uitspraak van
18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4250), mag een bestuursorgaan, als in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies worden uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid naar voren zijn gebracht.
3.4.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 3.10 van de Werkwijze volgt dat panden met een dubbelfunctie in zijn geheel als woning worden beschouwd voor de waardedalingsregeling als de waarde van dat pand ten minste in overwegende mate wordt bepaald door de woonfunctie (en niet door de andere functie van het gebouw of het complex). Indien het pand niet in overwegende mate, maar slechts mede zijn waarde ontleent aan zijn woonfunctie, dan zal verweerder voor de waarde van de woning uitgaan van de waarde die in het taxatieverslag bij de beschikking tot vaststelling van de WOZ-waarde is toegekend aan de onderdelen van de onroerende zaak die de woonfunctie mogelijk maken. Voor die onderdelen kan dan een waardedalingsvergoeding worden verkregen.
3.5.
In het rapport van Van Ameyde is geconcludeerd dat sprake is van een bedrijf met woning, waarbij de feitelijke situatie groepsaccommodatie met woonhuis is. Het woongedeelte wordt door Van Ameyde getaxeerd op € 291.000, terwijl uit het bijgevoegde taxatieverslag met peildatum 1 januari 2019 volgt dat de totale WOZ-waarde van het gehele pand € 735.000 bedraagt. Daarnaast volgt uit de plattegrond van [het pand] (zoals opgenomen in het verweerschrift) dat het aandeel met de functie ‘groepsaccommodatie’ de grootste aantal m2 van het pand beslaat.
Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van [het pand] in overwegende mate wordt bepaald door de woonfunctie. In wat eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat getwijfeld moet worden aan de bevindingen van Van Ameyde en het gebruikte taxatieverslag inzake de WOZ-waarde van het woongedeelte. Zo hebben eisers niet bestreden dat het pand thans vooral wordt gebruikt als groepsaccommodatie. Dat het pand in zijn geheel mogelijk geschikt is voor bewoning, zoals eisers hebben betoogd, maakt dat niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
3.6.
Tot slot overweegt de rechtbank als volgt. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting erkend dat denkbaar is dat ook het logies-gedeelte van het pand waardedaling heeft ondervonden als gevolg van de ligging in het aardbevingsgebied. Daar wordt nader onderzoek naar gedaan, en mogelijk wordt de waardedalingsregeling uitgebreid ten aanzien van bedrijfspanden. Voor panden (om precies te zijn: verkochte niet-woningen) gelegen in de voormalige gemeentes Loppersum en Appingedam is dat al het geval, maar voor panden in de gemeente Het Hogeland nog niet. Wanneer ook aanvragen voor bedrijfspanden in deze gemeente worden opengesteld, kunnen eisers alsnog een vergoeding vragen voor het logiesgedeelte van [het pand] . De rechtbank acht die gang van zaken – een gefaseerde openstelling – niet onredelijk.
Voor zover eisers hebben aangevoerd dat zij ook als hun pand gedeeltelijk als bedrijfspand moeten worden beschouwd aanspraak maken op een waardedalingsvergoeding voor het logies-gedeelte van het pand, leidt dat dus niet tot gegrondverklaring van het beroep.
Dat betekent wel dat die gestelde schadepost (waardevermindering van het logies-gedeelte van het pand als gevolg van de ligging in het aardbevingsgebied) niet in deze procedure is afgewikkeld.
4. Dat betekent dat het beroep van eisers ongegrond is.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE
Toetsingskader
De Procedure en Werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen
Artikel 3.1. Waardedaling van woningen
1. Het bepaalde in de artikelen 3.1 tot en met 3.5 is uitsluitend van toepassing op de behandeling van aanvragen tot vergoeding van schade die bestaat uit de waardedaling van een woning, welke waardedaling niet een gevolg is van fysieke schade aan de woning, bedoeld in hoofdstuk 2.
2. Onder een woning wordt verstaan een onroerende zaak, met daarop een pand, die volgens de Landelijke Voorziening Basisregistraties Adressen en Gebouwen een woonfunctie heeft.
Artikel 3.10. Dubbelfuncties
1. Indien een pand naast een woonfunctie als bedoeld in artikel 3.1 ook een andere functie heeft, dan zal het Instituut het pand in zijn geheel als een woning beschouwen indien het pand zijn waarde in overwegende mate ontleent aan zijn woonfunctie. In dat geval wordt de waardedaling van het pand finaal vastgesteld aan de hand van de woonfunctie en bestaat voor het overige geen aanspraak op een vergoeding voor waardedaling.
2. Indien het pand niet in overwegende mate, maar slechts mede zijn waarde ontleent aan zijn woonfunctie, dan zal het Instituut voor de waarde van de woning uitgaan van de waarde die in het taxatieverslag bij de beschikking tot vaststelling van de WOZ-waarde is toegekend aan de onderdelen van de onroerende zaak die de woonfunctie mogelijk maken. Voor deze onderdelen kan de aanvrager de ontstane waardedaling vergoed krijgen op grond van de artikelen 3.1 e.v..
3. Indien het pand zijn waarde niet mede ontleent aan zijn woonfunctie, dan kan de waardedaling van het pand niet worden begroot met de methode voor woningen. Een aanvraag op grond van de artikelen 3.1 e.v. zal dan worden afgewezen. In dat geval kan de aanvrager een verzoek doen tot vergoeding van waardedaling met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3.6 e.v. met betrekking tot de waardedaling van niet-woningen.
4. Indien het Instituut op grond van lid 2 een vergoeding heeft toegekend, dan kan de aanvrager daarnaast met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 e.v. een verzoek doen tot vergoeding van de waardedaling van de niet-woning. Als een vergoeding wordt toegekend voor de waardedaling van de niet-woning kan daarop de reeds toegekende vergoeding voor de woonfunctie daarop in mindering worden gebracht, mits bij de begroting van de waardedaling van de niet-woning de woonfunctie in aanmerking is genomen.