In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 augustus 2022 uitspraak gedaan over de aanslagen forensenbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Het Hogeland aan eiser zijn opgelegd. De aanslagen betroffen recreatiewoningen en zijn opgelegd op 25 februari 2021 en 31 maart 2021. Eiser, eigenaar van de woningen, heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de heffingsambtenaar heeft de bezwaren deels ongegrond verklaard en deels gegrond, waarbij een aanslag werd ingetrokken. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten tijde van het opleggen van de aanslagen nog niet meer dan negentig dagen van het kalenderjaar 2021 waren verstreken. Dit betekent dat de materiële verschuldigdheid van de forensenbelasting voor dat jaar nog niet kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat het opleggen van de aanslagen in strijd is met de 'Verordening forensenbelasting 2021' van de gemeente Het Hogeland, die geen mogelijkheid biedt voor het opleggen van voorlopige aanslagen. De rechtbank heeft de aanslagen vernietigd en de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar vernietigd.
De rechtbank heeft ook bepaald dat de beroepen in de zaken LEE 21/3254 en 21/3256 gegrond zijn en dat de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. Het beroep in de zaak LEE 21/3255 is niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang had bij de beoordeling van het beroep na de intrekking van de aanslag. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.