ECLI:NL:RBNNE:2022:2415

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
18-059890-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het veroorzaken van een ongeval op het water met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

De rechtbank heeft op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 6 mei 2018 een ongeval op het Stroomkanaal in Lemmer heeft veroorzaakt. De verdachte, die als schipper van een snelle motorboot zonder geldig vaarbewijs voer, heeft door roekeloos en onvoorzichtig varen een aanvaring veroorzaakt met een rubberboot, waarbij twee slachtoffers zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte niet voldoende rekening heeft gehouden met andere scheepvaart en met de omstandigheden, zoals het donker zijn en de hoge snelheid waarmee hij voer. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, zonder ontzegging van de vaarbevoegdheid vanwege het tijdsverloop. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn grotendeels toegewezen, met uitzondering van de 'verplaatste schade' die niet kan worden gevorderd omdat het ongeval voor 1 januari 2019 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door schuld, en niet aan roekeloosheid, wat resulteert in een lagere strafmaat.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18-059890-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 juli 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , wonende [straatnaam] te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het inhoudelijke onderzoek ter terechtzitting van 17 juni 2022. De strafzaak tegen de verdachte is eerder behandeld op de zittingen van 29 juni 2021 en 29 oktober 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 6 mei 2018 te Lemmer, gemeente Fryske Marren, op de het Stoomkanaal, als schipper van een snelle motorboot, te weten een speedboot (met het registratienummer [nummer] ), en derhalve als degene die zich tijdens het varen zodanig moet gedragen dat, onder meer geen hinder en/of gevaar voor andere gebruikers van het vaarwater wordt veroorzaakt en dat niet te snel wordt gevaren, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, heeft gevaren, immers heeft hij, verdachte
  • met dat schip (speedboot) gevaren met een snelheid van (ongeveer) 73 kilometer per uur, in elkgeval gevaren met snelheden die hoger lagen dan de ter plaatse toegestane snelheid van 6 kilometer per uur, en zulks terwijl het nacht en derhalve donker was en/of
  • met dat schip (speedboot) gevaren terwijl hij, verdachte, verkeerde onder de invloed vanalcoholhoudende dranken/of
  • niet (voldoende) rekening gehouden met het overige scheepvaartverkeer (op het Stoomkanaal) en/of de snelheid, van dat schip, niet tijdig en/of voldoende verminderd en/of onvoldoende afstand bewaard/gehouden en/of is verdachte niet uitgeweken voor een aldaar varende
motorboot/rubberboot en/of daarbij (met onverminderde snelheid) met de door verdachte bestuurde schip, over/tegen die motorboot/rubberboot heeft gevaren,
  • waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijkletsel, te weten een (onder meer) een of meerdere gebroken nekwervel(s), althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan en/of
  • waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijkletsel, te weten een (onder meer) een klaplong en/of een mildtruptuur en/of een (gecompliceerde) armfractuur en/of een kaakfractuur en/of een schouderbladfractuur en/of meerdere gebroken ribben, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij verdachte op of omstreeks 6 mei 2018 te Lemmer, gemeente Fryske Marren, als schipper van een snelle motorboot, te weten een speedboot (met het registratienummer [nummer] ) daarmee heeft gevaren op de het Stoomkanaal niet alle ingevolge het gestelde in artikel 1.04 aanhef en onder a, b en/of c van het Rijnvaartpolitiereglement 1995 voorzorgsmaatregelen heeft genomen, die door de algemene plicht tot waakzaamheid en door goede zeemanschap worden gevorderd, ten einde te voorkomen dat:
het leven van personen in gevaar wordt/werd gebracht en/of
schade wordt/werd veroorzaakt aan een ander schip/andere schepen en/of aan drijvendevoorwerpen, aan oevers of aan werken en inrichtingen van welke aard ook die zich in die vaarweg of op de oevers daarvan bevinden/bevonden en/of
hinder voor de scheepvaar ontstaat/ontstond,immers heeft verdachte ofschoon hij met die motorboot gevaren met een snelheid van (ongeveer) 73 kilometer per uur, in elk geval gevaren met snelheden die hoger lagen dan de ter plaatse toegestane snelheid van 6 kilometer per uur, en zulks terwijl het nacht en derhalve donker was en/of met die motorboot gevaren terwijl hij, verdachte, verkeerde onder de invloed van alcoholhoudende dranken/of niet de snelheid van de door verdachte bestuurde motorboot aangepast en/of is met een zelfde of een voor die situatie te hoge snelheid gaan varen en/of blijven varen en/of is het, verdachte, toen aldaar met voormelde motorboot tegen en/of over een andere motorboot (rubberboot) gevaren;
2 hij op of omstreeks 6 mei 2018 in de gemeente Lemmer, gemeente De Fryske Marren, als schipper van een schip (een snelle motorboot) daarmee heeft gevaren op het voor de scheepvaart openstaande, openbare vaarwater, de het Stroomkanaal, en toen niet heeft voldaan aan de verplichtingen bedoel in artikel 785 van het Wetboek van Koophandel, immers heeft hij toen en aldaar, terwijl zijn schip bij een aanvaring betrokken was met een ander schip (rubberboot, merk: [merk en type boot] , aan de schipper/opvarenden van die rubberboot, niet de naam van zijn schip en/of plaats van waar zijn schip thuisbehoort en/of de plaats waarvan zijn schip kwam en/of de plaats waarheen het bestemd was, opgegeven en/of geen inzake verstrekt van het bewijs van inschrijving in het register;
3
hij op of omstreeks 6 mei 2018 te Lemmer, gemeente De Fryske Marren op een scheepvaartweg, het Stroomkanaal, een varend schip (snelle motorboot) heeft gevoerd en/of gestuurd, dan wel als loods aan boord van een varend schip de kapitein of de verkeersdeelnemer heeft geadviseerd over de te voeren navigatie, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek 0,98 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 mei 2018 te Lemmer, gemeente De Fryske Marren op een scheepvaartweg, het Stroomkanaal, een varend schip (een snelle motorboot) heeft gevoerd en/of gestuurd, dan wel als loods aan boord van zodanig schip de kapitein of de verkeersdeelnemer heeft geadviseerd over de te voeren navigatie, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijze moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de vaardigheid voor het voeren en/of het sturen van dat schip kon verminderen, dan wel de bekwaamheid tot het adviseren van de kapitein of de verkeersdeelnemer kon verminderen, dat hij niet in staat moest worden geacht dat schip naar behoren te kunnen voeren en/of te kunnen sturen dan wel de kapitein of de verkeersdeelnemer naar behoren te kunnen adviseren;
4 hij op of omstreeks 6 mei 2018 te Lemmer, gemeente De Fryske Marren, in elk geval in Nederland, als gezagvoerder van een schip, te weten een snelle motorboot (merk: [merk en type boot] , registratieteken: [nummer] ), zijnde een schip als genoemd in artikel 16 van het Binnenvaartbesluit, dat schip heeft gebruikt op een binnenwater, te weten het Stroomkanaal, terwijl aan hem, verdachte, niet het daarvoor vereiste geldige klein vaarbewijs was afgegeven.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Het standpunt van de verdediging
Feit 1 subsidiair
De raadsman heeft bepleit de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van feit 1 subsidiair. Feit 1 subsidiair behelst kort gezegd het handelen in strijd met goed zeemanschap. Nu het gerechtshof geen vervolging voor dit feit heeft gelast, mocht verdachte op grond van de sepotbeslissing van 13 mei 2019 erop vertrouwen dat hij voor dit feit niet zou worden vervolgd.
Feit 4
De raadsman heeft bepleit de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren, omdat verdachte de aan hem voor ditzelfde feit opgelegde strafbeschikking heeft voldaan.
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1 subsidiair
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet-ontvankelijk is ten aanzien van feit 1 subsidiair, omdat het gerechtshof geen vervolging voor dit feit heeft gelast.
Feit 4
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet-ontvankelijk is ten aanzien van feit 4, omdat verdachte de aan hem voor ditzelfde feit opgelegde strafbeschikking heeft voldaan.
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen
Naar aanleiding van een zogenaamde beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van
Strafvordering (verder: Sv) heeft het gerechtshof op 2 juli 2020 bevolen dat verdachte wordt vervolgd voor feiten gepleegd op 6 mei 2018 te Lemmer, zijnde:
het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door schuld, al dan niet door roekeloosheid (artikel
308 van het Wetboek van Strafrecht); het als schipper niet voldoen aan de verplichtingen bedoeld in het tweede lid van artikel 785 van het Wetboek van Koophandel;
overtreding van artikel 27 van de Scheepvaartverkeerswet; IV. overtreding van artikel 16 van het Binnenvaartbesluit.
Feit 1 subsidiair
De rechtbank overweegt dat als het gerechtshof vervolging beveelt, dan dient dat blijkens artikel 12i, eerste lid, Sv te geschieden ‘ten zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft’. Het gaat om de beslissing tot vervolging ter zake van de uit het opsporingsonderzoek (uit het voorbereidende onderzoek) blijkende feiten, ongeacht ter zake van welke wettelijke strafbaarstelling dat het geval is.
1Een expliciete, limitatieve opsomming van die delicten door het gerechtshof is daarbij geen noodzakelijk vereiste. Ook op andere wijze kan blijken op welke delicten het gerechtshof het oog heeft. Uit de wetsgeschiedenis
2volgt dat het redigeren van de tenlastelegging moet worden overgelaten aan het openbaar ministerie. Hierbij mag worden verwacht dat het openbaar ministerie geen misbruik maakt van de gelaten beoordelingsruimte. Wel denkbaar is dat de mogelijkheid wordt gelaten een aantal mogelijk in aanmerking komende delicten ten laste te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de door het gerechtshof genoemde vier feiten een niet limitatieve opsomming behelst, zodat er ruimte is voor vervolging van andere feiten mits daarvan blijkt uit het opsporingsonderzoek.
De rechtbank interpreteert de tekst van feit 1 primair en feit 1 subsidiair als telkens hetzelfde feitencomplex, waarbij feit 1 primair is toegespitst op een strafbaarstelling van een misdrijf (artikel 308 Sr) en feit 1 subsidiair is toegespitst op een strafbaarstelling van een overtreding (artikel 1.04 Binnenvaartpolitiereglement).
Anders dan de stelling van de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie niet een geheel nieuw/ander feitencomplex ten laste heeft gelegd dan zoals uit het voorbereidende onderzoek volgt. Het gaat immers om een als subsidiair, onder hetzelfde feitencomplex, toegespitste tenlastelegging op een lichtere wettelijke strafbaarstelling.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de officier van justitie het vertrouwensbeginsel niet heeft geschonden en stelt daarmee vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging voor feit 1 subsidiair.
Feit 4
De rechtbank stelt vast dat onder parketnummer 18-060577-19 op 14 maart 2019 een strafbeschikking aan verdachte is opgelegd voor het onder 4 ten laste gelegde feit. Voorts blijkt dat verdachte de opgelegde geldboete heeft betaald.
De rechtbank overweegt dat uit de artikelen 12, eerste lid, 12k, 12i en 255a Sv volgt dat na het uitvaardigen van een strafbeschikking een beklagprocedure mogelijk is waarna vervolging kan worden gelast.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken leidt de rechtbank af dat het gerechtshof kennelijk van oordeel is dat klagers ontvankelijk zijn in het beklag en er redenen zijn om vervolgens tot het oordeel te komen dat vervolging moet plaatsvinden voor het onder 4 ten laste gelegde feit.
De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat de eerder aan verdachte opgelegde strafbeschikking, gelet op de wet en de gevolgde procedure, geen beletsel is voor vervolging en dit enkele gegeven dus ook geen reden kan zijn om te komen tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De rechtbank stelt daarom vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging voor feit 4.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van feit 1 primair, te weten schuld in de variant van zeer onvoorzichtig en onoplettend handelen. Verdachte heeft immers met hoge snelheid, onder invloed van alcohol, gevaren. Hij heeft daarbij onvoldoende geanticipeerd op de omstandigheden en zijn snelheid niet aangepast en onvoldoende afstand gehouden, waarna een aanvaring heeft plaatsgevonden. Hierdoor hebben de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel bekomen.
Feit 2
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van feit 2. Uit de verklaringen van de slachtoffers en de verklaring van verdachte zelf blijkt dat hij niet de naam van zijn schip, de plaats waar deze thuishoort en een bewijs van inschrijving heeft verstrekt.
Feit 3
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van feit 3 in de primaire dan wel in de subsidiaire variant. Uit het dossier, alsmede verdachtes eigen verklaring, blijkt dat hij voorafgaand aan het feit alcohol heeft gedronken. De exacte hoeveelheid is achteraf niet meer vast te stellen, maar de in de woning aangetroffen blikjes bier kunnen de gemeten alcoholpromillage niet verklaren.
Feit 4
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de bewijsvraag onthouden van een inhoudelijk standpunt omtrent feit 4.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsman heeft vrijspraak van feit 1 primair bepleit, wegens het ontbreken van schuld. Er is geen sprake van roekeloosheid of enige mate van schuld. Uit de aard van de gevolgen (het letsel) kan de mate van schuld niet worden afgeleid.
De gevaren snelheid is, blijkens het sporenonderzoek en de camerabeelden, niet meer vast te stellen, terwijl verdachte heeft verklaard dat hij rustig voer maar geen snelheid kan benoemen. Daarbij komt dat de getuigen verschillende verklaringen over de snelheid hebben afgelegd. Van de zich in het dossier bevindende film blijkt niet dat dit het ongeval betreft en is er geen nader onderzoek gedaan naar de authenticiteit van de film, zodat deze niet bruikbaar is voor het bewijs.
Het gemeten alcoholpercentage is niet volgens de wettelijke regels tot stand gekomen, zodat de uitkomst eveneens niet voor het bewijs van de schuld kan worden gebruikt. Daarnaast blijkt uit de verklaring van verdachte en zijn vader dat hij na het ongeval alcohol heeft gedronken. Ook over het alcoholgebruik van verdachte hebben getuigen verschillende verklaringen afgelegd.
Voorts blijkt uit het sporenonderzoek en de camerabeelden niet dat verdachte het ongeval heeft veroorzaakt, zodat de mogelijkheid bestaat dat de slachtoffers met hun boot tegen die van verdachte zijn gevaren.
Ten aanzien van de causaliteit heeft de raadsman bepleit dat er sprake is van medeschuld van de slachtoffers, aangezien zij geen navigatielicht hadden conform de wettelijke regels, de snelheid waarmee zij voeren in combinatie met hun jeugdige leeftijd.
Feit 2
De raadsman heeft vrijspraak van feit 2 bepleit. Anders dan in de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt artikel 785 Wetboek van Koophandel dat de verdachte de identiteit van het schip opgeeft ‘voor zover mogelijk’, hetgeen een ruimte voor billijkheidstoets geeft. Onder de gegeven omstandigheden was het voor verdachte niet mogelijk meer te doen dan hij heeft gedaan, terwijl het volstrekt duidelijk was welke boot bij het ongeval betrokken was.
Feit 3
De raadsman heeft integrale vrijspraak van het feit bepleit, aangezien het gemeten alcoholpercentage niet tot stand is gekomen volgens de wettelijke regels. Daarbij komt dat niet vastgesteld kan worden dat het alcoholpercentage boven de wettelijke limiet was ten tijde van het ongeval.
Feit 4
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewijsvraag onthouden van een inhoudelijk standpunt omtrent feit 4.

Het oordeel van de rechtbank 3

Bewijsmiddelen
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 6 mei 2018 samen met [slachtoffer 1] in een rubberboot voer. In de rubberboot voor hen voer [naam 1] en in een rubberboot achter hen voeren [naam 2] en [naam 3] . Rond 21.30 uur voeren zij in de richting van het water de Grote Brekken. Zij voeren achter elkaar. [naam 1] voerde een blauw of wit/geel licht.
4Aangever weet nog dat zij ter hoogte van het restaurant ‘ [naam restaurant] ’ voeren.
Van de aanvaring zelf weet hij niets meer. Aangever heeft verklaard dat hij als gevolg van de aanvaring het volgende letsel heeft opgelopen: een dubbele kaakbreuk, een breuk in het linker schouderblad, een gebroken linker bovenarm, een 5e-graads milt, meerdere gebroken ribben en een klaplong.
5Uit het verslag van de spoedeisende hulp blijkt eveneens van voornoemd letsel.
6
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 6 mei 2018 tussen 22.30 en 22.45 uur met vrienden op het Stroomkanaal in Lemmer voer. Zij waren met drie boten, waarbij zij en [slachtoffer 2] in de middelste rubberboot voeren. In de voorste boot voer [naam 1] en in de achterste boot voeren [naam 2] en [naam 3] . [naam 1] had een lamp op zijn boot. Op een gegeven moment zag zij een witte streep. Van de aanvaring zelf weet zij niets meer.
7
Als gevolg van de aanvaring heeft aangeefster het volgende letsel bekomen: een schaafwond, meerdere bulten op het hoofd, een hersenschudding en twee gebroken nekwervels.
8Uit de ontslagbrief van het ziekenhuis blijkt eveneens van voornoemd letsel.
9
De getuige [naam 1] heeft verklaard dat hij als voorste in een rubberboot voer. Twee rubberbootjes voeren achter hem. Hij zag een speedboot aankomen. De speedboot voer vol in plané. De speedboot ging niet zachter varen. De getuige heeft de snelheid van de speedboot geschat op ongeveer 40 tot 50 kilometer per uur. De speedboot en de jongens die in de speedboot zaten waren weg voordat dat de politie er was.
10
De getuige [naam 3] heeft verklaard dat hij de speedboot niet zag aankomen. Hij zag de aanvaring niet, maar hoorde wel een harde klap. Daarna zag hij een speedboot snel in vaart minderen, waardoor er een grote golf in zijn richting kwam.
11
De getuige [naam 2] heeft eveneens verklaard dat zij de speedboot niet zag aankomen, maar dat de speedboot er ineens was.
12
De getuige [naam 4] heeft verklaard dat hij een witte speedboot met een gekleurde streep zag die met hoge snelheid voer. Hij schatte de snelheid in als tussen de 70 en 80 kilometer per uur. Hij zag dat het licht van de speedboot plotseling de lucht in ging en hij hoorde een klap.
13
De getuige [naam 5] heeft verklaard dat hij op 6 mei 2018 om 22.42 uur filmde. Hij zag een rood licht aan komen varen en daarna hoorde hij een knal. Vervolgens schreeuwde een meisje hysterisch. Daarna deed zijn buurman een zoeklicht aan over het water. Er kwam een speedboot aan met drie rubberboten. Hij kon de snelheid van de speedboot niet inschatten, maar de speedboot voer vele malen sneller dan boten die daar doorgaans langs varen.
Hij heeft ook verklaard dat het rode licht goed te zich is op de film die hij heeft gemaakt en beschikbaar heeft gesteld voor het onderzoek.
14
Verbalisant [verbalisant 1] heeft voornoemde film van getuige [naam 5] bekeken en heeft het volgende op de camerabeelden gezien. Hij zag dat vanaf de rechterkant een rood licht in beeld kwam. Vanaf de linkerkant kwam een blauw licht in beeld. Het rode licht ging met een hogere snelheid naar de linkerkant van het beeld dan het blauwe licht naar de rechterkant. Op negen seconden van de film gingen het rode en blauwe licht langs elkaar. Op elf seconden hoorde verbalisant een klap.
15
Verbalisant [verbalisant 2] heeft de camerabeelden van restaurant ‘ [naam restaurant] ’ bekeken. Op het beeld is te zien dat aan de overzijde van het Stroomkanaal het eetcafé ‘ [naam restaurant] ’ is gevestigd. Aan de rechterzijde is te zien dat het vaarwater Zijlroede overgaat naar het Stroomkanaal. Geverbaliseerd is (onder meer):
“2018-05-06 22.40.33
Ik zag het licht van de snelle motorboot weer branden. Ik zag dat de snelle motorboot bakboord uit voer.
2018-05-06 22.40.47
Ik zag dat de snelle motoboot midden vaarwater van het Streamkanaal voer.
2018-05-06 22:40:45
Ik zag dat de snelle motorboot midden op het vaarwater voer over het Stroomkanaal richting Prinses Margrietkanaal.
2018-05-06 22:41:51
Ik zag rubberboot 1 varen vanaf de Zijlroede richting het Stroomkanaal. Ik zag dat rubberboot 1 een licht aan boord had
2018-05-06 22:41:5
Ik zag dat rubberboot 2 ook vanaf de Sylroede richting het Streamkanaal voer. Ik zag geen licht aan boord. Ik zag dat rubberboot 2 het Stroomkanaal op voer.
2018-05-06 22:42:10
Ik zag het licht van de snelle motorboot in beeld komen.
2018-05-06 22:42:18
Ik zag dat de snelle motorboot en rubberboot 1 elkaar passeerden.
2018-05-06 22:42:23
Ik zag dat het moment van aanvaring op beeld precies achter de vlag plaatsvond. Ik zag dat het navigatielicht, door de vlag, een beweging omhoog maakte.
2018-05-06 22:42:23
Ik zag dat de snelle motorboot achter de vlag van de havenmeester vandaan kwam. Ik zag aan het navigatielicht dat de snelle motorboot een beweging op en neer maakte.
2018-05-06 22:42:29
Ik zag dat de snelle motorboot zijn snelheid eruit haalde. Ik zag dit omdat de neus van de snelle motorboot naar beneden ging.”
16
Om 22.56 uur kwam verbalisant [verbalisant 3] samen met het ambulancepersoneel ter plaatse aan. Tijdens zijn aanwezigheid heeft niemand zich gemeld als veroorzaker van de aanvaring dan wel een bekende van die persoon.
17
Het ‘Team Verkeersspecialisten” heeft na de aanvaring een onderzoek ingesteld. Uit dit onderzoek blijkt dat verdachte voer in een snelle motorboot
18, merk [merk en type boot] met registratienummer [nummer] . Het andere betrokken vaartuig betrof een klein schip, merk [merk en type boot] . De plaats van het incident was het Stroomkanaal. De exacte locatie was niet meer vast te stellen. Het was duister. De maximumsnelheid voor alle schepen op het Stroomkanaal was door het bevoegd gezag vastgesteld op 9 kilometer per uur.
19
De motorboot waarin verdachte voer bleek in voldoende staat van onderhoud. Ook de motor van de rubberboot functioneerde naar behoren.
20
Aan de hand van de op en aan de vaartuigen aangetroffen schade en sporen kon worden vastgesteld dat de snelle motorboot met de boeg tegen de stuurboord voorzijde van de rubberboot was gevaren.
21
Verdachte heeft verklaard dat hij op 6 mei 2018 met de speedboot voer. Hij had nog niet eerder alleen in de speedboot gevaren. Ook niet in het donker. Hij had het theorie-examen voor vaarbewijs I gehaald, maar het vaarbewijs nog niet opgehaald. Hij wist niet wat de maximumsnelheid was op het Stroomkanaal. Het was donker en op het water zag je niets. Hij wist dat het ter plaatse gebeurde dat er bootjes voeren zonder verlichting, maar had dat zelf niet eerder gezien. Hij had de verlichting van de speedboot aan. Hij zag de rubberbootjes niet aankomen. Hij voelde dat de speedboot iets geraakt had. Hij voer het rubberbootje met [slachtoffer 1] naar de wal. Daar sprak hij zowel met [slachtoffer 1] als met de later aangekomen [slachtoffer 2] , maar vertelde niemand zijn naam of de naam/registratienummer van de speedboot.
22
Feit 1 Schuld in de zin van artikel 308 Sr
Onder 1 primair is ten laste gelegd dat verdachte als schipper van een motorboot zodanig heeft gevaren dat een aan zijn schuld te wijten aanvaring heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer/aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te varen.
De rechtbank overweegt dat schuld in de zin van artikel 308 Sr een andere betekenis heeft dan het begrip schuld dat in het normale spraakgebruik wordt gehanteerd. Van schuld is sprake als een verdachte een bepaald gevolgd (zoals het ten laste gelegde zware lichamelijke letsel) evident niet heeft willen veroorzaken, maar hem dat gevolg toch verweten kan worden, omdat hij anders had kunnen en moeten handelen. Daarbij is niet elke fout voldoende om in strafrechtelijke zin te kunnen spreken van schuld. Er moet minimaal sprake zijn van ‘aanmerkelijke schuld’. Uit vaste rechtspraak volgt dat hierbij moet worden gekeken naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen is niet redengevend voor de mate van schuld.
Zwaar lichamelijk letsel (gedachtestreepjes 4 en 5)
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij artikel 82 Sr en de vaste jurisprudentie waaruit blijkt dat als algemene gezichtspunten in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de hiervoor genoemde aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de bijbehorende medische gegevens blijkt naar het oordeel van de rechtbank evident dat er bij de slachtoffers sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 308 Sr.
Snelheid (gedachtestreepje 1)
De rechtbank is van oordeel dat de film gemaakt en verstrekt door getuige [naam 5] voor het bewijs kan worden gebruikt. Gelet op hetgeen op de film is waar te nemen, het proces-verbaal van bevindingen, de camerabeelden van restaurant ‘ [naam restaurant] ’ en de getuigenverklaringen is er geen reden tot twijfel aan de authenticiteit van de film. Ook is er geen reden tot twijfel dat de film ziet op het ten laste gelegde.
De beschrijvingen van de film komen overeen met de getuigenverklaringen en de andere camerabeelden voor wat betreft de gevoerde verlichting, het varen naar elkaar toe vanuit tegengestelde richting, het kruisen van de rode lamp (verdachte in de speedboot) en de blauwe lamp (getuige [naam 1] in de voorste rubberboot), en het kort daarna horen van de klap van de aanvaring van de speedboot met de tweede rubberboot. Daarbij komt dat getuige [naam 5] heeft verklaard over het tijdstip van de film, wat gelijk is aan het moment van de aanvaring zoals volgt uit de camerabeelden van restaurant ‘ [naam restaurant] ’. Ook heeft de getuige beschreven waarom hij is gaan filmen en passen de beelden ook bij zijn getuigenverklaring van het ten laste gelegde.
Dat de film tweemaal in het dossier zit, waarvan eenmaal met het bijschrift ‘enhanced’, maakt voornoemde overwegingen niet anders.
Uit de verklaringen van de getuigen [naam 4] , [naam 3] , [naam 1] en [naam 5] in combinatie met hetgeen is waargenomen op de camerabeelden van restaurant ‘ [naam restaurant] ’ en de film gemaakt door getuige [naam 5] leidt de rechtbank af dat verdachte veel sneller voer dan ter plaatse is toegestaan en dat hij pas vaart verminderde na de aanvaring. De rechtbank heeft geen redenen om aan de getuigenverklaringen op dat punt te twijfelen nu deze ondersteuning vinden in camerabeelden.
De rechtbank is van oordeel dat geen exacte snelheid vastgesteld kan worden waarmee verdachte heeft gevaren, maar wel dat de verdachte aanzienlijk sneller heeft gevaren dan de toegestane snelheid.
Alcohol (gedachtestreepje 2)
De verklaring van verdachte dat hij na het feit alcohol heeft gedronken kan niet als ongeloofwaardig ter zijde worden gesteld. Uit zowel zijn verklaring als die van zijn vader blijkt dat verdachte alcohol heeft gedronken na het feit. Door de politie zijn in de woning van verdachte lege blikken bier aangetroffen, hetgeen hun verklaringen ondersteunt.
De rechtbank kan achteraf daarom niet vaststellen wat het alcoholgehalte in het bloed van verdachte was ten tijde van het feit.
Dat verdachte alcohol had gedronken voorafgaand aan het feit blijkt uit diverse bewijsmiddelen en is niet betwist. De verklaringen over de gestelde aanvangstijd van het bier drinken (14.00 uur) en het tijdstip van de aanvaring (22.42 uur) in combinatie met het aantal gedronken biertjes kan niet zonder meer tot de conclusie leiden dat het alcoholpromillage in verdachtes bloed hoger was dan toegestaan dan wel dat verdachte verkeerde onder zodanige invloed van alcohol dat daardoor zijn vaardigheid om de speedboot te besturen werd verminderd. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit gedachtestreepje vrijspreken.
Niet voldoende rekening gehouden met anderen (gedachtestreepje 3)
Uit het technische onderzoek na de aanvaring blijkt dat het duister was tijdens de aanvaring. Ook verdachte heeft verklaard dat hij niets op het water kon zien. Desondanks ging verdachte varen met een aanzienlijk hogere snelheid dan toegestaan, als onervaren schipper in een speedboot waar hij geen geldig vaarbewijs voor had, hetgeen er kennelijk voor heeft gezorgd dat verdachte onvoldoende zicht had op het vaarwater.
Verdachte heeft immers geen enkel licht op het water waargenomen, terwijl uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat de eerste rubberboot wel degelijk enige verlichting voerde en daarmee zichtbaar was. Daarbij komt dat [naam 1] de speedboot van verdachte wel heeft zien aankomen.
Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte zo snel heeft gevaren dat de boot uit het water omhoog kwam en dat de punt omlaag bewoog.
Door zijn handelen, met name de combinatie van de te hoge snelheid en de duisternis, heeft verdachte onvoldoende rekening gehouden met het overige scheepvaartverkeer op het Stroomkanaal. Hij heeft zijn snelheid niet dusdanig aangepast en onvoldoende afstand gehouden om de aanvaring met de rubberboot te voorkomen.
Causaliteit
Uit het voorgaande volgt dat het verdachte is die de aanvaring heeft veroorzaakt en dat als gevolg van dat ongeval de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen.
Namens de verdachte is kort gezegd bepleit dat de slachtoffers zelf schuld hadden aan de aanvaring. Wat er ook zij van het vaargedrag van de slachtoffers. De door de raadsman bepleite medeschuld van de slachtoffers heft de eigen schuld van verdachte niet op.
23De gedragingen van verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank een noodzakelijke factor geweest voor de aanvaring en de daarna ingetreden gevolgen, zodat een eventuele (mede)schuld van de slachtoffers niet leidt tot disculpatie van verdachte.
Handelen van verdachte
De verdachte heeft op 6 mei 2018 omstreeks 22.40 uur, in het donker, op het Stroomkanaal in Lemmer, gemeente De Fryske Marren, als schipper een snelle motorboot (speedboot met registratienummer [nummer] ) bestuurd. Verdachte heeft niet eerder met een dergelijke speedboot gevaren in het donker. Daarbij komt dat verdachte niet het vereiste vaarbewijs had.
De toegestane snelheid bedraagt 9 kilometer per uur, maar de speedboot heeft met een aanzienlijk hogere dan toegestane snelheid gevaren. Verdachte heeft verklaard dat hij zich ervan bewust was dat er ter plaatse boten konden varen zonder het voeren van verlichting. Verdachte heeft de drie rubberboten op het Stroomkanaal niet gezien en niet tijdig zijn snelheid verminderd en afstand bewaard/gehouden. Ook heeft verdachte met de speedboot niet uitgeweken voor de rubberboot, waardoor de speedboot tegen de rubberboot is gevaren. Door de aanvaring hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Verdachte had als onervaren schipper zonder geldig vaarbewijs extra oplettend kunnen en moeten zijn en in het donker de snelheid van de speedboot zodanig moeten aanpassen dat hij zich ervan kon vergewissen dat hij, wetende van de mogelijke aanwezigheid van boten op het water zonder verlichting, geen aanvaring zou veroorzaken nu het zicht door de duisternis zeer ernstig was belemmerd. Hij had dus anders moeten en kunnen varen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, waardoor een aanvaring is ontstaan met de rubberboot en waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. Daarom is sprake van schuld in de zin van artikel 308 Sr. De rechtbank komt dus tot een bewezenverklaring van feit 1 primair.
De gedragingen van verdachte zijn niet toereikend voor het oordeel dat de verdachte de hoogste mate van schuld heeft en dat hij ‘roekeloos’ heeft gevaren. De rechtbank zal verdachte derhalve van dit bestanddeel vrijspreken.
Feit 2
Uit de bewijsmiddelen volgt, hetgeen niet is betwist, dat verdachte bij een aanvaring betrokken was, maar dat hij niet de naam van zijn schip en de plaats van waar zijn schip thuishoort, de plaats waarvan zijn schip kwam en de plaats waarheen het bestemd was, heeft opgegeven. Evenmin heeft hij een inzage verstrekt van het bewijs van inschrijving in het register.
De strekking van het strafbare feit (artikel 474 Sr) is dat de (juridische en financiële) afwikkeling van een aanvaring wordt bevorderd door de in het artikel genoemde inlichtingen te verschaffen. Daarmee wordt beoogd te waarborgen dat betrokkenen na een aanvaring in staat worden gesteld de veroorzaker aansprakelijk te stellen voor de geleden schade.
De enkele stelling dat het volstrekt duidelijk was welke boot bij het ongeval was betrokken volgt de rechtbank niet, aangezien aanvankelijk een verkeerd registratienummer aan de politie werd verstrekt hetgeen de opsporing van verdachte als betrokkene bij de aanvaring heeft vertraagd dan wel belemmerd.
24
Juist het gegeven dat de komst van een ambulance wenselijk en noodzakelijk was maakt dat de verdachte nog meer redenen had om zich ervan te vergewissen dat zijn betrokkenheid kenbaar was. Dat [naam 1] toevallig de boot van verdachte herkende kan de strafbaarheid van het handelen van verdachte niet opheffen.
De rechtbank ziet daarom geen redenen waarom het voor verdachte niet mogelijk was om zorg te dragen dat de benodigde gegevens kenbaar waren.
Feit 3
De rechtbank zal verdachte van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde vrijspreken, vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Zoals hiervoor onder feit 1 is overwogen kan achteraf niet vastgesteld worden wat het alcoholgehalte in het bloed van verdachte was ten tijde van het varen. Gelet op de verklaringen van verdachte, zijn vader en de door de politie aangetroffen lege blikjes bier is niet uit te sluiten dat verdachte na het feit alcohol heeft gedronken.
Dat verdachte alcohol had gedronken voor het feit blijkt uit de bewijsmiddelen en is niet betwist, maar er is onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig om te komen tot de conclusie dat het alcoholpromillage hoger was dan toegestaan dan wel dat verdachte verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, dat het gebruik daarvan de vaardigheid voor het besturen van de speedboot kon verminderen.
Het verweer van de raadsman ten aanzien van de schending van artikel 17 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer behoeft gelet op voorgaande geen nadere overwegingen.
Feit 4
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en zal ten aanzien van het bewezen verklaarde volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Uit het proces-verbaal van bevindingen
25en de bekennende verklaring van verdachte
26blijkt genoegzaam dat verdachte feit 4 heeft begaan op de wijze zoals hierna is bewezen verklaard.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair, 2 en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair)
hij op 6 mei 2018 te Lemmer, gemeente Fryske Marren, op het Stoomkanaal, als schipper van een snelle motorboot, te weten een speedboot (met het registratienummer [nummer] ), en derhalve als degene die zich tijdens het varen zodanig moet gedragen dat, onder meer geen hinder en/of gevaar voor andere gebruikers van het vaarwater wordt veroorzaakt en dat niet te snel wordt gevaren, zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gevaren, immers heeft hij, verdachte
- met dat schip (speedboot) gevaren met snelheden die hoger lagen dan de ter plaatse
toegestane snelheid van 9 kilometer per uur, en zulks terwijl het nacht en derhalve donker was en
- niet voldoende rekening gehouden met het overige scheepvaartverkeer op het
Stoomkanaal en/of de snelheid, van dat schip, niet tijdig en/of voldoende verminderd en/of onvoldoende afstand bewaard/gehouden en/of is verdachte niet uitgeweken voor een aldaar varende motorboot/rubberboot en/of daarbij (met onverminderde snelheid) met de door verdachte bestuurde schip, over/tegen die motorboot/rubberboot heeft gevaren,
- waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 1]
zwaar lichamelijk letsel, te weten een (onder meer) meerdere gebroken nekwervels) was ontstaan en
- waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 2]
zwaar lichamelijk letsel, te weten een (onder meer) een klaplong en/of een mildtruptuur en een (gecompliceerde) armfractuur en een kaakfractuur en een schouderbladfractuur en meerdere gebroken ribben was ontstaan;
2
hij op 6 mei 2018 in de gemeente Lemmer, gemeente De Fryske Marren, als schipper van een schip (een snelle motorboot) daarmee heeft gevaren op het voor de scheepvaart openstaande, openbare vaarwater, het Stroomkanaal, en toen niet heeft voldaan aan de verplichtingen bedoel in artikel 785 van het Wetboek van Koophandel, immers heeft hij toen en aldaar, terwijl zijn schip bij een aanvaring betrokken was met een ander schip (rubberboot, merk: [merk en type boot] , aan de schipper/opvarenden van die rubberboot, niet de naam van zijn schip en plaats van waar zijn schip thuis behoort en de plaats waarvan zijn schip kwam en de plaats waarheen het bestemd was, opgegeven
en geen inzake verstrekt van het bewijs van inschrijving in het register;
4 hij op 6 mei 2018 te Lemmer, gemeente De Fryske Marren, als gezagvoerder van een schip, te weten een snelle motorboot (merk: [merk en type boot] , registratieteken: [nummer] ), zijnde een schip als genoemd in artikel 16 van het Binnenvaartbesluit, dat schip heeft gebruikt op een binnenwater, te weten het Stroomkanaal, terwijl aan hem, verdachte, niet het daarvoor vereiste geldige klein vaarbewijs was afgegeven.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. primair aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt, meermalen gepleegd
2 als schipper niet voldoen aan de verplichtingen bedoeld in het tweede lid van artikel 785 van het Wetboek van Koophandel
4 overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 25, vierde lid, van de Binnenvaartwet.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair en feit 3 primair wordt
veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een ontzegging van de vaarbevoegdheid van 1 jaar.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld toepassing te geven aan artikel 9a Sr, te weten geen straf of maatregel op te leggen, aangezien dit feit een overtreding betreft.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de reeds ingenomen standpunten, onthouden van een standpunt ten aanzien van een eventueel op te leggen straf.
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, door zeer onvoorzichtig en onoplettend te varen, schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf, te weten het aan zijn schuld te wijten zijn dat anderen zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. Verdachte heeft zich als schipper van een speedboot dusdanig gedragen dat door zijn schuld een aanvaring met een hem tegemoetkomende rubberboot heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft in een snelle motorboot, zonder een geldig vaarbewijs, met een snellere snelheid dan toegestaan gevaren, terwijl het donker was en hij niet eerder een dergelijke speedboot alleen heeft bestuurd. Nadien heeft verdachte niet de benodigde gegevens achtergelaten, maar is hij voordat de politie en ambulance ter plaatse waren naar huis gegaan.
De rechtbank begrijpt dat het nooit de bedoeling van de verdachte is geweest dat een aanvaring als deze zou plaatsvinden met de gevolgen voor een ieder die hierbij betrokken was, maar neemt hem zijn zeer onvoorzichtige en onoplettende handelen wel kwalijk.
Uit het dossier komt het beeld naar voren dat verdachte voorafgaand aan de aanvaring is gaan ‘showvaren’ door met hoge snelheid weg te varen en bochten te maken en met onverminderde vaart terug te varen naar het beginpunt. Dit blijkt uit de camerabeelden bij restaurant ‘ [naam restaurant] ’ en de verklaring van getuige [naam 5] . De getuige is immers gaan filmen vanwege dit ‘showvaren’. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat er tijdens de aanvaring eveneens sprake was van showvaren en dat verdachte door dit te ontkennen, en te verklaren dat hij rustig voer, probeert weg te blijven bij hoe hij werkelijk heeft gehandeld voor en tijdens de aanvaring. Wellicht niet eens omdat hij bewust een bepaalde procespositie kiest, maar meer omdat hij achteraf grote moeite heeft om zijn handelen en de gevolgen daarvan onder ogen te zien.
Door de aanvaring hebben de slachtoffer [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Als gevolg van de aanvaring hebben de slachtoffers pijn en letsel bekomen. Het is niet aan de verdachte te danken dat de gevolgen niet ernstiger zijn geweest. [slachtoffer 2] was immers door de aanvaring in het water gekomen. Verdachte heeft hem niet gezien en heeft zich daardoor (slechts) bekommerd om de zich in de rubberboot bevindende [slachtoffer 1] . De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijke aanvaring hiervan nog langdurig de gevolgen kunnen ondervinden. Het vaargedrag van verdachte heeft niet alleen direct gevolgen gehad voor de slachtoffers, maar ook de veiligheid op het water in het algemeen is door het handelen van verdachte ernstig in gevaar gebracht.
Tijdens het uitoefenen van het spreekrecht hebben de slachtoffers indringend duidelijk gemaakt hoe hun levens zijn veranderd na de aanvaring. Zij ondervinden tot op heden de gevolgen van de aanvaring, zowel fysiek als mentaal. Voor beide slachtoffers geldt dat deze strafzaak een grote impact heeft gemaakt.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 27 mei 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met het reclasseringsadvies van 9 maart 2021, opgesteld door [naam 6], reclasseringswerker van de Reclassering Nederland (Leeuwarden).
Geconcludeerd is dat een aantal leefgebieden delict gerelateerd zijn, te weten middelengebruik, houding, psychosociaal functioneren en familierelaties. De reclassering ziet de jeugdigheid van verdachte en de stress van het moment als een factor van inadequaat handelen. Hij liet zich leiden door de volwassenen om hem heen in de keuzes die hij maakte. Zijn ouders functioneerden op dat moment als rolmodel voor hem en hadden meer verantwoordelijkheid moeten nemen.
Verdachte is een jongeman die zijn leven praktisch goed op de rit heeft. Hij studeert aan het hbo en is toekomstgericht. Mentaal is het hem na het feit minder goed vergaan. Hij heeft hulp van de GGZ gezocht en gekregen en volgt therapie. Het zelf initiëren van hulp en dit ook aanvaarden acht de reclassering een positieve en beschermende factor.
Het risico’s op recidive, letselschade en het onttrekken aan voorwaarden wordt telkens ingeschat als laag.
Geadviseerd, gelet op het advies tot toepassing van het jeugdstrafrecht, is de oplegging van een leerstraf.
Overwegingen ten aanzien van het adolescentenstrafrecht
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt dient te gelden dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, zoals verdachte, volgens het volwassenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten het adolescentenstrafrecht toe te passen, indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gegaan.
Uit voornoemd reclasseringsadvies blijkt dat de reclassering heeft geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank is van oordeel dat er bij verdachte geen sprake lijkt te zijn van pedagogische problematiek. Verdachte volgt een hbo-opleiding en heeft een bijbaan, zodat er in die zin geen problemen lijken te zijn. Hij heeft op eigen initiatief hulp gezocht en gekregen voor de mentale nasleep van de feiten. Ook blijkt niet van andere problematiek waarvoor hulp en/of interventie vereist is. De rechtbank ziet daarom geen redenen af te wijken van het uitgangspunt dat het volwassenstrafrecht moet worden toegepast.
LOVS
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechters ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (verder: LOVS) ontwikkeld.
De rechtbank zoekt voor het bewezen verklaarde feit 1 primair aansluiting bij de oriëntatiepunten van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, aangezien dit een soortgelijk culpoos verkeersdelict betreft.
De oriëntatiepunten adviseren in geval van het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, waarbij sprake is van ernstige schuld zonder alcoholgebruik, een taakstraf van 160 uren en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van een jaar.
Op te leggen straf
De rechtbank acht van belang dat de feiten inmiddels vier jaar geleden hebben plaatsgevonden en verdachte sindsdien geen verkeersovertredingen of andere strafbare feiten heeft begaan. Ook heeft de verdachte de nodige hulp gezocht voor de mentale nasleep van de feiten. Mede gelet op de oriëntatiepunt van het LOVS ziet de rechtbank dan ook geen redenen om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank benadrukt dat het feit dat er geen voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd niet betekent dat de gevolgen van het onder 1 primair bewezen verklaarde als minder ernstig worden ingeschat dan door de officier van justitie is gedaan.
Alles afwegend acht de rechtbank, gelet op het tijdsverloop, een taakstraf van 120 uren passend en geboden.
De rechtbank is in beginsel van oordeel dat de oplegging van een ontzetting van de vaarbevoegdheid naast een taakstraf passend en geboden is. Gelet op het tijdsverloop van vier jaren en niet blijkt dat verdachte zich in die periode wederom schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, acht de rechtbank een ontzegging van de vaarbevoegdheid niet meer opportuun. De rechtbank ziet daarom af van oplegging van een vaarontzegging.
Toepassing 9a Sr
De rechtbank overweegt dat de feiten 2 en 4 overtredingen betreffen waarvoor telkens een aparte straf dient te worden opgelegd. Oplegging van een straf of maatregel naast de taakstraf van 120 uren dient, mede vanwege het tijdsverloop, geen strafdoel meer. De rechtbank zal daarom verdachte voor de feiten 2 en 4 telkens met toepassing van artikel 9a Sr schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1], tot een bedrag van in totaal
€ 22.168,13(bestaande uit € 17.877,46 met aanvulling van € 4.290,67), te weten € 7.168,13 aan materiële schade en € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade. De in de aanvulling onder schadepost 12 genoemde kosten zijn ter terechtzitting ingetrokken nu deze kosten reeds onder schadepost 6 zijn gevorderd;
[slachtoffer 2], tot een bedrag van in totaal
€ 55.948,68(bestaande uit € 53.448,68 met aanvulling van € 2.500,00), te weten € 25.948,68 aan materiële schade en € 30.000,00 ter vergoeding van immateriële schade.
Beide benadeelde partijen hebben tevens gevorderd de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, alsmede toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft gevorderd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 19.668,13, te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient ten aanzien van de ‘verplaatste schade’ (ad € 2.500,00) niet-ontvankelijk te worden verklaard.
[slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft gevorderd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 53.448,68, te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient ten aanzien van de ‘verplaatste schade’ (ad € 2.500,00) niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet betwist.
Het oordeel van de rechtbank
Kosten gemaakt door anderen dan de benadeelde partijen
De rechtbank stelt vast de opgevoerde materiële kosten ‘verletkosten’ (te weten schadepost 11 in geval van [slachtoffer 1] en schadepost 13 in geval van [slachtoffer 2] ) kosten betreffen die niet door de benadeelde partijen zelf zijn gemaakt, maar door hun ouders.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 6:107 BW, dat ziet op ‘verplaatste schade’ voor de hiervoor
gemaakte kosten, grondslag biedt voor toekenning van de gevraagde materiële schadevergoeding. Sinds 1 januari 2019 zijn ouders van een minderjarig slachtoffer als voegingsgerechtigd genoemd in artikel 51f, tweede lid, Sv. Sinds die datum is gaan gelden dat ouders vergoeding van ‘verplaatste schade’ kunnen vorderen op grond van artikel 6:107, lid 2 onder a, BW. Nu het schadeveroorzakende feit heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2019 is de vordering voor dat deel telkens niet-ontvankelijk.
27
[slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] de (overige) gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot het bedrag van € 19.668,13, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 mei 2018.
[slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] de (overige) gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 53.448,68, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2018.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Gijzeling
Ten aanzien van het toepassing van gijzeling bij de schadevergoedingsmaatregel overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de hoogte van de toegekende vorderingen van de benadeelde partijen zou de rechtbank bij toepassing van de LOVS-oriëntatiepunten voor gijzeling komen op het volgende aantal dagen gijzeling: 133 dagen ( [slachtoffer 1] ) + 296 dagen ( [slachtoffer 2] ). Dit gaat het maximum aantal dagen gijzeling, te weten 360 dagen omdat de schade is veroorzaakt voor 25-7-2020, te boven. De rechtbank ziet daarom aanleiding om te komen tot een verdeling van 1/3e deel van 360 dagen in het geval van [slachtoffer 1] en 2/3e deel van 360 dagen in het geval van [slachtoffer 2] .
De rechtbank stelt dan ook de volgende dagen gijzeling vast: te weten 120 dagen in het geval van [slachtoffer 1] en 240 dagen in het geval van [slachtoffer 2] .
De rechtbank merkt daarbij op dat gijzeling niet wordt toegepast indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling, zodat beoordeeld wordt of er sprake is van betalingsonmacht. Toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting ten behoeve van de slachtoffers ook niet op.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte telkens veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, tot op heden telkens begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 62, 308 en 474 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 25 van de Binnenvaartwet en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 14 maart 2019 onder parketnummer 18060557-19 (zijnde het onder 4 ten laste gelegde).
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 primair en 3 subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor feit 1 primair tot:

Een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van feit 2:

Bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Ten aanzien van feit 4:

Bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Ten aanzien van [slachtoffer 1] , feit 1 primair:

Wijst de vorderingen van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 1]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 mei 2018 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 19.668,13 (zegge: negentienduizend zeshonderdachtenzestig euro en dertien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2018 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 4.668,13 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 120 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Ten aanzien van [slachtoffer 2] , feit 1 primair:

Wijst de vorderingen van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 2]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 mei 2018 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 53.448,68 (zegge: drieënvijftigduizend vierhonderdachtenveertig euro en achtenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2018 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 23.448,68 aan materiële schade en € 30.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 240 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Dijkstra, voorzitter, mr. M.M. Spooren en mr. H.K. de Haan, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 juli 2022.
Mr. H.K. de Haan en mr. R.G. Bakker-Dees zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
HR 25 juni 1996,
NJ1996, 714.
Kamerstukken II 1979/80, 15831, 1-3, p. 21 (MvT).
Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL01002018111623, doorgenummerd 1 tot en met 151.
Pagina 30.
Pagina 31.
Pagina’s 113, 114 en 115.
Pagina 32.
Pagina 33.
Pagina’s 116 en 117.
Pagina’s 35, 37 en 38.
Pagina’s 51 en 52.
Pagina’s 53 en 54.
Pagina’s 39 en 41.
Pagina’s 67, 68 en 69.
Pagina 92.
Pagina’s 88 en 89.
Pagina’s 82 en 83.
Pagina 126.
Pagina’s 123, 124 en 125.
Pagina 130. 21 Pagina 131.
22. Pagina’s 107 tot en met 110 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 juni 2022.
23. HR 24 mei 1937,
NJ1937, 1102, HR 19 februari 1963,
NJ1963, 512 en HR 2 mei 1989,
NJ1989, 719.
24. Pagina’s 80 en 81.
25. Pagina 94.
26. Pagina 108 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 juni 2022.
27. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.