ECLI:NL:RBNNE:2022:2401

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
18-149486-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag, poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en bedreiging met een mes in Mûnein en Zwolle

Op 6 juni 2020 heeft de verdachte in Mûnein, gemeente Tytsjerksteradiel, een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven beroofd door hem meerdere malen met een mes in de hals te steken, wat leidde tot zijn overlijden. Tevens heeft de verdachte geprobeerd een andere persoon, [slachtoffer 2], van het leven te beroven door hem ook met een mes te steken, maar dit misdrijf is niet voltooid. De verdachte heeft daarnaast [slachtoffer 3] bedreigd met een mes, wat leidde tot angst en paniek. In een andere zaak, op 28 augustus 2020 in Zwolle, heeft de verdachte geprobeerd [slachtoffer 4] van het leven te beroven door hem met een balpen in het hoofd te steken, maar ook dit misdrijf is niet voltooid. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag, poging tot doodslag, bedreiging en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft het beroep op noodweerexces van de verdachte verworpen, omdat de feiten en omstandigheden niet aannemelijk zijn gemaakt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18-149486-20 ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18-045259-21
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 13 juli 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd in [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het inhoudelijk onderzoek ter terechtzitting van 25 maart 2022, 13 juni 2022 en 15 juni 2022. De strafzaak tegen de verdachte is eerder pro forma behandeld op de zittingen van 8 september 2020, 10 november 2020, 4 februari 2021, 8 april 2021, 8 juni 2021, 3 september 2021, 2 november 2021 en 14 januari 2022. Het onderzoek is gesloten ter terechtzitting van 29 juni 2022.
Verdachte is, in ieder geval tijdens het inhoudelijk onderzoek ter terechtzitting, steeds verschenen en bijgestaan door mr. R.J. Pardijs, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is, in ieder geval tijdens het inhoudelijk onderzoek ter terechtzitting, steeds vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlasteleggingen

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging in de zaak met
parketnummer 18149486-20, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 juni 2020 te Mûnein, gemeente Tytsjerksteradiel een persoon, genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd, door, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meerdere malen, met een mes, in te steken op het lichaam van die [slachtoffer 1] , waarbij het overlijden wordt verklaard door de gevolgen van circa 35 steek- en/of snijletsels aan de hals links en rechts;
2.
hij op of omstreeks 6 juni 2020 te Mûnein, gemeente Tytsjerksteradiel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, van het leven te beroven, met voormeld oogmerk, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meerdere malen, met een mes heeft ingestoken op het lichaam van die [slachtoffer 2] , waarbij deze snij- en/of steekverwondingen opliep aan nek, achterhoofd, hals, rug, arm, elleboog, pink, bovenbeen en/of knie, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juni 2020, te Mûnein, gemeente Tytsjerksteradiel, aan een persoon, genaamd, [slachtoffer 2] , opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten meerdere snij- en/of steekverwondingen aan nek, achterhoofd, hals, rug, arm, elleboog, pink, bovenbeen en/of knie, door meerdere malen, met een mes, in te steken op het lichaam van die [slachtoffer 2] ;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juni 2020 te Mûnein, gemeente Tytsjerksteradiel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met voormeld oogmerk, meerdere malen met een mes heeft ingestoken op het lichaam van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 6 juni 2020 te Mûnein, gemeente Tytsjerksteradiel, een persoon, genaamd [slachtoffer 3] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door duidelijk zichtbaar, met een mes, zwaaiend, op haar af te lopen en/of daarbij de woorden te uiten: "Shut up", althans woorden van gelijke aard of strekking;

en in de zaak met parketnummer 18-045259-21 dat:

hij op of omstreeks 28 augustus 2020, te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven te beroven, met voormeld oogmerk, die [slachtoffer 4] , meerdere keren in het hoofd/op de schedel heeft gestoken met een balpen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 augustus 2020, te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd, [slachtoffer 4] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met voormeld oogmerk, die [slachtoffer 4] meerdere keren in het hoofd/op de schedel heeft gestoken met een balpen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in de zaak met parketnummer 18-149486-20 vrijspraak gevorderd van de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde moord, de onder feit 2 primair impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord en het in de zaak met parketnummer 18-045259-21 primair ten laste gelegde.
Zij heeft veroordeling gevorderd voor de in de zaak met parketnummer 18-149486-20 onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag, de onder feit 2 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag, feit 3 en het in de zaak met parketnummer 18-045259-21 subsidiair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte in de zaak met parketnummer 18-149486-20 moet worden vrijgesproken van de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde moord, feit 2 primair, feit 2 subsidiair en feit 3. Verder heeft hij betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de in de zaak met parketnummer 18-045259-21 primair ten laste gelegde poging tot doodslag, dat mogelijk een poging tot zware mishandeling kan worden bewezenverklaard, maar dat het feit het beste valt te kwalificeren als een eenvoudige mishandeling. Nu eenvoudige mishandeling niet is ten laste gelegd gaat de rechtbank ervan uit dat de raadsman zich op het standpunt heeft gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18-045259-21 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-149486-20 onder feit 2 primair en feit 2
subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood dan wel de zware mishandeling niet heeft aanvaard. Hij heeft zich niet gericht op het raken van vitale lichaamsdelen.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-149486-20 onder feit 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat hiervoor onvoldoende wettig bewijs voorhanden is nu de aangifte van [slachtoffer 3] waarin zij heeft verklaard dat zij is bedreigd door verdachte, op geen enkele wijze wordt ondersteund door enig ander bewijs.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-045259-21 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood dan wel zware mishandeling niet heeft aanvaard. Het door verdachte toegebrachte letsel was niet noemenswaardig en medisch ingrijpen was niet nodig.
Oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van parketnummer 18-149486-20

Feit 1 impliciet primair ten laste gelegde moord
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier niet kan worden vastgesteld dat er bij verdachte sprake is geweest van een vooropgezet plan dan wel een moment van kalm beraad en rustig overleg, zodat voorbedachte raad niet kan worden bewezen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de ten laste gelegde moord.
Feit 1 impliciet primair ten laste gelegde doodslag
De rechtbank acht de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 juni 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 6 juni 2020,opgenomen op pagina 49 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020148696 van 20 december 2020, inhoudend de verklaring van verbalisant [verbalisant] ;
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie vanVeiligheid en Justitie, zaaknummer 2020.06.08.004, van 12 juni 2020 opgemaakt door dr. J. Fronczek, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als haar verklaring, opgenomen op pagina 491 e.v. van voornoemd dossier.
Feit 2 primair impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de onder 2 primair impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier niet kan worden vastgesteld dat er bij verdachte sprake is geweest van een vooropgezet plan dan wel een moment van kalm beraad en rustig overleg, zodat voorbedachte raad niet kan worden bewezen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot moord.
Feit 2 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag en feit 3
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen
1die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Verdachte heeft op 6 juni 2020 te Mûnein, gemeente Tytsjerksteradiel, [slachtoffer 2] meerdere malen gestoken met een mes.
2Verdachte viel [slachtoffer 2] aan op de overloop van de woning van [slachtoffer 2] en begon hem te steken. [slachtoffer 2] struikelde in de deuropening van de slaapkamer over een matras en viel. Op dat moment was de partner van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , in die slaapkamer bezig met behangen. Toen [slachtoffer 2] op de grond belandde en zich probeerde af te weren, onder meer met behulp van het matras, bleef verdachte op hem insteken. Hij deed dit vol agressie.
3[slachtoffer 2] heeft letsel opgelopen dat onder meer bestond uit:
  • een lijnvormige scherprandige huiddoorbreking nabij de haargrens aan de linkerzijde van de nek,passend bij een snij- of steekverwonding;
  • een lijnvormige verwonding laag aan de linkerzijde van de nek;
  • een ovale scherprandige diepe huiddoorbreking rechtsboven hoog op de rug, passend bij een snij- ofsteekverwonding;
  • een lijnvormige scherprandige huiddoorbreking op de linker bovenarm, passend bij een snij- ofsteekverwonding;
  • een lijnvormige verwonding op de linker bovenarm, lager en meer richting de rug;
  • een lijnvormige scherprandige huiddoorbreking op de linker bovenarm, ongeveer midden tussenschouder en elleboog, passend bij een snij- of steekverwonding, passend bij een snij- of
steekverwonding;
  • een lijnvormige scherprandige huiddoorbreking aan de voorzijde van de linker bovenarm, passend bijeen snij- of steekverwonding;
  • een lijnvormige scherprandige huiddoorbreking aan de buitenzijde van de linker onderarm, nabij deelleboog, passend bij een snij- of steekverwonding;
  • een lijnvormige scherprandige huiddoorbreking aan de buitenzijde van de linker elleboog, passendbij een snij- of steekverwonding;
  • een lijnvormige scherprandige huiddoorbreking aan de buitenzijde van het linker bovenbeen,passend bij een snij- of steekverwonding;
  • een scherprandige huiddoorbreking aan de buitenzijde van het linker bovenbeen, passend bij eensnij- of steekverwonding;
  • een lijnvormige huiddoorbreking op het linker scheenbeen, passend bij een snij- ofsteekverwonding.
[slachtoffer 2] schreeuwde om hulp waarna [slachtoffer 1] , die op dat moment beneden in de woning aanwezig was, naar boven kwam en trachtte te helpen. Op dat moment richtte de aanval van verdachte zich ook op [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] kon de slaapkamer ontvluchten. [slachtoffer 3] schreeuwde dat verdachte moest stoppen. Verdachte liep toen met het mes in de richting van [slachtoffer 3] en zei: “Shut up”. Omdat [slachtoffer 3] dacht dat zij ook zou worden gestoken met het mes door verdachte, is zij uit het raam gesprongen.
5
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 2 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet buiten twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte vol opzet (opzet als bedoeling) had op het om het leven brengen van [slachtoffer 2] , zodat zij dient te beoordelen of er dan sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 2] . De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier het overlijden van [slachtoffer 2] - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aanzienlijk vaak en vol agressie heeft gestoken en/of gesneden met een mes onder andere in de nek en de rug van [slachtoffer 2] . Naar het oordeel van de rechtbank brengt het steken op dermate kwetsbare onderdelen van het menselijk lichaam naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op levensbedreigende gevolgen met zich mee. De gedraging van verdachte was naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer op doodslag gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer 2] heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet in voorwaardelijke vorm had om [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
Ten aanzien van feit 3 bedreiging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte vol agressie instak op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , onder meer in de slaapkamer waar [slachtoffer 3] zich op dat moment ook bevond. Toen [slachtoffer 3] tegen verdachte zei dat hij moest stoppen, liep hij op haar af met het mes, waarmee hij kort daarvoor had ingestoken op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , waarbij hij tegen [slachtoffer 3] zei: “Shut up”. Uit angst is [slachtoffer 3] vervolgens uit het raam gesprongen.
Door aldus te handelen is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreiging van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat in redelijkheid bij [slachtoffer 3] de vrees kon ontstaan dat verdachte haar om het leven zou brengen. Hiervoor is voldoende wettig en overtuigend bewijs dat bestaat uit de aangifte van [slachtoffer 3] , als ook de context waarin dat gebeurde, te weten op het moment dat verdachte zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] al diverse malen had gestoken met het mes, zoals hij zelf ook heeft erkend. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en acht verdachte schuldig aan feit 3.

Ten aanzien van parketnummer 18-045259-21

primair ten laste gelegde poging tot doodslag
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van het handelen van verdachte, te weten het meermalen steken met een balpen in het hoofd van [slachtoffer 4] , niet vastgesteld kan worden dat er daardoor een aanmerkelijke kans op de dood van deze [slachtoffer 4] is geweest. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag.
subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen
6die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Verdachte heeft op 28 augustus 2020 in Zwolle [slachtoffer 4] meerdere keren in het hoofd gestoken met een balpen.
7Verdachte is achter [slachtoffer 4] aan gelopen, is met versnelde pas in zijn richting gelopen en heeft zijn arm om de hals/nek van [slachtoffer 4] gedaan. Met zijn arm heeft verdachte een stekende beweging gemaakt en tegelijkertijd heeft hij [slachtoffer 4] uit balans getrokken. Verdachte is op [slachtoffer 4] in blijven steken terwijl ze een paar passen naar voren zijn gelopen. In totaal heeft verdachte 22 keer gestoken in een tijdsbestek van 12 seconden.
8Het letsel van [slachtoffer 4] bestond uit elf puntvormige huiddoorbrekingen van circa één millimeter op zijn hoofd.
9
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet buiten twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte vol opzet (opzet als bedoeling) had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] , zodat zij dient te beoordelen of er dan sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
Op basis van de bewijsmiddelen staat volgens de rechtbank vast dat verdachte in een zeer kort tijdsbestek een aanzienlijke hoeveelheid keren heeft gestoken met een balpen in het hoofd van [slachtoffer 4] . Verdachte heeft onverhoeds, snel en ongericht gehandeld waarbij [slachtoffer 4] meerdere malen is geraakt op zijn hoofd. Naar het oordeel van de rechtbank levert het handelen van verdachte en de omstandigheden waaronder dat is begaan, een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Op en rondom het hoofd bevinden zich immers kwetsbare onderdelen zoals de ogen en oren. Indien verdachte tijdens zijn onverhoedse handelen met de balpen in één van deze lichaamsdelen had gestoken was de kans op (het toebrengen van) zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk, te denken valt aan verlies van gezichts- of gehoorvermogen. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging heeft verdachte deze kans ook willens en wetens aanvaard. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht in de zaak met parketnummer 18-149486-20 feit 1, feit 2 primair, feit 3 en het in de zaak met parketnummer 18-045259-21 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

in de zaak met parketnummer 18-149486-20:

1
hij op 6 juni 2020 te Mûnein, gemeente Tytsjerksteradiel, een persoon, genaamd
[slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meerdere malen, met een mes, in te steken op het lichaam van die [slachtoffer 1] , waarbij het overlijden wordt verklaard door de gevolgen van circa 35 steek- en/of snijletsels aan de hals links en rechts;
2 primair hij op 6 juni 2020 te Mûnein, gemeente Tytsjerksteradiel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , opzettelijk van het leven te beroven, met voormeld oogmerk, meerdere malen, met een mes heeft ingestoken op het lichaam van die [slachtoffer 2] , waarbij deze snij- en/of steekverwondingen opliep aan nek, rug, arm, elleboog en bovenbeen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op 6 juni 2020 te Mûnein, gemeente Tytsjerksteradiel, een persoon, genaamd
[slachtoffer 3] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door duidelijk zichtbaar, met een mes, zwaaiend, op haar af te lopen en daarbij de woorden te uiten: "Shut up";

en in de zaak met parketnummer 18-045259-21:

subsidiair hij op 28 augustus 2020, te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd, [slachtoffer 4] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met voormeld oogmerk, die [slachtoffer 4] meerdere keren in het hoofd heeft gestoken met een balpen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18-149486-20:
1. Doodslag;
2. primair Poging tot doodslag;
3. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
en in de zaak met parketnummer 18-045259-21:
subsidiair poging tot zware mishandeling.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich voor wat betreft de in de zaak met parketnummer
18-149486-20 onder feit 1 bewezen verklaarde doodslag en de onder feit 2 primair bewezen verklaarde poging tot doodslag op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van verdachte dat - in juridische termen - sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf waartegen hij zich mocht verdedigen, op geen enkele wijze aannemelijk is geworden. Zijn verklaring wordt ontkracht door de overige voorhanden zijnde bewijsmiddelen, waaronder het rapport van patholoog-anatoom Van Driessche van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat het rapport van patholoog-anatoom Van Driessche onbetrouwbaar is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de werkwijze van Van Driessche volledig in strijd is met de interne richtlijnen en werkwijze van het NFI om de kwaliteit te bewaken van de uitgaande onderzoeken.
Met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte voor de in de zaak met parketnummer 18-14948620 onder feit 1 bewezen verklaarde doodslag en de onder feit 2 primair bewezen verklaarde doodslag heeft de raadsman bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens noodweerexces.
De raadsman heeft gesteld dat verdachte is geconfronteerd met een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, waartegen verdediging noodzakelijk was. Er was geen sprake van een situatie waarin hij zich aan deze aanranding kon of moest onttrekken. Verdachte kon zich vanuit de rugligging en zijligging enkel afweren. Hij heeft dit dan ook gedaan. Eerst met een glasscherf en later met een mes.
Verdachte heeft vervolgens vanuit een hevige gemoedsbeweging die door de aanvallen op hem werd veroorzaakt, gehandeld. Verdachte komt dan ook een geslaagd beroep op noodweerexces toe.
Oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid rapport Van Driessche
De rechtbank is van oordeel dat de deskundige Van Driessche voldoende deskundig en onafhankelijk heeft gerapporteerd. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat Van Driessche bij de totstandkoming van de ‘Rapportage aanvullende vragen’ van 18 februari 2022 bevooroordeeld is geweest, noch dat hij beïnvloed is geweest of voorafgaand aan zijn onderzoek te veel voorinformatie heeft gehad vanwege zijn aanwezigheid bij het
FIT-gesprek. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat Van Driessche heeft gerapporteerd conform hetgeen van hem werd verwacht en de opdracht was. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat het onderzoek door Van Driessche met voldoende waarborgen is omkleed, derhalve betrouwbaar moet worden geacht en kan worden gebezigd voor het bewijs.
Noodweer
Voordat de rechtbank kan beoordelen of sprake is geweest van een noodweerexcessituatie, moet eerst de vraag worden beantwoord of is voldaan aan de vereisten van noodweer.
Op grond van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan een beroep op noodweer slagen als sprake is geweest van een verdediging van eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdediging moet hierbij noodzakelijk (subsidiariteitseis) en geboden (proportionaliteitseis) zijn geweest.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het er bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer door de feitenrechter slechts om gaat dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden.
10
Bij de vaststelling welke feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden, moet de rechtbank eerst een keuze maken tussen de verklaring van verdachte enerzijds en de verklaringen van aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en in mindere mate getuige [naam 1] , anderzijds. Deze verklaringen staan namelijk voor wat betreft de feiten en de omstandigheden waaronder verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gestoken, geheel haaks op elkaar.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft vanaf zijn eerste verklaring bij de politie tot en met zijn verklaringen ter terechtzitting steeds dezelfde lezing gegeven over wat er volgens hem is gebeurd. Door en namens verdachte is verklaard dat hij in de deuropening van de voordeur van de woning van [slachtoffer 2] stond, toen [slachtoffer 2] plotseling de voordeur tegen hem dicht trachtte te gooien. Omdat verdachte wilde weten wat er met [slachtoffer 2] aan de hand was, is hij achter [slachtoffer 2] aan gelopen, de woonkamer in. Verdachte heeft ten stelligste ontkend dat hij bij binnenkomst in de woning een mes en een baksteen in zijn handen had.
Volgens verdachte werd hij in de woonkamer aangevallen door [slachtoffer 2] en ontstond er een handgemeen tussen beiden. Toen [slachtoffer 2] de trap op naar boven liep, is verdachte achter hem aangelopen met de vraag wat er met hem aan de hand was. Volgens verdachte werd het handgemeen boven voortgezet en werd verdachte hard geraakt door [slachtoffer 2] die onder meer een televisie op hem gooide. Volgens verdachte kwam op enig moment [slachtoffer 1] erbij en die raakte verdachte hard door hem met een plank op het hoofd te slaan. Verdachte kwam duizelig op de grond terecht en raakte naar waarschijnlijk op dat moment zijn bril al kwijt. Volgens verdachte werd hij geslagen en geschopt door zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] . Nadat het verdachte lukte om weer op te staan, werd hij kort daarna weer geraakt waardoor hij opnieuw op de grond viel.
Verdachte raakte gedesoriënteerd. Hij vond op de grond een mes dat door de vechtpartij uit zijn broek was gevallen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bleven vechten en verdachte raakte volledig in paniek en trachtte weg te komen. Met het mes probeerde hij de mannen die hem aanvielen, van zich af te weren. Daarbij raakte hij willekeurig en ongericht beide mannen. Volgens verdachte belandde [slachtoffer 1] bovenop hem en kreeg [slachtoffer 1] op enig moment het mes in handen. Volgens verdachte kon hij het mes weer afpakken. Hij lag toen nog steeds onderop. Hij voelde natte slierten van het haar van [slachtoffer 1] in zijn ogen, had geen zicht meer, was in blinde paniek en stak met het mes. Toen hij merkte dat het lichaam van [slachtoffer 1] verslapte, kon verdachte hem van zich afduwen en wegkomen.
Overige verklaringen
Tegenover de verklaring van verdachte staan de verklaringen van de andere betrokkenen, namelijk [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [naam 1] . De rechtbank zal hun verklaringen in samenvattende zin weergeven, omdat zij elkaar in grote lijnen ondersteunen. [naam 1] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte bij de voordeur van hun woning in zijn hand een baksteen had. Hoewel verdachte dit ten stelligste is blijven ontkennen, wordt de verklaring van [naam 1] op dit punt ondersteund door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] die ook hebben verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte een baksteen in zijn hand had. [slachtoffer 2] heeft dit ook direct gemeld nadat hij een medewerker van de meldkamer sprak toen er 112 was gebeld. Daarnaast worden hun verklaringen ondersteund door het aantreffen van een baksteen met daarop DNA van verdachte, in de slaapkamer waar een groot deel van het incident zich heeft afgespeeld. Dat verdachte geen baksteen bij zich had, zoals hij heeft verklaard, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit niet alleen de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [naam 1] aannemelijk, maar doet dit bovendien afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaring van verdachte. Ook de verklaring van [slachtoffer 2] over het verdere verloop van het incident, vindt in grote mate steun in de verklaring van [slachtoffer 3] die grotendeels ooggetuige is geweest. Hun verklaringen komen er kortgezegd op neer dat verdachte, in tegenstelling tot hetgeen hij zelf heeft verklaard, de agressor en aanvallende partij was. Beiden hebben ook verklaard dat het verdachte was die [slachtoffer 1] aanviel en niet andersom en dat zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] op de grond hebben gelegen en dat verdachte boven hen hing.
De verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] worden op dit punt bovendien ondersteund door het aanvullende onderzoek dat door patholoog-anatoom Van Driessche is gedaan waartoe uiteindelijk opdracht is gegeven naar aanleiding van nadere onderzoekswensen van de raadsman. De uitkomst van het onderzoek van Van Driessche ontkracht de verklaring van verdachte. Uit zijn onderzoek blijkt namelijk dat de getoonde handelingen zoals verdachte heeft voorgedaan tijdens de reconstructie, geen verklaring geven voor alle aangetroffen letsels en dan met name niet de huidletsels en aansluitende steekkanalen aan het hoofd, de nek en de rug.
De rechtbank constateert dat het door verdachte geschetste scenario van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] waartegen hij zich gerechtvaardigd mocht verdedigen, op geen enkele wijze steun vindt in de voorhanden zijnde wettige bewijsmiddelen. Daarentegen ontkrachten de bewijsmiddelen juist de verklaring van verdachte.
De verklaring van [slachtoffer 2] vindt op essentiële onderdelen steun in de verklaring van [slachtoffer 3] en [naam 1] . Het is de rechtbank niet gebleken van tegenstrijdigheden in wezenlijke onderdelen van hun verklaringen onderling dan wel hun eigen verklaringen. Uit de enkele omstandigheid dat aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] over bepaalde details niet (meer) kunnen verklaren, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer dat de verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [naam 1] als ongeloofwaardig moeten worden aangemerkt of op elkaar zijn afgestemd. Sprake was van een zeer beangstigende en chaotische situatie voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Ook heeft [slachtoffer 2] op enig moment de slaapkamer verlaten waardoor hij minder heeft kunnen waarnemen dan [slachtoffer 3] . Tegenstrijdigheden in de verklaringen over (ondergeschikte) details, vallen dan ook te verwachten. Daar komt bij dat hun verklaringen ook worden ondersteund door objectief bewijs, met name voor wat betreft het aantreffen van de baksteen in de slaapkamer met DNA van verdachte, als ook de conclusie van patholoog-anatoom Van Driessche in zijn rapport.
Concluderend acht de rechtbank de feiten en omstandigheden die door en namens verdachte aan het verweer ten grondslag zijn gelegd, dan ook niet aannemelijk geworden en schuift het door verdachte gegeven scenario geheel terzijde. De rechtbank zal uitgaan van de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [naam 1] .
De door verdachte gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, door de rechtbank vastgestelde en aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op zaterdag 6 juni 2020 komt verdachte bij de woning van [slachtoffer 2] aan de [straatnaam] in Mûnein. Hij staat bij de voordeur te praten met [naam 1] , de stiefdochter van [slachtoffer 2] . Zij is van plan om de hond uit te laten. Verdachte loopt de woning in en [naam 1] ziet dan dat verdachte een baksteen in zijn hand heeft. Als verdachte de woonkamer inloopt, ziet [slachtoffer 2] dat verdachte een baksteen en een mes in zijn handen heeft. [slachtoffer 2] vraagt aan verdachte wat er aan de hand is. Verdachte antwoordt dan: “Sorry, het kan niet anders, het kan niet anders”. Verdachte kijkt om zich heen en [slachtoffer 2] vraagt nogmaals wat er aan de hand is, waarop verdachte zegt dat hij dat niet kan zeggen. Verdachte loopt vervolgens naar boven en [slachtoffer 2] loopt achter hem aan. Verdachte controleert boven alle deuren van de slaapkamers. [slachtoffer 2] zegt tegen verdachte dat zijn andere stiefdochter, [naam 2] , er niet is. Verdachte en [slachtoffer 2] bevinden zich op dat moment op de overloop van de woning. Verdachte draait zich om en valt [slachtoffer 2] dan aan met een mes en steekt hem hiermee in zijn nek. Er ontstaat een vechtpartij waarbij [slachtoffer 2] struikelt in de deuropening van de slaapkamer over een matras. In die slaapkamer is [slachtoffer 3] , de vriendin van [slachtoffer 2] , aan het behangen. [slachtoffer 2] roept om hulp. [slachtoffer 1] , de vriend van [slachtoffer 2] , die beneden in de woonkamer zit, komt op het hulpgeroep af. Terwijl [slachtoffer 2] wordt gestoken, slaat [slachtoffer 1] verdachte met een plank en springt hij van achteren op de rug van verdachte. Verdachte en [slachtoffer 1] vallen dan beiden en verdachte gooit [slachtoffer 1] van zich af. Verdachte begint [slachtoffer 1] te steken. [slachtoffer 2] gooit dan een televisie op verdachte. Verdachte blijft insteken op [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 2] kan op enig moment vluchten. Hij is meer dan 30 keer gestoken door verdachte, op verscheidene plekken op zijn lichaam. Verdachte ligt bovenop [slachtoffer 1] en blijft op hem insteken. [slachtoffer 3] schreeuwt tegen verdachte dat hij op moet houden. Verdachte beweegt zich dan in de richting van [slachtoffer 3] en zwaait met het mes. Hij zegt tegen haar: “Shut up”. [slachtoffer 3] springt dan uit het raam. Verdachte verlaat kort daarna de woning. De politie treft hem buiten de woning aan met ontbloot bovenlijf. Hij laat een mes op de grond vallen. In de slaapkamer boven in de woning aan de [straatnaam] wordt het lichaam van [slachtoffer 1] aangetroffen. Hij heeft 65 steek- en snijletsels waarvan 35 in zijn hals, ten gevolge waarvan hij is overleden.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden verdachte geen beroep op noodweer toekomt.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit. De rechtbank verwerpt het verweer en acht de bewezenverklaarde feiten strafbaar.

Strafbaarheid van verdachte

Namens verdachte is een beroep op noodweerexces gedaan. Het rechtbank verwerpt dit verweer reeds omdat, op grond van hetgeen hiervoor bij de bespreking van noodweer is overwogen, geen sprake was van een noodzakelijke verdediging.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ook niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van de op te leggen straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, feit 2 primair en feit 3 in de zaak met parketnummer 18-149486-20 en het subsidiaire feit in de zaak met parketnummer 18045259-21 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren met aftrek van de tijd dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met verpleging van overheidswege (hierna: dwangverpleging), in ongemaximeerde vorm.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Ten aanzien van de gevorderde maatregel van TBS heeft hij primair verzocht om deze niet aan verdachte op te leggen, subsidiair om de maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen. Indien dit laatste onvoldoende wordt geacht dan heeft de officier van justitie nog altijd de mogelijkheid om een omzetting in de maatregel van TBS met dwangverpleging te vorderen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van het bewezenverklaarde
Verdachte is op 6 juni 2020 in Mûnein de woning van zijn buren binnengetreden. Beneden in de woning is een handgemeen ontstaan tussen verdachte en de buurman, waarna verdachte naar boven is gelopen. Op de bovenverdieping in een slaapkamer was de buurvrouw. Verdachte heeft op de overloop en de slaapkamer de buurman geprobeerd te doden door hem diverse malen te steken met een mes. Een vriend van de buurman die op dat moment ook in de woning was, is afgekomen op het hulpgeroep van de buurman. Verdachte heeft zich vervolgens ook tegen hem gekeerd en heeft deze vriend meermalen gestoken met een mes, waarbij hij om het leven is gekomen. Zowel tijdens het onderzoek door de politie als tijdens de terechtzittingen is niet precies duidelijk geworden wat verdachte heeft bewogen tot deze buitengewoon agressieve daden. Zo had hij een goede verstandhouding met zijn buren en stond hij in zijn leefomgeving bekend als een vriendelijke en rustige man. Het slachtoffer dat om het leven is gekomen, kende hij in het geheel niet.
Verdachte heeft iemands meest fundamentele recht, namelijk het recht om te leven, ontnomen. Daarnaast heeft hij met zijn handelen onherstelbaar leed aangericht aan familie en vrienden van het slachtoffer dat om het leven is gekomen. Een dergelijk misdrijf levert verder een zeer geschokte rechtsorde op in de maatschappij, evenals angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid.
Het andere slachtoffer, de buurman, kon vluchten toen zijn vriend hem kwam helpen. Hij moet op die bewuste dag doodsangsten hebben uitgestaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke situatie langdurige psychische gevolgen met zich meebrengt, hetgeen zich ook heeft voorgedaan.
Zo blijkt uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding dat het slachtoffer door het incident PTSS heeft opgelopen.
De buurvrouw die grotendeels ooggetuige is geweest van de steekpartij, is door verdachte bedreigd. Zij voelde zich dermate angstig dat zij uit het raam van de slaapkamer is gesprongen. Ook zij heeft blijkens de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding, PTSS opgelopen.
Vervolgens heeft verdachte, terwijl hij zich in voorlopige hechtenis bevond in verband met de hiervoor genoemde feiten, een medegedetineerde onverhoeds van achteren aangevallen en hem in korte tijd met een balpen vele malen in zijn hoofd gestoken.
Verdachte heeft zeer ernstige feiten gepleegd en de rechtbank rekent hem deze feiten ook aan.
Strafblad en rapportages
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Over verdachte zijn verschillende rapportages opgemaakt. De rechtbank heeft gekeken naar de volgende rapportages:
  • de Pro Justitia rapportage van psycholoog M.C.G. Smeets van 18 april 2021;
  • de Pro Justitia rapportage van psychiater M.A. Westerborg van 26 april 2021;
  • het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: het PBC) van psycholoog P.E. Geurkink, psychiaterB.G.J. Gunnewijk en milieurapporteur [naam 3] van 5 januari 2022.
Op verzoek van de verdediging zijn er ter terechtzitting van 25 maart 2022 nadere vragen gesteld aan psycholoog P.E. Geurkink. Psychiater B.G.J. Gunnewijk is op verzoek van de verdediging op 1 juni 2022 nader gehoord in het kabinet rechter-commissaris.
Maatregel van TBS en gevangenisstraf
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte een behandeling ondergaat. De vraag is in welk kader dit dient plaats te vinden.
De vereisten om de maatregel van TBS op te leggen staan opgesomd in artikel 37a Sr. Het moet gaan om een strafbaar feit waarop minimaal vier jaren gevangenisstraf staat, of dat is genoemd in artikel 37a lid 1 onder 2 Sr, er was ten tijde van het delict sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel en er is recent een multidisciplinaire gedragsrapportage opgemaakt.
De rechtbank stelt vast dat de door verdachte gepleegde doodslag en een poging daartoe feiten betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
In april 2021 is verdachte ambulant onderzocht door een psycholoog en een psychiater. Beide deskundigen concludeerden dat er onvoldoende informatie beschikbaar was over verdachte.
Verdachte gaf geen toestemming voor het opvragen van informatie bij vorige behandelaars of eerdere partners. Een volledig onderzoek kon niet worden gedaan, waardoor diagnostiek niet adequaat kon worden uitgevoerd en daardoor een groot deel van de vragen niet kon worden beantwoord. Beide deskundigen hebben geadviseerd om een volledig onderzoek te laten doen door het PBC.
Verdachte is op 29 juli 2021 opgenomen in het PBC. De deskundigen hebben geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een zwakke persoonlijkheidsorganisatie en zwakke integratieve functies. Hij is tegelijkertijd ook erg gevoelig in een situatie waarin hij in zijn beleving onvoldoende serieus wordt genomen. Hij faalt in het organiseren van zijn leven en heeft een neiging tot middelengebruik. In stressvolle situaties schiet de coping snel tekort, waarbij de innerlijke spanning oploopt en hij als gevolg van een tekortschietende realiteitstoetsing, paranoïde ideaties ontwikkelt, van waaruit hij tot agressief gedrag kan komen. Er zit dan weinig gewetensremming op omdat verdachte handelt op basis van het idee dat hij het heft wel in eigen hand mag en moet nemen om zijn gerechtigheid te halen.
De zwakke persoonlijkheidsorganisatie met een duurzaam patroon van disfunctioneren op meerdere levensterreinen wijst op het bestaan van een psychische stoornis. De exacte etiologische factoren die hieraan ten grondslag liggen zijn niet helemaal duidelijk geworden. Verdachte is nog niet uitgediagnosticeerd hetgeen wordt veroorzaakt door zijn afwerende houding ten tijde van het onderzoek. Het feit dat verdachte ook binnen de structuur van detentie en tijdens het gebruik van antipsychotica (hetgeen beschermend werkt tegen paranoïde ontregeling) een agressiedelict heeft gepleegd, is een extra aanwijzing voor het bestaan van een duurzaam patroon van disfunctioneren. Gelet op het duurzame patroon van disfunctioneren, wordt geconcludeerd dat hiervan ook sprake was ten tijde van de gepleegde feiten.
Op grond van bovenstaande stelt de rechtbank vast dat er sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van verdachte die ook aanwezig was ten tijde van de gepleegde feiten.
Om die reden is door de deskundigen geadviseerd om verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over en acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Met de bestaande psychopathologie schatten de deskundigen de kans dat verdachte in de toekomst opnieuw vanuit paranoïde gedachten tot agressief handelen kan komen, als hoog in. Deze inschatting wordt bevestigd door het incident dat zich in detentie heeft voorgedaan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan het gevaarscriterium is voldaan.
Volgens de deskundigen is de psychopathologie, met eerdere (agressie) incidenten en naar voren komende paranoïde ontregelingen, ernstig van aard. Verdachte functioneert nu na een langere periode van geleidelijke stabilisatie met langdurig gebruik van antipsychotische medicatie redelijk stabiel binnen de structuur van de PPC waar hij nu verblijft. Dit evenwicht is echter broos en kan slechts standhouden binnen de geboden structuur op de afdeling. De psychopathologie van verdachte behoeft nadere diagnostiek en intensieve en langdurige behandeling. Deze dient, behalve uit behandeling met psychofarmaca, zoals de voorgeschreven antipsychotische medicatie, ook te bestaan uit het zich bewust leren worden van zijn psychische problematiek en de risico’s van paranoïde ontregeling. Er is nadere delictanalyse van de gepleegde feiten noodzakelijk zodat verdachte voldoende lering kan trekken uit wat hij heeft gedaan. Ook zijn geneigdheid tot middelengebruik behoeft in de behandeling aandacht omdat hij bij terugval in het gebruik van middelen minder in staat zal zijn, zijn leven op constructieve wijze vorm te geven.
Gelet op de bestaande psychopathologie, het moeilijk kunnen inschatten van verdachte, de ernst van de delicten, het verhoogde recidiverisico en het ontbreken van inzicht in de psychische stoornissen, adviseren de deskundigen aan verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen.
Mede gezien de recidive in het afgelopen jaar binnen de PPC-setting waar men gewend is om om te gaan met mensen die lijden aan ernstige psychopathologie, dient de behandeling plaats te vinden binnen een voldoende hoog beveiligde setting zoals op een Forensisch Psychiatrisch Centrum aanwezig is.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de vereisten om de maatregel van TBS op te kunnen leggen, zoals is neergelegd in artikel 37a Sr. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van het advies van de deskundigen van het PBC en een TBS met voorwaarden op te leggen zoals is verzocht door de raadsman. Beide deskundigen hebben in hun nadere verhoor verklaard dat zij de maatregel van TBS met voorwaarden hebben overwogen. Zij hebben echter geconstateerd dat verdachte geen of nauwelijks ziekteinzicht heeft. Dat maakt een maatregel van TBS met dwangverpleging noodzakelijk. In de aanloop naar agressieve incidenten lijkt er geen besef bij hem te zijn dat hij ontregelt. Dat maakt het heel moeilijk om verdachte veilig te begeleiden. De rechtbank zal dan ook de maatregel van TBS met dwangverpleging aan verdachte opleggen.
Nu de maatregel van TBS zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, is sprake van een ongemaximeerde maatregel van TBS als bedoeld in artikel 38e Sr en kan de totale duur van de op te leggen maatregel om die reden een periode van vier jaar te boven gaan.
Naast de maatregel van TBS acht de rechtbank, gelet op de ernst en de aard van de feiten en de enorme impact die de feiten op de nabestaanden van het slachtoffer, als ook de overige slachtoffers hebben gehad en nog steeds hebben, ook een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf van tien jaren, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich in de zaak met parketnummer 18-149486-20 als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 505.288,18 ter zake van materiële schade en
€ 50.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
2. [ [slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 505.025,28 ter vergoeding van materiële schade en
€ 35.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
3. [ [naam 1] , tot een bedrag van € 2.000,00 ter vergoeding van materiële schade en
€ 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
4. [ [benadeelde partij] , tot een bedrag van € 17.500,00 ter vergoeding van affectieschade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
Ad 1. De officier van justitie heeft zich voor wat betreft de gevorderde materiële schade op het standpunt gesteld dat dit deel kan worden toegewezen, met uitzondering van de posten die zien op de toekomstige medische kosten en toekomstige inkomstenderving. Deze posten zijn onvoldoende onderbouwd en de vordering moet voor dit gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit deel is onderbouwd en heeft zij zich voor wat betreft de hoogte van het toe te wijzen bedrag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ad 2. De officier van justitie heeft zich voor wat betreft de gevorderde materiële schade op het standpunt gesteld dat dit deel kan worden toegewezen, met uitzondering van de posten die zien op de toekomstige medische kosten en toekomstige inkomstenderving.
Deze posten zijn onvoldoende onderbouwd en de vordering moet voor dit gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit deel is onderbouwd en heeft zij zich voor wat betreft de hoogte van het toe te wijzen bedrag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ad 3. De officier van justitie heeft zich voor wat betreft de gevorderde materiële schade op het standpunt gesteld dat dit deel niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu deze post onvoldoende is onderbouwd.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit deel is onderbouwd en heeft zij zich voor wat betreft de hoogte van het toe te wijzen bedrag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ad 4. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde affectieschade toewijsbaar is.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat alle toe te wijzen bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt dat de officier van justitie heeft ingenomen ten aanzien van de gevorderde materiële schade door de benadeelde partijen.
De raadsman heeft kanttekeningen geplaatst bij de vordering van de benadeelde partij [naam 1] . Uit de onderbouwing die bij de vordering is ingediend blijkt dat de benadeelde partij na het delict is behandeld en dat daarna ook getracht is een gezinsbehandeling op te starten. De spanning die er binnen het gezin was, waarvan al sprake was voor het gepleegde delict, heeft ook schade veroorzaakt.
De vraag is of en in hoeverre er causaal verband is tussen het delict en de gevorderde schade. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat voor toewijzing van de vordering geen ruimte is. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Ad 1. [slachtoffer 2]
Materiële schade
De benadeelde partij heeft materiële schade gevorderd bestaande uit:
  • reis-en parkeerkosten ten behoeve van de strafzaak: € 5,82
  • medische kosten: € 30,00
  • medische reis- en parkeerkosten: € 199,38
  • kleding: € 52,98
  • toekomstige medische kosten: € 5.000,00
  • toekomstige inkomstenderving: € 500.000,00.
Reis- en parkeerkosten ten behoeve van de strafzaak, medische kosten, medische reis- en parkeerkosten en kleding
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade aan reis- en parkeerkosten ten behoeve van de strafzaak, medische kosten, medische reis- en parkeerkosten en kleding heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18-149486-20 onder feit 1 en feit 2 primair bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door of namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2020.
Toekomstige medische kosten en toekomstige inkomstenderving
Naar het oordeel van de rechtbank is op dit moment onvoldoende onderbouwd dat in de toekomst schade zal worden geleden ten gevolge van de gestelde medische kosten en inkomstenderving. De rechtbank zal dan ook het deel van de vordering die ziet op deze kostenposten, niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 50.000,00 aan immateriële schade gevorderd. Uit de toelichting bij de vordering blijkt dat dit bedrag is opgebouwd uit twee componenten: de immateriële schade die de benadeelde partij heeft opgelopen als gevolg van de aanval van verdachte op hemzelf als ook de immateriële schade die de benadeelde partij heeft opgelopen door het waarnemen van de aanval van verdachte op zijn goede vriend die daarbij is komen te overlijden. Het incident heeft vergaande gevolgen gehad voor de benadeelde partij. Door de aanval van verdachte op de benadeelde partij heeft hij over zijn hele lichaam snij- en steekwonden opgelopen. Dit letsel is tot op heden nog steeds zichtbaar in de vorm van ontsierende littekens. Naast het fysieke letsel, kampt de benadeelde partij nog steeds met psychisch letsel en heeft hij PTSS opgelopen ten gevolge van hetgeen hem is overkomen, maar ook doordat hij is geconfronteerd met de aanval van verdachte op zijn vriend die hierbij om het leven is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18-149486-20 onder feit 1 en feit 2 primair bewezen verklaarde.
Gelet op de ernst van de feiten, de gevolgen hiervan voor de benadeelde partij en rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters aan smartengeld toekennen, acht de rechtbank een bedrag van € 40.000,00 billijk. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2020.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel, te vermeerderen met de wettelijke rente, opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ad 2. [slachtoffer 3]
Materiële schade
De benadeelde partij heeft materiële schade gevorderd bestaande uit:
  • reis- en parkeerkosten ten behoeve van de strafzaak: € 0,81
  • reis- en parkeerkosten ten behoeve van medische behandelingen: € 24,47
  • toekomstige medische kosten: € 5.000,00
  • toekomstige inkomstenderving: € 500.000,00.
Reis- en parkeerkosten ten behoeve van de strafzaak, reis- en parkeerkosten ten behoeve van medische behandelingen
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade aan reis- en parkeerkosten ten behoeve van de strafzaak en de reis- en parkeerkosten ten behoeve van medische behandelingen heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18-149486-20 onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door of namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2020.
Toekomstige medische kosten en toekomstige inkomstenderving
Naar het oordeel van de rechtbank is op dit moment onvoldoende onderbouwd dat in de toekomst schade zal worden geleden ten gevolge van de gestelde medische kosten en inkomstenderving. De rechtbank zal dan ook het deel van de vordering die ziet op deze kostenposten, niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 35.000,00 aan immateriële schade gevorderd.
Uit de toelichting bij de vordering blijkt dat dit bedrag is opgebouwd uit twee componenten: de immateriële schade die de benadeelde partij heeft opgelopen als gevolg van de aanval van verdachte op haarzelf als ook de immateriële schade die de benadeelde partij heeft opgelopen door het waarnemen van de aanval van verdachte op haar partner en haar goede vriend die daarbij is komen te overlijden. Het incident heeft vergaande gevolgen gehad voor de benadeelde partij. Als gevolg van de waarneming van de aanval van verdachte heeft zij PTSS opgelopen. Daarnaast heeft zij zich door het handelen van verdachte bekneld en bedreigd gevoeld in haar eigen woning. Zij voelde zich dusdanig in het nauw gedreven dat zij geen andere uitweg zag dan uit het raam te springen vanaf de eerste verdieping van haar woning. De benadeelde partij heeft hierdoor veel pijn en angst gehad. Verdachte heeft niet alleen een inbreuk gemaakt op het veiligheidsgevoel van de benadeelde partij, maar heeft ook haar woongenot geschonden.
Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18-149486-20 bewezen verklaarde.
Gelet op de ernst van de feiten, de gevolgen hiervan voor de benadeelde partij en rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters aan smartengeld toekennen, acht de rechtbank een bedrag van € 20.000,00 billijk.
De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2020. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel, te vermeerderen met de wettelijke rente, opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ad 3. [naam 1]
Materiële schade
De benadeelde partij heeft materiële schade gevorderd bestaande uit:
- toekomstige reis- en parkeerkosten: € 2.000,00.
Toekomstige reis- en parkeerkosten
Naar het oordeel van de rechtbank is op dit moment onvoldoende onderbouwd dat in de toekomst schade zal worden geleden ten gevolge van de gestelde reis- en parkeerkosten. De rechtbank zal dan ook dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 20.000,00 aan immateriële schade gevorderd.
Uit de toelichting bij de vordering blijkt dat de benadeelde partij heeft waargenomen hoe haar stiefvader hevig bloedend uit de woning liep. Als gevolg van deze waarneming heeft zij een hevige shock opgelopen, hetgeen heeft geleid tot PTSS. Daarnaast is zij ook geconfronteerd met haar moeder die, in een poging te vluchten, uit het raam is gesprongen vanaf de eerste verdieping.
Zij heeft haar moeder horen gillen en gehoord dat haar moeder doodsangsten uitstond. Het voorval heeft een diepe traumatiserende indrukken op de benadeelde partij achtergelaten.
Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18-149486-20 onder feit 2 primair en feit 3 bewezen verklaarde.
Gelet op de ernst van de feiten, de gevolgen hiervan voor de benadeelde partij en rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters aan smartengeld toekennen, acht de rechtbank een bedrag van € 5.000,00 billijk. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2020. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel, te vermeerderen met de wettelijke rente, opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ad 4. [benadeelde partij]
Affectieschade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade gevorderd.
Uit de toelichting bij de vordering blijkt dat de benadeelde partij, als vader van [slachtoffer 1] , groot verdriet en pijn heeft door het overlijden van zijn zoon.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door of namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2020.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel, te vermeerderen met de wettelijke rente, opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 285, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18-045259-21 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-149486-20 onder 1, 2 primair, 3 en het in de zaak met parketnummer 18-045259-21 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van [benadeelde partij] , feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe en veroordeelt verdachte om aan [benadeelde partij] te betalen:
  • het bedrag van € 17.500,00 (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juni 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.500,00 (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag betreft affectieschade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 76 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van [slachtoffer 2] , feit 1 en feit 2 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van € 40.288,18 (zegge: veertigduizend tweehonderdachtentachtig euro en achttieneurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juni 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 40.288,18 (zegge: veertigduizend tweehonderdachtentachtig euro en achttien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 288,18 aan materiële schade en € 40.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 175 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van [slachtoffer 3] , feit 1, feit 2 primair en feit 3
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 3] te betalen:
  • het bedrag van € 20.025,28 (zegge: twintigduizend vijfentwintig euro en achtentwintig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juni 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.025,28 (zegge: twintigduizend vijfentwintig euro en achtentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 25,28 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 87 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van [naam 1] , feit 2 primair en feit 3
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 1] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 3] te betalen:
  • het bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juni 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [naam 1] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag betreft immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 22 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. R.B. Maring en M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door mr. L.T.A. Fokkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juli 2022.
Mr. Maring is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed/ambtsbelofte en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich, tenzij anders aangegeven, in het doorgenummerde proces-verbaal met OPS-dossiernummer 2020148696, gesloten op 20 december 2020.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 13 juni 2022 en de aangifte van [slachtoffer 2] van 7 juni 2020, pagina 191 e.v.
De verklaringen van aangever [slachtoffer 2] van 7 juni 2020, pagina 182 e.v., 191 e.v., en van 7 juli 2020, pagina 196 e.v., 208 e.v. en de verklaring van getuige [slachtoffer 3] van 6 en 7 juni 2020, pagina 296 e.v.
Een forensisch geneeskundig letselverslag, opgemaakt door A. Brinker, forensisch arts FMG bij GGD Fryslân van 26 juni 2020, pagina 366 e.v.
De verklaring van aangever [slachtoffer 2] van 7 juni 2020, pagina 182 e.v., de verklaring van getuige [slachtoffer 3] van 6 en 7 juni 2020, pagina 296 e.v. en de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] van 7 juli 2020, pagina 227 e.v.
De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed/ambtsbelofte en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich, tenzij anders aangegeven, in het doorgenummerde proces-verbaal met OPS-dossiernummer 2020409812, gesloten op 20 december 2020.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 13 juni 2022 en de verklaring van aangever [slachtoffer 4] van 28 augustus 2020, pagina 721 e.v.
Een proces-verbaal van bevindingen van 29 augustus 2020, pagina 705 e.v.
Een forensische letselrapportage, opgemaakt door S.J.Th. van Kuijk, forensisch arts bij GGD IJsselland van 28 augustus 2020, pagina 730 e.v.
HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:417.