en in de zaak met parketnummer 18-045259-21:
subsidiair poging tot zware mishandeling.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich voor wat betreft de in de zaak met parketnummer
18-149486-20 onder feit 1 bewezen verklaarde doodslag en de onder feit 2 primair bewezen verklaarde poging tot doodslag op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van verdachte dat - in juridische termen - sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf waartegen hij zich mocht verdedigen, op geen enkele wijze aannemelijk is geworden. Zijn verklaring wordt ontkracht door de overige voorhanden zijnde bewijsmiddelen, waaronder het rapport van patholoog-anatoom Van Driessche van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat het rapport van patholoog-anatoom Van Driessche onbetrouwbaar is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de werkwijze van Van Driessche volledig in strijd is met de interne richtlijnen en werkwijze van het NFI om de kwaliteit te bewaken van de uitgaande onderzoeken.
Met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte voor de in de zaak met parketnummer 18-14948620 onder feit 1 bewezen verklaarde doodslag en de onder feit 2 primair bewezen verklaarde doodslag heeft de raadsman bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens noodweerexces.
De raadsman heeft gesteld dat verdachte is geconfronteerd met een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, waartegen verdediging noodzakelijk was. Er was geen sprake van een situatie waarin hij zich aan deze aanranding kon of moest onttrekken. Verdachte kon zich vanuit de rugligging en zijligging enkel afweren. Hij heeft dit dan ook gedaan. Eerst met een glasscherf en later met een mes.
Verdachte heeft vervolgens vanuit een hevige gemoedsbeweging die door de aanvallen op hem werd veroorzaakt, gehandeld. Verdachte komt dan ook een geslaagd beroep op noodweerexces toe.
Oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid rapport Van Driessche
De rechtbank is van oordeel dat de deskundige Van Driessche voldoende deskundig en onafhankelijk heeft gerapporteerd. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat Van Driessche bij de totstandkoming van de ‘Rapportage aanvullende vragen’ van 18 februari 2022 bevooroordeeld is geweest, noch dat hij beïnvloed is geweest of voorafgaand aan zijn onderzoek te veel voorinformatie heeft gehad vanwege zijn aanwezigheid bij het
FIT-gesprek. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat Van Driessche heeft gerapporteerd conform hetgeen van hem werd verwacht en de opdracht was. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat het onderzoek door Van Driessche met voldoende waarborgen is omkleed, derhalve betrouwbaar moet worden geacht en kan worden gebezigd voor het bewijs.
Noodweer
Voordat de rechtbank kan beoordelen of sprake is geweest van een noodweerexcessituatie, moet eerst de vraag worden beantwoord of is voldaan aan de vereisten van noodweer.
Op grond van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan een beroep op noodweer slagen als sprake is geweest van een verdediging van eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdediging moet hierbij noodzakelijk (subsidiariteitseis) en geboden (proportionaliteitseis) zijn geweest.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het er bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer door de feitenrechter slechts om gaat dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden.
10
Bij de vaststelling welke feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden, moet de rechtbank eerst een keuze maken tussen de verklaring van verdachte enerzijds en de verklaringen van aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en in mindere mate getuige [naam 1] , anderzijds. Deze verklaringen staan namelijk voor wat betreft de feiten en de omstandigheden waaronder verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gestoken, geheel haaks op elkaar.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft vanaf zijn eerste verklaring bij de politie tot en met zijn verklaringen ter terechtzitting steeds dezelfde lezing gegeven over wat er volgens hem is gebeurd. Door en namens verdachte is verklaard dat hij in de deuropening van de voordeur van de woning van [slachtoffer 2] stond, toen [slachtoffer 2] plotseling de voordeur tegen hem dicht trachtte te gooien. Omdat verdachte wilde weten wat er met [slachtoffer 2] aan de hand was, is hij achter [slachtoffer 2] aan gelopen, de woonkamer in. Verdachte heeft ten stelligste ontkend dat hij bij binnenkomst in de woning een mes en een baksteen in zijn handen had.
Volgens verdachte werd hij in de woonkamer aangevallen door [slachtoffer 2] en ontstond er een handgemeen tussen beiden. Toen [slachtoffer 2] de trap op naar boven liep, is verdachte achter hem aangelopen met de vraag wat er met hem aan de hand was. Volgens verdachte werd het handgemeen boven voortgezet en werd verdachte hard geraakt door [slachtoffer 2] die onder meer een televisie op hem gooide. Volgens verdachte kwam op enig moment [slachtoffer 1] erbij en die raakte verdachte hard door hem met een plank op het hoofd te slaan. Verdachte kwam duizelig op de grond terecht en raakte naar waarschijnlijk op dat moment zijn bril al kwijt. Volgens verdachte werd hij geslagen en geschopt door zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] . Nadat het verdachte lukte om weer op te staan, werd hij kort daarna weer geraakt waardoor hij opnieuw op de grond viel.
Verdachte raakte gedesoriënteerd. Hij vond op de grond een mes dat door de vechtpartij uit zijn broek was gevallen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bleven vechten en verdachte raakte volledig in paniek en trachtte weg te komen. Met het mes probeerde hij de mannen die hem aanvielen, van zich af te weren. Daarbij raakte hij willekeurig en ongericht beide mannen. Volgens verdachte belandde [slachtoffer 1] bovenop hem en kreeg [slachtoffer 1] op enig moment het mes in handen. Volgens verdachte kon hij het mes weer afpakken. Hij lag toen nog steeds onderop. Hij voelde natte slierten van het haar van [slachtoffer 1] in zijn ogen, had geen zicht meer, was in blinde paniek en stak met het mes. Toen hij merkte dat het lichaam van [slachtoffer 1] verslapte, kon verdachte hem van zich afduwen en wegkomen.
Overige verklaringen
Tegenover de verklaring van verdachte staan de verklaringen van de andere betrokkenen, namelijk [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [naam 1] . De rechtbank zal hun verklaringen in samenvattende zin weergeven, omdat zij elkaar in grote lijnen ondersteunen. [naam 1] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte bij de voordeur van hun woning in zijn hand een baksteen had. Hoewel verdachte dit ten stelligste is blijven ontkennen, wordt de verklaring van [naam 1] op dit punt ondersteund door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] die ook hebben verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte een baksteen in zijn hand had. [slachtoffer 2] heeft dit ook direct gemeld nadat hij een medewerker van de meldkamer sprak toen er 112 was gebeld. Daarnaast worden hun verklaringen ondersteund door het aantreffen van een baksteen met daarop DNA van verdachte, in de slaapkamer waar een groot deel van het incident zich heeft afgespeeld. Dat verdachte geen baksteen bij zich had, zoals hij heeft verklaard, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit niet alleen de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [naam 1] aannemelijk, maar doet dit bovendien afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaring van verdachte. Ook de verklaring van [slachtoffer 2] over het verdere verloop van het incident, vindt in grote mate steun in de verklaring van [slachtoffer 3] die grotendeels ooggetuige is geweest. Hun verklaringen komen er kortgezegd op neer dat verdachte, in tegenstelling tot hetgeen hij zelf heeft verklaard, de agressor en aanvallende partij was. Beiden hebben ook verklaard dat het verdachte was die [slachtoffer 1] aanviel en niet andersom en dat zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] op de grond hebben gelegen en dat verdachte boven hen hing.
De verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] worden op dit punt bovendien ondersteund door het aanvullende onderzoek dat door patholoog-anatoom Van Driessche is gedaan waartoe uiteindelijk opdracht is gegeven naar aanleiding van nadere onderzoekswensen van de raadsman. De uitkomst van het onderzoek van Van Driessche ontkracht de verklaring van verdachte. Uit zijn onderzoek blijkt namelijk dat de getoonde handelingen zoals verdachte heeft voorgedaan tijdens de reconstructie, geen verklaring geven voor alle aangetroffen letsels en dan met name niet de huidletsels en aansluitende steekkanalen aan het hoofd, de nek en de rug.
De rechtbank constateert dat het door verdachte geschetste scenario van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] waartegen hij zich gerechtvaardigd mocht verdedigen, op geen enkele wijze steun vindt in de voorhanden zijnde wettige bewijsmiddelen. Daarentegen ontkrachten de bewijsmiddelen juist de verklaring van verdachte.
De verklaring van [slachtoffer 2] vindt op essentiële onderdelen steun in de verklaring van [slachtoffer 3] en [naam 1] . Het is de rechtbank niet gebleken van tegenstrijdigheden in wezenlijke onderdelen van hun verklaringen onderling dan wel hun eigen verklaringen. Uit de enkele omstandigheid dat aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] over bepaalde details niet (meer) kunnen verklaren, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer dat de verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [naam 1] als ongeloofwaardig moeten worden aangemerkt of op elkaar zijn afgestemd. Sprake was van een zeer beangstigende en chaotische situatie voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Ook heeft [slachtoffer 2] op enig moment de slaapkamer verlaten waardoor hij minder heeft kunnen waarnemen dan [slachtoffer 3] . Tegenstrijdigheden in de verklaringen over (ondergeschikte) details, vallen dan ook te verwachten. Daar komt bij dat hun verklaringen ook worden ondersteund door objectief bewijs, met name voor wat betreft het aantreffen van de baksteen in de slaapkamer met DNA van verdachte, als ook de conclusie van patholoog-anatoom Van Driessche in zijn rapport.
Concluderend acht de rechtbank de feiten en omstandigheden die door en namens verdachte aan het verweer ten grondslag zijn gelegd, dan ook niet aannemelijk geworden en schuift het door verdachte gegeven scenario geheel terzijde. De rechtbank zal uitgaan van de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [naam 1] .
De door verdachte gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, door de rechtbank vastgestelde en aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op zaterdag 6 juni 2020 komt verdachte bij de woning van [slachtoffer 2] aan de [straatnaam] in Mûnein. Hij staat bij de voordeur te praten met [naam 1] , de stiefdochter van [slachtoffer 2] . Zij is van plan om de hond uit te laten. Verdachte loopt de woning in en [naam 1] ziet dan dat verdachte een baksteen in zijn hand heeft. Als verdachte de woonkamer inloopt, ziet [slachtoffer 2] dat verdachte een baksteen en een mes in zijn handen heeft. [slachtoffer 2] vraagt aan verdachte wat er aan de hand is. Verdachte antwoordt dan: “Sorry, het kan niet anders, het kan niet anders”. Verdachte kijkt om zich heen en [slachtoffer 2] vraagt nogmaals wat er aan de hand is, waarop verdachte zegt dat hij dat niet kan zeggen. Verdachte loopt vervolgens naar boven en [slachtoffer 2] loopt achter hem aan. Verdachte controleert boven alle deuren van de slaapkamers. [slachtoffer 2] zegt tegen verdachte dat zijn andere stiefdochter, [naam 2] , er niet is. Verdachte en [slachtoffer 2] bevinden zich op dat moment op de overloop van de woning. Verdachte draait zich om en valt [slachtoffer 2] dan aan met een mes en steekt hem hiermee in zijn nek. Er ontstaat een vechtpartij waarbij [slachtoffer 2] struikelt in de deuropening van de slaapkamer over een matras. In die slaapkamer is [slachtoffer 3] , de vriendin van [slachtoffer 2] , aan het behangen. [slachtoffer 2] roept om hulp. [slachtoffer 1] , de vriend van [slachtoffer 2] , die beneden in de woonkamer zit, komt op het hulpgeroep af. Terwijl [slachtoffer 2] wordt gestoken, slaat [slachtoffer 1] verdachte met een plank en springt hij van achteren op de rug van verdachte. Verdachte en [slachtoffer 1] vallen dan beiden en verdachte gooit [slachtoffer 1] van zich af. Verdachte begint [slachtoffer 1] te steken. [slachtoffer 2] gooit dan een televisie op verdachte. Verdachte blijft insteken op [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 2] kan op enig moment vluchten. Hij is meer dan 30 keer gestoken door verdachte, op verscheidene plekken op zijn lichaam. Verdachte ligt bovenop [slachtoffer 1] en blijft op hem insteken. [slachtoffer 3] schreeuwt tegen verdachte dat hij op moet houden. Verdachte beweegt zich dan in de richting van [slachtoffer 3] en zwaait met het mes. Hij zegt tegen haar: “Shut up”. [slachtoffer 3] springt dan uit het raam. Verdachte verlaat kort daarna de woning. De politie treft hem buiten de woning aan met ontbloot bovenlijf. Hij laat een mes op de grond vallen. In de slaapkamer boven in de woning aan de [straatnaam] wordt het lichaam van [slachtoffer 1] aangetroffen. Hij heeft 65 steek- en snijletsels waarvan 35 in zijn hals, ten gevolge waarvan hij is overleden.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden verdachte geen beroep op noodweer toekomt.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit. De rechtbank verwerpt het verweer en acht de bewezenverklaarde feiten strafbaar.