5.2In het primaire besluit heeft verweerder overwogen dat ten behoeve van het project ontheffing moet worden verleend van het verbod tot het opzettelijk vernielen, beschadigen of wegnemen van verstoren van nesten, rustplaatsen of eieren (3.1, tweede lid, Wnb) ten behoeve van de geoorde fuut, omdat sprake is van verlies van geschikt broedhabitat dat van essentieel belang is voor de regionale populatie. Daarnaast heeft de ingreep negatieve effecten op individuen van de soort. Door het aanleggen van compensatiegebieden zal het project niet leiden tot negatieve effecten op de staat van instandhouding van de soort. Aan zijn oordeel heeft verweerder een aantal rapporten ten grondslag gelegd, waaronder het rapport van Bureau Waardenburg van 1 februari 2019 en het rapport van Altenburg en Wymenga van 18 januari 2021.
In zijn rapport constateert Waardenburg (p.18) de aanwezigheid van de geoorde fuut in het bezinkingsbekken (de waswatervijver) in het uiterste zuidoosten van het plangebied (het gebied dat wordt bestreken door het bestemmingsplan).
Waardenburg constateert verder (p 19) dat de geoorde fuut aanwezig is op de overige niet drooggevallen vloeivelden in het (westen van het) plangebied.
Waardenburg constateert voorts (p.34) dat de geoorde fuut ook in het plangebied en de zuidelijke vloeivelden broedt: “Met name de broedpopulatie van Geoorde fuut is zeer hoog te noemen, ook voor Nederlandse begrippen.”
Waardenburg constateert (p.42): “Door bebouwing van deelgebied 3 -, dit betreft het westelijke deel van het plangebied - gaat het gebied verloren als nest-, rust en slaapplaats voor de geoorde fuut. De deelgebieden 1, 2, 5 en 6 hebben geen waarde voor de geoorde fuut. Deelgebied 4 – dit betreffen de zuidelijke vloeivelden ten zuiden van de spoorlijn en ten zuiden van het plangebied - in beperkte mate. Wanneer deelgebied 3 behouden blijft en de rust in het gebied (ook in de toekomst) gewaarborgd wordt blijft het gebied beschikbaar als broedbiotoop en leefgebied voor de geoorde fuut.”
Een paar regels verder:
“In deelgebied 4 zijn dan ook niet of nauwelijks geoorde futen gezien.”
Op dezelfde pagina constateert Waardenburg:
“De Staat van Instandhouding van de geoorde fuut als broedvogel in Nederland is gunstig (Sovon 2018(i)). Door voorgenomen ingreep gaat echter een op dit moment belangrijk broedbiotoop en leefgebied voor de geoorde fuut verloren. In de omgeving van het plangebied komt de soort ook in grote aantallen voor in o.a. de Onlanden en het Zuidlaardermeergebied. Hoeveel dieren hier daadwerkelijk broeden is onbekend. In het Leekstermeergebied zijn de aantallen klein. Het is echter op basis van dit onderzoek niet uit te sluiten dat als deelgebied 3 verloren gaat dit een nadelig effect zal hebben op de lokale populatie geoorde futen in Drenthe en Groningen.”
en:
“Vernielen of beschadigen nest-, rust en slaapplaatsen (Wnb art. 3.1.2)
De nesten van de geoorde fuut zijn niet jaarrond beschermd. Door de werkzaamheden plaats te laten vinden buiten de broedperiode kan overtreding voor het vernielen of beschadigen van nest-, rust en slaapplaatsen worden voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van maart tot en met juli.
Waardenburg constateert (p. 43) ten aanzien van opzettelijk verstoring (Wnb art. 3.1.4)
“De werkzaamheden kunnen leiden tot verstoring van de in het plangebied aanwezige vogels. Wanneer de werkzaamheden in het winterhalfjaar worden uitgevoerd, wanneer de geoorde futen zich in Zeeland bevinden, dan is er geen sprake van directe opzettelijke verstoring. Een overtreding van verbodsbepalingen is niet direct aan de orde. Desondanks wordt geadviseerd contact op te nemen met het bevoegd gezag om nadere vervolgstappen te bepalen. De reden hiervoor is, dat op basis van dit onderzoek niet uit te sluiten is wanneer deelgebied 3 verloren gaat dit een nadelig effect zal hebben op de lokale populatie, en daarmee de lokale Staat van Instandhouding van de geoorde futen in Drenthe en Groningen. Op de landelijke Staat van Instandhouding van de soort heeft dit naar alle waarschijnlijkheid geen effect (Wnb art. 3.1.5).”
Tot slot:
“Als gevolg van de geplande ingreep zal leefgebied van de geoorde fuut worden aangetast. Gelet op de aard van de ingreep, het verdwijnen van de vloeivelden, en de huidige omvang van de populatie geoorde futen in het gebied wordt geadviseerd contact op te nemen met het bevoegd gezag om nadere vervolgstappen te bepalen.”
Samengevat concludeert Waardenburg derhalve dat de geoorde fuut voorkomt en broedt in het plangebied, maar ook voorkomt in de zuidelijke vloeivelden. Hij maakt daarbij geen onderscheid in welk gedeelte van de zuidelijke vloeivelden dat is. Op basis daarvan adviseert hij aanvrager om contact op te nemen met het bevoegd gezag om vervolgstappen te bepalen. Dat heeft geleid tot het rapport van A&W) van januari 2021 (3315).
Doelstelling van het rapport is:
“De gemeente Groningen heeft Altenburg & Wymenga opdracht verleend om onderzoek uit te voeren met de volgende doelstellingen:
( a) bepaal of de gunstige staat van instandhouding in gevaar komt en een ontheffing Wnb nodig is;
( b) geef met een goede onderbouwing aan of en zo ja waar uitwijkmogelijkheden in de omgeving aanwezig zijn;
( c) formuleer randvoorwaarden voor een alternatieve broedlocatie indien compensatie aan de orde is.”
A&W constateren over de aanwezigheid en het broeden van de geoorde fuut het volgende:
“De losse waarnemingen uit de jaren 2010-2019 zijn niet geschikt om het aantal broedparen betrouwbaar vast te kunnen stellen. De waarnemingen geven echter wel aan dat in verschillende jaren waarschijnlijk enkele tientallen paren (maximaal 30 – 45) hebben gebroed. Het is duidelijk dat het vrijwel steeds om de noordelijke vloeivelden gaat. Mogelijk hebben in 2001 en 2015 ook enkele paren gebroed in de zuidelijke vloeivelden. Gaan wij uit van piekjaren met 30-45 broedgevallen, dan betreft het 8-10% van het totaal in Nederland (periode 2012 – 2018) en 15-25% (ca 20%) van het totaal in regio Groningen-noord Drenthe.”
Over de staat van instandhouding zegt A&W het volgende:
“In het Natura 2000-profiel is opgenomen dat op nationaal niveau wordt gestreefd naar de aanwezigheid als broedvogel in alle zes regio's in Nederland en naar ten minste 20 sleutelpopulaties, met minimaal 20 paren per sleutelpopulatie. Een kanttekening is dat de aantallen sterk kunnen wisselen, samenhangend met lokaal en tijdelijk gunstige of juist ongunstige omstandigheden in broedgebieden. Er zijn voldoende uitwijkmogelijkheden of alternatieve broedgebieden nodig. De effecten van het verlies van de voormalige vloeivelden worden daarom afgemeten aan de populatieomvang en de aan kwaliteit van het populatienetwerk.”
Over de effecten van de demping van de noordelijke vloeivelden zegt A&W het volgende:
“Het broedbestand van de voormalige vloeivelden van de Suiker Unie neemt, op basis van de situatie in de jaren 2012-2018, 8-10 % in van de nationale populatie en ca 20 % van de populatie in de regio Groningen-noord Drenthe. Het broedbestand in de voormalige vloeivelden is na 2008 niet geïnventariseerd. Losse waarnemingen en de telling in 2018 wijzen er op dat in ‘piek-jaren’ tussen 2012 en 2018 enkele tientallen paren (30-45) hebben gebroed. Als herinrichting van het terrein met vloeivelden leidt tot een verlies van het totale aantal broedparen in deze omvang binnen de regio en in Nederland, dan wordt het effect beoordeeld als een aantasting van de gunstige staat van instandhouding.”
En over de mogelijkheid om uit te wijken naar andere gebieden in de buurt:
“De beschikbare informatie over Geoorde futen in de regio Groningen–noord-Drenthe wijst erop dat ook hier de aanwezigheid van geschikt broedgebied beperkend is en dat er geen ‘vacante’ gebieden zijn. In het Woldmeer worden jaarlijks in het voorjaar Geoorde futen gezien die niet tot broeden komen en blijkbaar hier en in de omgeving geen geschikt broedgebied vinden. In het Zuidlaardermeergebied varieert het aantal broedparen al naar gelang de omstandigheden, waarin de waterstand een grote rol speelt. In de Onlanden hebben Geoorde futen zich recentelijk gevestigd in ondiepe plassen waar de situatie nu gunstig is, maar dat kan in korte tijd veranderen. Geoorde futen spelen zo snel in op veranderingen in het aanbod aan geschikt broedgebied, dat het aantal broedvogels in de regio waarschijnlijk de draagkracht van de regio weerspiegelt.”
De conclusie van A&W is tenslotte (p 14):
“De conclusie is dat het verlies van de vloeivelden van de Suiker Unie de draagkracht voor de Geoorde fuut verkleint. Op basis van waarnemingen en tellingen in de jaren 2012 – 2018 gaat het om mogelijk 30-45 broedparen in piekjaren, 8-10 % van het totaal in Nederland en ca 20% van het aantal in de regio. Dit aandeel is zo groot dat wij dit verlies beoordelen als een aantasting van de huidige staat van instandhouding. De broedvogels kunnen uitwijken indien
nieuwbroedgebied beschikbaar komt. In dat geval wordt de huidige staat van instandhouding gehandhaafd.
In deze beoordeling speelt de ruimtelijke schaal geen rol. Verschillende soorten die in Nederland als broedvogel achteruit gaan overwinteren in Afrika en kunnen zich eenvoudig in een dag naar een ander deel van Nederland verplaatsen. Dit sorteert geen effect, omdat het aanbod aan geschikt broedgebied beperkend is. In de beoordeling is daarom het aanbod aan geschikt broedgebied bepalend.”