ECLI:NL:RBNNE:2022:2301
Rechtbank Noord-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- A. Nieuwenhuis
- J. Boerlage - van den Bosch
- A.G.D. Overmars
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag met betrekking tot Syrië en inreisverbod
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Syrische eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat de eiser in verband kan worden gebracht met ernstige misdrijven, zoals marteling en foltering, gepleegd tijdens zijn militaire dienst in Syrië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris zich terecht op artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag heeft beroepen, dat bepaalt dat personen die betrokken zijn bij dergelijke misdrijven geen recht hebben op bescherming als vluchteling.
De eiser heeft betoogd dat zijn verklaringen in de Noorse asielprocedure onjuist zijn weergegeven en dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de misdrijven die door de veiligheidsdiensten zijn gepleegd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris de verklaringen van de eiser uit de Noorse procedure terecht heeft gebruikt en dat er voldoende bewijs is dat de eiser wist van de misdrijven die werden gepleegd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet verantwoordelijk is voor zijn daden en dat hij geen berouw heeft getoond.
De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag en het opgelegde inreisverbod van tien jaar bevestigd. De eiser heeft geen bewijs geleverd dat zijn terugkeer naar Syrië een reëel risico op onmenselijke behandeling met zich meebrengt, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de eiser een actuele en ernstige bedreiging voor de samenleving vormt. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.