ECLI:NL:RBNNE:2022:2292

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
182427 FT RK 22/63
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van de schone lei in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontneming van de schone lei van verweerder, die in het kader van de schuldsaneringsregeling was geplaatst. De bewindvoerder, [A], heeft verzocht om de schone lei van verweerder, [B], te ontnemen, omdat verweerder volgens de bewindvoerder belangrijke informatie over zijn nalatenschap had verzwegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder sinds 12 augustus 2014 onder de schuldsaneringsregeling viel en dat deze regeling eindigde op 15 augustus 2017, toen hem de schone lei werd verleend. De bewindvoerder heeft in januari 2022 verzocht om de ontneming van de schone lei, omdat verweerder een nalatenschap had ontvangen die hij niet had gemeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet in rechte is verschenen en zijn verweer niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank concludeert dat verweerder opzettelijk informatie heeft verzwegen en dat dit een grond vormt voor de ontneming van de schone lei. De rechtbank heeft het verzoek van de bewindvoerder toegewezen en bepaald dat het verhaalsrecht van de schuldeisers van verweerder met terugwerkende kracht herleeft vanaf 29 juli 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer : 182427 FT RK 22/63
Vonnis van 4 mei 2022
In de procedure ex artikel 358a van de Faillissementswet (Fw) tot ontneming van de schone lei op verzoek van:
[A] ,
werkzaam bij KBNL te Leeuwarden,
verzoekster,
hierna: de bewindvoerder,
tegen
[B] ,
verblijvende aan [adres]
,
hierna: verweerder,
niet in rechte verschenen.

1.De procedure

1.1.
Bij vonnis van 12 augustus 2014 heeft de rechtbank in verband met verweerder de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. De rechtbank heeft bij vonnis van 15 augustus 2017 vastgesteld dat verweerder niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Aan verweerder is derhalve de zogenoemde ‘schone lei’ verleend. De rechtbank heeft voorts in haar vonnis van 15 augustus 2017 bepaald dat er een zogeheten informele uitdeling zal plaatsvinden. De schuldsaneringsregeling is geëindigd door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis van 15 augustus 2017.
1.2.
De bewindvoerder heeft de rechtbank bij brief van 27 januari 2022 met bijlagen verzocht verweerder de schone lei te ontnemen.
1.3.
De rechtbank heeft bepaald dat het verzoek van de bewindvoerder tot ontneming van de schone lei op 13 april 2022 ter zitting wordt behandeld. Verweerder en de bewindvoerder zijn voor deze zitting opgeroepen. De bewindvoerder is op 13 april 2022 verschenen. De griffier heeft na raadpleging van de PostNL website vastgesteld dat de oproep verweerder niet heeft bereikt. De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard voorafgaand aan de zitting mailcontact te hebben gehad met verweerder. Uit de mailcorrespondentie die de bewindvoerder ter zitting heeft overgelegd, blijkt dat de bewindvoerder verweerder op de hoogte heeft gebracht van de datum en het tijdstip van de zitting. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder via de bewindvoerder op de hoogte is gesteld van de zitting op 13 april 2022 en stelt vast dat verweerder niet ter zitting is verschenen.
1.4.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Voor de beoordeling van de vraag of de schone lei aan verweerder moet worden ontnomen, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. In verband met verweerder is vanaf 12 augustus 2014 de schuldsaneringsregeling van toepassing geweest. Gerekend vanaf die datum heeft de schuldsaneringsregeling drie jaren geduurd. Als algemeen aanvaard geldt dat een nalatenschap
openvaltwanneer het overlijden van een erflater officieel is vastgesteld. De bewindvoerder heeft bij haar verzoek de overlijdensakte van de vader van verweerder, de heer [C] overgelegd (hierna: erflater). Deze akte vermeldt als overlijdensdatum [overlijdensdatum] . De nalatenschap van erflater is dus opengevallen tijdens de schuldsaneringsregeling van verweerder. Verweerder en diens broer, de heer [D] (hierna: de broer) zijn erfgenamen. Hun
aansprakenop de nalatenschap zijn op
[overlijdensdatum] ontstaan. Ook een aanspraak valt onder het bereik van de term
goederenin de zin van artikel 295 lid 1 Fw, ook als de waarde van de aanspraak op dat moment nog niet in een geldbedrag valt uit te drukken.
2.2.
Krachtens een op 22 november 2021 door de broer ondertekende volmacht, is de heer [E] (hierna: de executeur) benoemd tot executeur van de nalatenschap van erflater. De executeur is in zijn onderzoek van de nalatenschap gestuit op een registergoed, banktegoeden en inboedel. De executeur heeft de boedelbeschrijving van de nalatenschap van erflater als bijlage overgelegd bij zijn e-mailbericht van 26 januari 2022, gericht aan de rechter-commissaris.

3.De standpunten van partijen

Het standpunt van de bewindvoerder

3.1.
De bewindvoerder stelt - samengevat - dat verweerder het overlijden van de erflater en zijn aanspraken uit de nalatenschap voor de bewindvoerder heeft verzwegen. De bewindvoerder heeft van de executeur vernomen dat de banksaldi direct (na overlijden van de erflater) beschikbaar waren en dat verweerder de gelden 3 jaar lang heeft geparkeerd op een bankrekening in Zweden. De bewindvoerder gaat uit van de waarde van de nalatenschap, die heeft de executeur in de boedelbeschrijving heeft begroot op een bedrag van
€ 627.463,65. Met de baten had verweerder volgens de bewindvoerder zijn schuldeisers geheel kunnen voldoen. Verweerder heeft zijn schuldeisers derhalve substantieel benadeeld. De bewindvoerder heeft gepersisteerd bij haar verzoek tot ontneming van de schone lei.
Het standpunt van verweerder.
3.2.
Verweerder is niet verschenen en heeft in het kader van de ontnemingsprocedure geen nader verweer gevoerd in de procedure. Uit de mailcorrespondentie tussen verweerder en de bewindvoerder, die de bewindvoerder op 13 april 2022 heeft overgelegd blijkt het volgende. Verweerder heeft de bewindvoerder medegedeeld dat hij geen gelden uit de nalatenschap heeft ontvangen. Een deel van de erfenis is volgens verweerder pas in december 2018 vrijgegeven, toen de schuldsanering van verweerder al met een schone lei was afgerond. Ten slotte heeft verweerder verklaard dat hij onmogelijk gelden kan hebben ontvangen, gelet op de rechtszaken die hier volgens verweerder over nog lopen.

4.De beoordeling

wettelijk kader

4.1.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verzoek als volgt. In artikel 358a, lid 1 Fw is bepaald dat indien na de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling blijkt dat zich voordien feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die grond zouden hebben opgeleverd voor de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op de voet van artikel 350, derde lid, onder e Fw, de rechter op verzoek van iedere belanghebbende kan bepalen dat artikel 358, eerste lid Fw geen toepassing vindt. Dit houdt in dat indien een natuurlijke persoon ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is, tot de boedel behorende inkomsten of andere goederen tegenover de bewindvoerder verzwijgt of deze anderszins door een verkeerde voorstelling van zaken feitelijk buiten de boedel weet te houden of daaraan weet te onttrekken, sprake is van een benadeling van de schuldeisers ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling werkt. Deze verzwegen activa kunnen alsdan immers niet bij een eventuele uitdeling aan de schuldeisers betrokken worden. Daarbij dient de rechtbank vast te stellen of de benadelingsactie(s) worden gekenmerkt door een opvallend karakter van opzet. Verwezen zij naar de conclusie van de Advocaat-Generaal voor het arrest van de Hoge Raad van 10 maart 2006 (ECLI:NL:PHR:2006:AV4484). Zou van een handelwijze van de schuldenaar als hierboven bedoeld blijken tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling, dan levert dat een grond op voor de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling (artikel 350, derde lid, onder e Fw).
4.2.
Uit de stukken bij het verzoek van de bewindvoerder blijkt dat de executeur op substantiële vermogensbestanddelen is gestuit en ook over indicaties beschikt dat verweerder zijn deel in de erfenis reeds heeft opgenomen. Daar tegenover staat de verklaring van verweerder dat de hoogte van de aanspraak nog niet vast stond en dat aan hem nog niets is uitbetaald. Verweerder heeft het gemotiveerde standpunt van de bewindvoerder onvoldoende gemotiveerd weersproken. De rechtbank zal de standpunten van verweerder daarom passeren. De rechtbank ziet ook geen reden verweerder toe te laten tot bewijs van zijn stellingen, daargelaten dat verweerder geen bewijsaanbod heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat daarmee vast is komen te staan dat verweerder reeds gelden uit de nalatenschap van de erflater heeft ontvangen en dat hij daarmee zijn schuldeisers substantieel benadeeld heeft of dit op zijn minst heeft beoogd. Dat deze benadelingsactie wordt gekenmerkt door een opvallend karakter van opzet, leidt de rechtbank af uit het volgende.
4.3.
Verweerder heeft niet betwist dat hij het overlijden van zijn vader tegenover de bewindvoerder heeft verzwegen. Goede redenen om dit te verzwijgen zijn niet gesteld of gebleken, ook niet als de rechtbank verweerder zou volgen in zijn verklaring dat er pas december 2018 (na het einde van de WSNP) geld vrij is gekomen. Allereerst wist verweerder dat hij en zijn broer gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling erfgenamen waren geworden. Het was niet aan hem om te bepalen of er wel of geen baten zouden komen uit de nalatenschap. Verweerder kon redelijkerwijs begrijpen en inschatten dat de bewindvoerder de aangewezen persoon was om de (eventuele) aanspraken van verweerder te onderzoeken. Ook kon hij redelijkerwijs bedenken dat hij de bewindvoerder op de hoogte had moeten brengen van procedures, ook als die procedures nog gaande zijn, zoals verweerder verklaard heeft. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder kennelijk bewust ervoor heeft gekozen deze cruciale informatie voor de bewindvoerder te verzwijgen. Uit de mailcorrespondentie die de bewindvoerder op 13 april 2022 heeft overgelegd blijkt dat verweerder weliswaar alsnog heeft verklaard dat er procedures zijn, maar deze informatie is te summier om deze als geloofwaardig te aanvaarden. Als er al procedures zijn, had het op de weg van verweerder gelegen tenminste te verduidelijken om wat voor procedures het gaat, door wie deze zijn gestart, wie de belanghebbenden zijn en in welke fase zich deze procedures bevinden. Verweerder heeft dit echter nagelaten. Daaruit valt af te leiden dat verweerder belangrijke informatie opzettelijk blijft achterhouden, alsook dat verweerder niet de intentie heeft zijn schuldeisers alsnog te voldoen. Indien het voorgaande bekend zou zijn geworden tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling zou dit een grond hebben opgeleverd om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen als bedoeld in artikel 350 Fw, derde lid, onder e Fw.
4.4.
Het voorgaande levert naar het oordeel van de rechtbank dus een grond op als bedoeld in artikel 350 Fw, derde lid, onder e Fw, in welk oordeel de rechtbank tevens het opzettelijke benadelingsaspect heeft betrokken. Op grond van het overwogene is de rechtbank van oordeel dat de vastgestelde feiten en gedragingen voldoende ernstig zijn om de schone lei aan verweerder te ontnemen. De rechtbank zal derhalve bepalen dat artikel 358, eerste lid Fw voor verweerder geen toepassing vindt, hetgeen als gevolg heeft dat het verhaalsrecht van de schuldeisers van verweerder met terugwerkende kracht vanaf 29 juli 2016 zal herleven.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek van de bewindvoerder tot ontneming van de schone lei toe;
- bepaalt dat artikel 358, lid 1 Fw voor [B] geen toepassing vindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Giltay, rechter, en in het openbaar uitgesproken op
4 mei 2022 in aanwezigheid van de griffier, C. Hitijahubessy. [1]

Voetnoten

1.