De kinderrechter stelt vast dat de moeder en de kinderen de Oekraïense nationaliteit hebben. Daarmee draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en, zo ja, welk recht van toepassing is.
De kinderrechter overweegt dat de onderhavige verzoeken betrekking hebben op de "ouderlijke verantwoordelijkheden". Nu [naam kind 1] en [naam kind 2] hun gewone verblijfplaats in Beerta en dus in Nederland hebben, heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Brussel II-bis) rechtsmacht. Voor wat betreft het toepasselijk recht valt het verzoek binnen de materiële reikwijdte van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Artikel 17 van dit verdrag bepaalt dat de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid wordt beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Aldus is het Nederlandse recht van toepassing op de verzoeken.
De ondertoezichtstelling
De kinderrechter kan een minderjarige op grond van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling, indien de minderjarige zodanig opgroeit dat hij of zij ernstig in zijn of haar ontwikkeling wordt bedreigd. Daarnaast moet er sprake zijn van een situatie waarin de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of de ouder(s) met gezag, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Tevens dient de kinderrechter de gerechtvaardigde verwachting te hebben dat de ouder die het gezag uitoefent binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.
Dat er sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [naam kind 1] en [naam kind 2] is evident, gelet op de door hen doorgemaakte traumatische gebeurtenissen in hun thuisland, de vlucht naar Nederland en het om medische redenen onvoldoende beschikbaar zijn van de moeder in de verzorging en opvoeding. Dit alles gecombineerd met de taalbarrière en de vooralsnog uitblijvende schoolgang maakt dat [naam kind 1] en [naam kind 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
De hulpverlening op dat gebied wordt door de moeder op zich wel geaccepteerd en zij werkt daaraan ook mee, maar of het vrijwillig kader ook toereikend zal kunnen zijn in de situatie van [naam kind 1] en [naam kind 2] zo lang de moeder niet volledig beschikbaar is, valt te betwijfelen. Het niet of niet in voldoende mate accepteren van de voor de kinderen noodzakelijke zorg ziet niet alleen op de bereidheid van de ouders om die zorg te accepteren, maar ook op het daadwerkelijk in staat zijn om die zorg te benutten (zie: HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:218). De kinderrechter is met de Raad, de GI en in zoverre ook de moeder zelf van oordeel dat de moeder door haar verblijf op de geïsoleerde afdeling van het tuberculosecentrum niet daadwerkelijk in staat is om de noodzakelijke hulp en zorg voor [naam kind 1] en [naam kind 2] te benutten zonder regievoering van een derde partij, de GI. Het belang van [naam kind 1] en [naam kind 2] brengt dan ook met zich dat die regievoering noodzakelijk is. Die regievoering zou - voor zover van een gelijkwaardige regievoering in het vrijwillig kader al sprake kan zijn - buiten een ondertoezichtstelling om onvoldoende soelaas bieden, omdat het dan mogelijk is dat de moeder om medische redenen op een bepaald moment niet daadwerkelijk in staat is om de noodzakelijke beslissingen te nemen. Zo lang de moeder onder intensieve behandeling staat en niet bij voortduring voor [naam kind 1] en [naam kind 2] beschikbaar is, is de kinderrechter dan ook van oordeel dat aan de tweede eis voor ondertoezichtstelling is voldaan. Dat de moeder op termijn, zodra haar medische toestand dat toelaat, weer in staat zal zijn om de gehele verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen is voorts boven iedere twijfel verheven. Naar verwachting zal dat ook binnen een gelet op de ontwikkeling van [naam kind 1] en [naam kind 2] aanvaardbare termijn het geval zijn.
De kinderrechter komt daarmee tot de slotsom dat de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] kan worden uitgesproken nu aan de daarvoor geldende wettelijke vereisten is voldaan. De kinderrechter merkt echter nadrukkelijk op dat die ondertoezichtstelling op dit moment enkel en uitsluitend is ingegeven door de medische toestand van de moeder, de daarmee samenhangende behandeling die zij dient te ondergaan en de als gevolg daarvan verminderde beschikbaarheid voor [naam kind 1] en [naam kind 2] . Voor zover de komende tijd mocht blijken dat de vader en/of tante naar Nederland kan komen om de moeder te ondersteunen bij de verzorging en opvoeding van [naam kind 1] en [naam kind 2] , zal daarmee naar het huidige oordeel van de kinderrechter niet langer gezegd kunnen worden dat de moeder niet daadwerkelijk in staat is de nodige hulp en zorg te accepteren, zodat in dat geval niet (meer) aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling zal zijn voldaan. De kinderrechter ziet dan ook aanleiding om de duur van de ondertoezichtstelling in elk geval te beperken tot zes maanden, nu binnen die termijn reeds duidelijk zou moeten zijn hoe het vervolg er uit zal moeten komen te zien. Voor het overige zal het verzoek worden afgewezen.
De machtiging uithuisplaatsing