ECLI:NL:RBNNE:2022:21

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
C/18/210201 / FT RK 21/836 en C/18/210437 / FT RK 21/862
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afkondiging van een afkoelingsperiode en verzoek tot voorzieningen in het kader van de WHOA

Op 5 januari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen een beschikking gegeven in een rekestprocedure met betrekking tot de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA). De verzoekster, een onderneming die zich bezighoudt met de fabricage van producten, heeft op 9 december 2021 een startverklaring gedeponeerd en verzocht om de aanwijzing van een herstructureringsdeskundige en de afkondiging van een afkoelingsperiode. De verhuurder van het bedrijfspand heeft een verzoek tot faillietverklaring ingediend, dat op grond van artikel 3d van de Faillissementswet is geschorst. De rechtbank heeft mr. W.H.M. Cnossen als herstructureringsdeskundige aangewezen.

De rechtbank heeft de afkoelingsperiode van vier maanden afgekondigd, waarin de bevoegdheid van derden tot verhaal op goederen van de verzoekster niet kan worden uitgeoefend zonder machtiging van de rechtbank. Tevens zijn er voorzieningen getroffen, waaronder de verplichting voor de verzoekster om de schulden niet verder op te laten lopen en de herstructureringsdeskundige te verplichten de rechtbank elke vier weken te informeren over de voortgang van de akkoordprocedure. De rechtbank heeft de overige gevraagde voorzieningen afgewezen, omdat deze niet voldoende waren geconcretiseerd of niet passend werden geacht in het kader van de besloten akkoordprocedure.

De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de voorzitter, mr. H.J. Idzenga, en de rechters mr. D.J. Klijn en mr. K.G. van de Streek.

Uitspraak

Rechtbank NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Groningen
afkondigen afkoelingsperiode en verzoek tot het treffen van voorzieningen
rekestnummers: C/18/210201 / FT RK 21/836 en C/18/210437 / FT RK 21/862
uitspraakdatum: 5 januari 2022
beschikking op het ingekomen verzoekschrift met bijlagen van
[verzoekster]
gevestigd te [vestigingsplaats]
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer],
hierna te noemen: [verzoekster],
advocaat: mr. D.J. Kap, kantoorhoudende te Groningen
en op het ingekomen verzoekschrift met bijlagen van
[verhuurder],
gevestigd te [vestigingsplaats]
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer],
hierna te noemen: [verhuurder],
advocaat: mr. R.G. Varkevisser, kantoorhoudende te Groningen.

1.De procedure

1.1. [
verzoekster] heeft op 9 december 2021 ter griffie van deze rechtbank een startverklaring als bedoeld in artikel 370 lid 3 Fw gedeponeerd.
1.2.
Tegelijkertijd heeft [verzoekster] een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot het aanwijzen van een herstructureringsdeskundige als bedoeld in artikel 371 Fw, en tot het afkondigen van een afkoelingsperiode als bedoeld in artikel 376 Fw.
1.3.
Op 16 december 2021 heeft [verhuurder] een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot het treffen van voorzieningen als bedoeld in art. 376 lid 9 Fw.
1.4.
Het verzoekschrift is op 23 december 2021 in raadkamer behandeld. Daarbij zijn door middel van een videoverbinding gehoord:
- [ bestuurder], (middellijk) bestuurder van [verzoekster];
- mr. D.J. Kap, advocaat van [verzoekster];
- [ verhuurder], bestuurder van [verhuurder];
- mr. J.L. de Hoop, advocaat van [verhuurder] (in de plaats van mr. Varkevisser).

2.De feiten

2.1. [
verzoekster] drijft een onderneming die zich bezighoudt met de fabricage van [producten]. [bedrijfsgevoelige informatie verwijderd].
2.2.
De verhuurder van het bedrijfspand, [verhuurder], heeft een verzoek gedaan tot faillietverklaring van [verzoekster]. Dit faillissementsverzoek is op grond van art. 3d Fw geschorst.
2.3.
Bij beschikking van 5 januari 2022 is mr. W.H.M. Cnossen, advocaat te Heerenveen, aangewezen als herstructureringsdeskundige.

3.De standpunten van partijen

3.1. [
verzoekster] verzoekt op grond van art. 3d lid 2 Fw en art. 376 Fw om afkondiging van een afkoelingsperiode.
3.2. [
verhuurder] heeft in het kader van de verzochte afkoelingsperiode bij voorbaat een verzoek gedaan om een aantal voorzieningen te treffen als bedoeld in art. 376 lid 9 Fw. De gevraagde voorzieningen zijn om:
(1) [verzoekster] te verplichten om de schulden niet verder op te laten lopen en alle tijdens het WHOA-traject ontstane vorderingen integraal te voldoen, waaronder die van [verhuurder];
(2) [verzoekster] de voorwaarde te stellen dat binnen twee maanden over het akkoord dient te worden gestemd;
(3) [verzoekster] de voorziening op te leggen dat zij alle schuldeisers en de rechtbank wekelijks moet informeren over hoe het proces vordert;
(4) Iedere andere voorziening te treffen die de rechtbank redelijk acht ter bescherming van de belangen van de schuldeisers;
(5) [verzoekster] in de kosten van dit geding te veroordelen.
3.3.
Aan haar verzoeken legt [verhuurder] ten grondslag dat zij het WHOA-traject niet steunt, terwijl zij als schuldeiser en verhuurder een cruciale positie vervult in de kans van slagen van dat traject. Volgens [verhuurder] is het vertrouwen beschaamd en is de onderneming niet levensvatbaar, ook niet middels een herstructurering van de schulden. [verhuurder] stelt dat zij van personeelsleden van [verzoekster] heeft vernomen dat zij niet of te laat worden betaald. Het eigen vermogen van [verzoekster] is in 2019 sterk verminderd van een positief tot een negatief bedrag, en een eerdere poging om een oplossing te vinden voor de schuldenproblematiek is op niets uitgelopen, omdat het bedrijf dat daarvoor ingeschakeld was niet werd betaald. Er is sprake van een langdurige huurachterstand aan [verhuurder], en de lopende verplichtingen worden niet betaald. Tot slot vreest [verhuurder] dat er vermogensbestanddelen worden overgedragen aan de recent opgerichte vennootschap [tussen-BV].
3.4. [
verzoekster] voert verweer tegen de gevraagde voorzieningen, en bestrijdt het beeld dat [verhuurder] schetst. Volgens [verzoekster] is de onderneming levensvatbaar. De huidige bestuurder, [bestuurder], heeft zich voorzien van deskundigen en een financier, en er is een orderportefeuille van € 850.000,-. Een aantal leveranciers heeft aangegeven een akkoord te prefereren boven een faillissement. [verzoekster] heeft bankafschriften van de afgelopen maanden overgelegd waaruit blijkt dat de salarissen tijdig worden betaald. De huurachterstand is deels van vóór de overname door [bestuurder], en heeft ook te maken met gebreken in het pand. De lopende verplichtingen zullen worden voldaan, waaronder de huur over de maand december. Tegen de voorziening genoemd onder (1) voert [verzoekster] geen verweer, nu dit reeds uit de wet volgt en met betrekking tot de voorziening onder (4) refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank. Tegen de overige voorzieningen wordt wel verweer gevoerd. [verzoekster] voert aan dat het aan de herstructureringsdeskundige is om de zorgvuldigheid te betrachten die nodig is, en dat deze niet rapporteert aan de crediteuren maar aan de rechtbank.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek tot faillietverklaring van [verzoekster] en het verzoek tot aanwijzing van een herstructureringsdeskundigen waren gelijktijdig aanhangig. Laatstgenoemd verzoek wordt middels een separate beschikking toegewezen. Op grond van art. 3d lid 2 Fw dient de rechtbank in deze situatie een afkoelingsperiode als bedoeld in art. 376 Fw af te kondigen, gedurende welke de schorsing van het faillissementsverzoek van kracht blijft. De rechtbank zal dan ook een afkoelingsperiode afkondigen voor de duur van vier maanden.
4.2.
Op grond van art. 376 lid 9 Fw kan de rechtbank, op verzoek van (onder andere) de schuldeiser die het faillissementsverzoek heeft ingediend, bij de afkondiging van de afkoelingsperiode voorzieningen treffen als bedoeld in art. 379 Fw. Uit art. 379 Fw volgt dat het daarbij gaat om voorzieningen die de rechtbank ter beveiliging van de belangen van de schuldeisers of de aandeelhouders nodig oordeelt. De rechtbank zal hieronder per gevraagde voorziening ingaan op de vraag of zij deze nodig acht ter beveiliging van de belangen van [verhuurder].
4.3.
De onder (1) genoemde voorziening zal worden toegewezen, nu tegen dit verzoek geen verweer is gevoerd en het verzochte reeds voortvloeit uit het in art. 370 lid 1 vervatte vereiste dat er sprake is van een “toestand van dreigende insolventie”, waarin de schuldenaar nog in staat is om de lopende verplichtingen te voldoen (zie ook de Memorie van Toelichting op art. 370 lid 1 Fw, Kamerstukken II 2018/19, 35249 nr. 3 pag. 33).
4.4.
De onder (2) genoemde voorziening zal worden afgewezen. De herstructureringsdeskundige moet zijn werkzaamheden nog aanvangen. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit stadium al een begrenzing aan te brengen in de voorbereidingsperiode van het akkoord.
4.5.
De onder (3) genoemde voorziening zal in zoverre worden toegewezen dat de herstructureringsdeskundige zal worden opgedragen om de rechtbank elke vier weken op de hoogte te stellen van de voortgang van de akkoordprocedure. Daarvoor acht de rechtbank redengevend dat er sprake lijkt te zijn van een al langere tijd “sudderende” moeizame en door emoties gekleurde rechtsverhouding tussen [verzoekster] en [verhuurder]. Daarnaast lijkt de huidige problematische situatie al enige tijd te bestaan, aangezien er kennelijk omstreeks april 2021 reeds een poging is gedaan om tot sanering van de schulden te komen. De rechtbank acht het daarom in het belang van alle betrokkenen om een spreekwoordelijke vinger aan de pols te houden zodat zo nodig tijdig ambtshalve kan worden ingegrepen als bedoeld in art. 379 Fw. Een interval van vier weken per verslag acht de rechtbank daartoe voldoende. Een verplichting om de herstructureringsdeskundige aan alle schuldeisers periodiek verslag te laten uitbrengen acht de rechtbank, gelet op de keuze voor een besloten akkoordprocedure, niet passend. Op dat punt zal de gevraagde voorziening worden afgewezen.
4.6.
De onder (4) genoemde voorziening zal worden afgewezen nu deze niet nader is geconcretiseerd en de rechtbank ook ambtshalve geen aanleiding ziet tot andere voorzieningen dan die welke al worden toegewezen.
4.7.
De rechtbank zal de kosten tussen partijen compenseren, nu géén van de partijen als de in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd.

5.De beslissing

De rechtbank:
- kondigt per heden een afkoelingsperiode af voor een periode van vier maanden, die inhoudt:
- dat elke bevoegdheid van derden tot verhaal op goederen die tot het vermogen van [verzoekster] behoren of tot opeising van goederen die zich in de macht van [verzoekster] bevinden, gedurende deze periode niet kan worden uitgeoefend dan met machtiging van de rechtbank, mits die derden geïnformeerd zijn over de afkondiging van de afkoelingsperiode of op de hoogte zijn van het feit dat een akkoord wordt voorbereid;
- dat de behandeling van enig jegens [verzoekster] ingediend verzoek tot faillietverklaring wordt geschorst.
- bepaalt dat gedurende de afkoelingsperiode de volgende voorzieningen gelden:
- [ [verzoekster] dient de schulden niet op te laten lopen
en alle tijdens het WHOA-traject ontstane vorderingen te voldoen, onder verwijzing naar hetgeen hierboven onder overweging 4.3 is opgenomen;
- de herstructureringsdeskundige dient de rechtbank elke vier weken op de hoogte te
stellen van de voortgang van de akkoordprocedure;
- wijst de gevraagde voorzieningen voor het overige af;
- compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Idzenga, voorzitter, mr. D.J. Klijn en mr. K.G. van de Streek, rechters, en in aanwezigheid van mr. M. van den Heuvel, griffier, in het openbaar uitgesproken door mr. H.J. Idzenga op 5 januari 2022.