ECLI:NL:RBNNE:2022:2073

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
C/17/178374 / HA ZA 21/94
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschil over erfgrens en eigenmachtig verwijderen van bomen en struiken

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, betreft het een burenconflict tussen [A] en [B] c.s. over de erfgrens tussen hun percelen. [A] is eigenaar van de percelen kadastraal bekend als 9505 en 6647, terwijl [B] c.s. eigenaar is van perceel 9624. De kern van het geschil draait om de vraag waar de eigendomsgrens ligt tussen deze percelen. [A] stelt dat zij ook eigenaar is van een gedeelte van perceel 9624, terwijl [B] c.s. dit betwist en aanvoert dat de kadastrale grens de juridische grens is. In juni/juli 2020 heeft [A] bomen en struiken verwijderd die op perceel 9624 stonden, wat door [B] c.s. als onrechtmatig wordt beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kadastrale grens tussen de percelen de juridische erfgrens is en dat [A] onrechtmatig heeft gehandeld door de bomen en struiken te verwijderen. De rechtbank heeft de vorderingen van [A] afgewezen en [B] c.s. in het gelijk gesteld, waarbij [A] is veroordeeld tot schadevergoeding en medewerking aan het plaatsen van een nieuwe schutting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/178374 / HA ZA 21-94
Vonnis van 15 juni 2022
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G.J.P.M. Grijmans te Bolsward,
tegen

1.[B] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[C],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. A.T. Slofstra te Tilburg .
Partijen worden hierna respectievelijk [A] , [B] en [C] genoemd. [B] en [C] worden gezamenlijk [B] c.s. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het incident van 20 april 2021;
  • de conclusie van repliek in conventie, met conclusie van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie met conclusie van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie;
  • de akte uitlating producties in conventie, van [A] ;
  • de bepaling van een plaatsopneming en bezichtiging en van een mondelinge behandeling;
  • de akte overlegging producties in conventie en in reconventie, van [B] c.s.;
  • het proces-verbaal van de plaatsopneming en bezichtiging en de mondelinge behandeling van 28 april 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] is eigenaar van het perceel grond dat kadastraal bekend is als gemeente [gemeente] , sectie A, nummer 9505 (hierna: perceel 9505). [A] is ook eigenaar van het naastgelegen perceel met woning en atelier, kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie A, nummer 6647 (hierna: perceel 6647). De percelen van [A] zijn gelegen aan de [straat en huisnummer] te [plaats] .
2.2.
[B] c.s. is eigenaar van (het geheel dan wel een gedeelte van) het perceel met woning aan de [straat en huisnummer] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie A, nummer 9624 (hierna: perceel 9624).
2.3.
De kadastrale kaart van de percelen van [A] (percelen 9505 en 6647) en het perceel van [B] c.s. (perceel 9624) is als volgt:
2.4.
Perceel 9505 is ontstaan door afsplitsing van perceel 9624 (destijds perceel 7938). Een akte van levering van 13 november 1995 vermeldt hierover dat de heer [D] (hierna: [D] ) aan de heer [E] (hierna: [E] ) een deel van perceel 9624 (destijds perceel 7938) verkocht heeft voor een bedrag van fl. 1,00, en dat dit deel van het perceel aan [E] geleverd wordt. De akte van 13 november 1995 vermeldt:
"
Levering, registergoed, gebruik.
Verkoper heeft blijkens een met koper aangegane overeenkomst van koop en verkoop, aan koper verkocht en levert op grond daarvan aan koper, die blijkens voormelde overeenkomst van verkoper heeft verkocht en bij deze aanvaardt:
een perceeltje grond, gelegen naast de woning van koper aan de [straat en huisnummer] te [plaats] , uitmakende een afgebakend gedeelte ter grootte van ongeveer één are en tachtig centiare van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie A nummer 7938, een en ander zoals op de aan deze akte gehechte situatietekening gearceerd is aangegeven; hierna ook te noemen het verkochte, door koper te gebruiken als erf.
(…)
Leveringsverplichting, juridische en feitelijke staat.
Artikel 2.
1. (…)
2. Indien de hiervoor vermelde grootte van het verkochte en/of de verdere omschrijving daarvan niet juist of niet volledig is, ontleent noch verkoper noch koper daaraan rechten.
3. (…)
Tijdstip feitelijke levering, baten en lasten, risico.
Artikel 3.
De feitelijke levering (aflevering) van het verkochte heeft reeds plaatsgehad op drieëntwintig december negentienhonderd drieëntachtig. (…)"
In de situatietekening die onderdeel is van de leveringsakte van 13 november 1995, staat het volgende (de akte vermeldt dat verkochte en geleverde gedeelte, op de tekening gearceerd is):
Op de situatietekening is met de hand bijgeschreven, met een pijl naar de onderzijde van het gearceerde deel van het perceel: "bestaande grens/schutting".
2.5.
In 1996 heeft het Kadaster de kadastrale grens tussen perceel 9505 en perceel 9624 (destijds perceel 7938) bepaald. De grens die daarbij is vastgesteld, komt overeen met de grens zoals die is weergegeven op de huidige kadastrale kaart (zie hierboven, onder 2.3).
2.6.
[D] heeft perceel 9624 (destijds perceel 7938) op 15 januari 1996 overgedragen aan de heer [F] (hierna: [F] ). Het perceel is vervolgens door levering bij akte van verdeling van 23 april 2003, in eigendom verkregen door mevrouw [G] (hierna: [G] ). [G] heeft perceel 9624 op 15 oktober 2010 overgedragen aan [B] c.s.
2.7.
Perceel 9505 is, samen met perceel 6647, door [E] en [H] (hierna samen ook aangeduid als: [E] ) op 3 oktober 2019 overgedragen aan [A] . De akte van levering van 3 oktober 2019 vermeldt onder meer het volgende ( [E] is aangeduid als 'verkoper' en [A] is aangeduid als 'koper'):
"
KOOP
Verkoper en koper hebben op negen september tweeduizend negentien een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de hierna te vermelden registergoederen.
Van de koopovereenkomst blijkt uit een onderhandse akte die hierna wordt aangeduid met "
de Koopovereenkomst".
LEVERING
Ter uitvoering van de Koopovereenkomst levert verkoper hierbij aan koper, die hierbij aanvaardt:
OMSCHRIJVING REGISTERGOEDEREN
a.
het recht van eigendom met betrekking tot het woonhuis met ondergrond en verder aan- en toebehoren, staande en gelegen te [plaats] , [straat en huisnummer] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie A, nummer 6647, ter grootte van twee are en tachtig centiare (2 a 80 ca),
b.
het recht van eigendom met betrekking tot een perceel grond gelegen te [plaats] , [straat en huisnummer] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie A, nummer 9505, ter grootte van een are en tweeëntwintig centiare (1 a 22 ca),
hierna te noemen: "
het Verkochte"."
2.8.
[A] heeft het atelier bij haar woning laten uitbouwen. De werkzaamheden in het kader van de uitbouw van het atelier zijn nog niet volledig afgerond.
2.9.
In juni/juli 2020 heeft [A] een aantal bomen en struiken die zich bevonden bij de kadastrale grens tussen percelen 9624 en 9505, verwijderd, en heeft [A] op die plaats ook een aantal bomen en struiken gesnoeid. Het ging (mede) om bomen en struiken die op perceel 9624 stonden. [A] heeft in dat kader ook (het geheel dan wel gedeelten of restanten van) een schutting die op de kadastrale grens tussen percelen 9624 en 9505 stond, verwijderd en afgevoerd.
2.10.
[B] c.s. heeft omstreeks juli 2020 aan [A] bericht dat de bomen en struiken die op perceel 9624 stonden, eigendom waren van [B] c.s., en dat [A] niet bevoegd was die bomen en struiken te verwijderen of te snoeien. [B] c.s. heeft [A] gevraagd om een nieuwe schutting en nieuwe bomen te plaatsen. Op 8 juli 2020 heeft [B] c.s. een e-mail aan [A] gestuurd waarin hij dit verzoek herhaalt, en waarin hij ook ingaat op de afvoerpijp die [A] had aangebracht in verband met werkzaamheden aan het atelier. [B] c.s. schrijft in deze e-mail aan [A] :
"We did receive attached photo of the temporary situation of the drain pipe.
This is ok with us for the time being.
As discussed Tuesday the border as shown on the map I handed over to you shall be respected and we want the fence and trees to be replaced.
What irritates us that you have started your works without informing us what you had in mind."
2.11.
In reactie daarop heeft [A] op diezelfde dag, 8 juli 2020, per e-mail aan [B] c.s. onder meer het volgende bericht:
"Thank You, that I can do it while we work on the water installation at the old (being) atelier.
I did start the work which would touch the part oft he property behind the green fence. I prepared all necessary work on my property and this was also getting out the clematis, which was very wild, because it wasn't took care for a longer time. The tree had felled in front was on my side of the green fence. Another one came towards me as the green fence collapsed.
(…)
That's why I did a lot of research here. In addition, some neighbours approached me fearing that the big tree would fall down at the next stronger storm and insisted that I have it cut down. I refused. But I do not want to take the responsibility for it either. They also gave me the information, that the old owner of Your property didn't want the part with the big tree and insisted, that this trees would be part oft he [E] -property. I didn't know.
By planning my next steps, the idea came up to approach you, talkt o You abou all and perhaps see if you could possibly sell me a small piece. But I kept putting off visiting you (…)"
2.12.
Op 10 november 2020 heeft het Kadaster op verzoek van [B] c.s. een grensreconstructie uitgevoerd. In het relaas van bevindingen van de grensreconstructie wordt de grens tussen percelen 9505 en 9624 als volgt weergegeven (de kadastrale grens is aangegeven met de onderbroken streep):
2.13.
Nabij de kadastrale erfgrens tussen percelen 9505 en 9624 bevindt zich (nog) een schutting. Deze schutting staat op perceel 9624 (het perceel van [B] c.s.) en loopt deels parallel met de kadastrale grens, op een afstand van ongeveer 1,10 meter van die grens. De houten schutting is in de vaststellingen van het kadaster zoals opgenomen onder 2.12, weergegeven met de lijn met de aanduiding "ht sch".
2.14.
[A] heeft bezwaar gemaakt tegen de grensreconstructie van het Kadaster van 10 november 2020, dit echter zonder succes. [A] heeft vervolgens beroep ingesteld bij de bestuursrechter. Deze beroepsprocedure is nog niet afgerond.

3.De vorderingen

in conventie

3.1.
[A] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat het veldwerk van de grensvastlegging uit 1996 nietig is vanwege een vormgebrek, althans voor recht verklaart dat dat veldwerk nietig is omdat de totstandkoming ervan in strijd is met dwingend recht, althans dat de rechtbank het veldwerk vernietigt omdat de totstandkoming ervan in strijd is met dwingend recht, althans dat de rechtbank het veldwerk buiten toepassing laat gelet op de redelijkheid en billijkheid;
II. voor recht verklaart dat de erfgrens die is aangegeven op het veldwerk van de grensvastlegging uit 1996, niet de juridische grens is tussen percelen 9505 en 9624;
III. voor recht verklaart dat de erfgrens tussen de percelen 9505 en 9624 ligt zoals is aangegeven in de situatieschets die is overgelegd als productie 19, althans dat de rechtbank de erfgrens tussen percelen 9505 en 9624 bepaalt in overeenstemming met de bouwtekening van het atelier die is overgelegd als productie 15, de akte van levering van 13 november 1995 die is overgelegd als productie 12 en alle andere feiten en omstandigheden van het geval;
IV. [B] c.s. veroordeelt tot het verlenen van alle daartoe vereiste medewerking aan het afbreken van de huidige schutting, en wel binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [B] c.s. daarmee in gebreke blijft;
V. [B] c.s. veroordeelt tot het verlenen van alle vereiste medewerking aan het oprichten van een nieuwe schutting op de erfgrens zoals gevorderd met vordering III, daaronder begrepen het dragen van de helft van de kosten daarvan, en wel binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [B] c.s. daarmee in gebreke blijft;
VI. (
subsidiair) voor recht verklaart dat de erfgrens tussen de percelen 9505 en 9624 ligt daar waar de huidige schutting staat;
VII. (
primair en subsidiair) [B] c.s. veroordeelt in de proceskosten met de nakosten.
3.2.
[A] verwijst met vordering III naar de situatieschets die is overgelegd als productie 19. Op die situatieschets zijn perceel 9505 en perceel 9624 (linksonder perceel 9505) als volgt weergegeven (het donkergekleurde vlak is het deel van perceel 9624 dat volgens [A] haar eigendom is):
3.3.
[B] c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dat nodig is, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[B] c.s. vordert in reconventie - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat de tijdens de kadastrale grensreconstructie herbevestigde grens de kadastrale grens en/of erfgrens is tussen perceel 9505 en perceel 9624;
voor recht verklaart dat de muur van het bestaande atelier en de muur van de geplande uitbreiding van het atelier van [A] , staande en gelegen op perceel 9505, tegen althans op de erfgrens met perceel 9624 staat;
voor recht verklaart dat [A] de schutting, bomen en/of struiken op perceel 9624 onrechtmatig heeft verwijderd;
[A] veroordeelt om binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis aan [B] c.s. te betalen € 6.245,63 ter zake van herstel van de schutting en de beplanting;
[A] veroordeelt om op eerste verzoek van [B] c.s. medewerking te verlenen aan het plaatsen van een schutting op de kadastrale grens tussen perceel 9505 (van [A] ) en perceel 9624 (van [B] c.s.), op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat [A] hieraan niet voldoet;
[A] veroordeelt tot betaling van de proceskosten, met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum van het vonnis, en tot betaling van de nakosten.
3.6.
[A] voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dat nodig is, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Kern van het geschil is de vraag waar de eigendomsgrens ligt tussen de percelen van partijen. [A] stelt dat zij niet alleen eigenaar is van percelen 9505 en 6647, maar ook van een gedeelte van perceel 9624. Volgens [A] ligt de eigendomsgrens op de plaats die is aangegeven op de hiervoor (onder 3.2) opgenomen afbeelding. Subsidiair stelt [A] zich op het standpunt dat de eigendomsgrens ligt op de plaats waar de huidige schutting staat. [B] c.s. betwist dit alles. Volgens [B] c.s. is de eigendomsgrens gelijk aan de grens van de kadastrale percelen.
4.2.
[A] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Perceel 9505 is ontstaan doordat [D] in 1995 een gedeelte van perceel 9624 (destijds perceel 7938) overdroeg aan [E] . De leveringsakte van 13 november 1995 vermeldt hierover dat [D] een deel van 1 are en 80 centiare verkocht had aan [E] , en dat [D] dat gedeelte aan [E] leverde. Enige tijd later, in 1996, heeft het Kadaster de grens bepaald van het gedeelte dat aan [E] was overgedragen. Daarbij heeft Kadaster echter een fout gemaakt. Als gevolg van die fout heeft perceel 9505 nu niet een oppervlakte van 1 are en 80 centiare, maar slechts van 1 are en 22 centiare (58 centiare verschil). Perceel 9505 is dus 58 centiare kleiner dan het stuk grond dat [D] aan [E] had overgedragen. [E] was dan ook niet alleen eigenaar van perceel 9505, maar ook van het gedeelte van perceel 9624. Dat het perceel van [E] in feite groter was dan zijn kadastrale perceel, blijkt ook uit de bouwtekeningen voor het atelier die destijds zijn opgesteld. In 2019 heeft [E] zijn grond overgedragen aan [A] , en [A] is daarom niet alleen eigenaar van percelen 9505 en 6647 maar ook van een gedeelte van perceel 9624.
4.3.
[B] c.s. betwist dat [A] eigenaar is van een deel van perceel 9624. Hij stelt dat [A] in 2019 wist wat zij van [E] kocht en wat zij van [E] geleverd kreeg, namelijk de percelen 9505 en 6647. Volgens [B] c.s. was [A] bekend met de kadastrale grenzen, en behoorde zij daar in elk geval bekend mee te zijn. [B] c.s. merkt voorts op dat leveringsakte van 13 november 1995 vermeldt dat het verkochte en geleverde stuk grond ongeveer grond 1 are en 80 centiare groot is, en dat het daarbij gaat om een globale aanduiding. Bij koop van een onroerende zaak wordt de vermelding van de oppervlakte ook vermoed slechts bedoeld te zijn als aanduiding, zonder dat de zaak daaraan behoeft te voldoen (zie artikel 7:17 lid 6 BW). De situatietekening die onderdeel is van de leveringsakte van 13 november 1995, vermeldt overigens ook dat het deel van het perceel dat [D] overdroeg aan [E] , afgescheiden was door "bestaande grens/schutting". Het was destijds dus duidelijk welke gedeelte van het perceel door [D] werd overgedragen aan [E] . De grensvaststelling van 1996 is door de toenmalige eigenaren ook aanvaard, en men is altijd uitgegaan van de door het Kadaster vastgestelde grens. Eventuele aanspraken van [A] op perceel 9624 zijn in elk geval verjaard. De vorderingen van [A] dienen dan ook te worden afgewezen, aldus [B] c.s.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is er, zoals [B] c.s. terecht opmerkt, geen grond om aan te nemen dat [A] eigenaar is van een deel van perceel 9624. [B] c.s. wijst er terecht op dat [E] uitsluitend de kadastrale percelen 9505 en 6647 aan [A] verkocht heeft en heeft overgedragen. De leveringsakte waarmee de percelen aan [A] geleverd zijn, vermeldt bovendien uitdrukkelijk dat perceel 9505 een grootte heeft van 1 are en 22 centiare (zie hierboven, onder 2.7). [A] heeft verklaard dat zij ten tijde van haar verkrijging ook wist dat perceel 9505 een oppervlakte had van 1 are en 22 centiare. Volgens [A] kwam zij er pas later achter dat perceel 9505 eigenlijk groter zou moeten zijn. [A] heeft verder onvoldoende weersproken dat zij ten tijde van de aankoop en de levering van perceel 9505, bekend was met de kadastrale grens van het perceel. De verklaring van [A] dat zij de grens vanwege de aanwezige beplanting niet precies (zonder hulp van het Kadaster) kon aanwijzen, doet daaraan niet af. [A] heeft niet gesteld dat zij ten tijde van de verkrijging van percelen 9505 en 6647 ervan uitging dat ook gedeelte van perceel 9624 aan haar werd overgedragen. Slotsom is dan ook dat er geen enkele grond is om aan te nemen dat [A] eigenaar is van een gedeelte van perceel 9624.
4.5.
Overigens is er naar het oordeel van de rechtbank ook geen grond om aan te nemen dat [E] in 1995 eigenaar is geworden van een deel van het huidige perceel 9624. [B] c.s. wijst er terecht op dat de perceelomvang die vermeld is in de leveringsakte van 13 november 1995, namelijk "ongeveer één are en tachtig centiare", een globale aanduiding is. De akte van 13 november 1995 vermeldt in artikel 2 bovendien uitdrukkelijk dat indien de vermelde grootte niet juist of niet volledig is, de koper aan die vermelding geen rechten kan ontlenen (zie hierboven, onder 2.4). Uit de situatietekening bij de akte van 13 november 1995 kan bovendien worden afgeleid dat het stuk grond dat [D] in 1995 overdroeg aan [E] , niet groter is dan het huidige kadastrale perceel 9505 (zie situatietekening onder 2.4 en de kadastrale kaart onder 2.3).
4.6.
Vorderingen II t/m VI zijn gegrond op de stelling dat [A] eigenaar is van een gedeelte van perceel 9624. Nu dat laatste niet kan worden aangenomen, kunnen die vorderingen niet worden toegewezen. Hetgeen [A] verder nog heeft aangevoerd, kan gelet op het voorgaande ook niet leiden tot gehele of gedeeltelijke toewijzing van deze vorderingen. Die verdere stellingen behoeven hier om die reden geen bespreking. De rechtbank zal de genoemde vorderingen afwijzen.
4.7.
[A] vordert ook dat de rechtbank voor recht verklaart dat het veldwerk van de grensvastlegging uit 1996 nietig is, althans dat de rechtbank dat veldwerk vernietigt, althans dat de rechtbank dat veldwerk 'buiten toepassing laat' (vordering I). Deze vordering zal worden afgewezen nu er, voor zover de vordering al ontvankelijk zou zijn, kennelijk geen belang is bij toewijzing van de vordering. Uit het bovenstaande volgt immers dat niet kan worden aangenomen dat [A] eigenaar is van een gedeelte van de grond die wordt aangeduid als perceel 9624. Er is dan ook niet in te zien welk belang [A] heeft bij de genoemde vordering. [B] c.s. wijst er overigens terecht op dat voor de door [A] aangedragen bezwaren een bestuursrechtelijke weg was aangewezen.
4.8.
Slotsom is dat de vordering van [A] volledig zal worden afgewezen. De rechtbank zal [A] als de in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [B] c.s. tot op heden worden vastgesteld op € 2.279,50. Dit betreft € 309,00 voor griffierecht en € 1.970,50 voor salaris advocaat (3,5 punten x tarief € 563,00). De vordering van [B] c.s. tot vergoeding van de wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na datum van het vonnis, zal ook worden toegewezen.
4.9.
De door [B] c.s. in conventie gevorderde nakosten zullen worden toegewezen, dit samen met de in reconventie gevorderde nakosten, en op de wijze zoals in het dictum is vermeld.
in reconventie
4.10.
In reconventie vordert [B] c.s. in de eerste plaats, naar de rechtbank begrijpt, dat voor recht wordt verklaard dat de kadastrale grens tussen percelen 9505 en 9624 zoals deze in 1996 en in 2020 is vastgesteld, de juridische eigendomsgrens is (vordering a).
4.11.
De rechtbank zal deze eerste vordering toewijzen. [B] c.s. heeft gemotiveerd gesteld dat hij op grond van de koop en levering zoals deze blijkt uit de leveringsakte van 15 oktober 2010, eigenaar is van het volledige kadastrale perceel 9624 (zie ook hierboven, onder 2.6). [A] heeft zich op het standpunt gesteld dat de kadastrale grens niet de eigendomsgrens is, en dat zij eigenaar is van een deel van perceel 9624. Dat betoog van [A] wordt verworpen op de gronden die hierboven onder 4.4 en 4.5 zijn vermeld. Door [A] is ook niet aangevoerd dat een ander dan zijzelf of [B] c.s. eigenaar is van perceel 9624 of van een gedeelte daarvan. De rechtbank zal daarom, zoals [B] c.s. vordert, voor recht verklaren dat de kadastrale grens tussen percelen 9505 en 9624 zoals deze is vastgesteld bij de grensvastlegging van 1996 en de grensreconstructie van 2020, de grens is tussen de eigendom van [A] (te weten perceel 9505) en de eigendom van [B] c.s. (te weten perceel 9624).
4.12.
[B] c.s. stelt dat de muur van het atelier van [A] , en ook de muur van de uitbreiding van dat atelier, tegen of op de kadastrale grens van percelen 9505 en 9624 staat. Volgens [B] c.s. staat de muur daarmee ook op de juridische erfgrens. [A] heeft niet weersproken dat de bedoelde muur op de kadastrale grens staat. Op grond van het voorstaande moet bovendien als vaststaand worden aangenomen dat de kadastrale grens tevens de juridische erfgrens is (zie hierboven, onder 4.4, 4.5 en 4.11). De met vordering b gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen, en wel op de wijze zoals in het dictum is vermeld.
4.13.
[B] c.s. vordert dat voor recht wordt verklaard dat [A] de schutting en de bomen en struiken die op perceel 9624 stonden, onrechtmatig verwijderd heeft (vordering c). Tussen partijen staat niet ter discussie dat [A] in juni en/of juli 2020 bomen en struiken heeft verwijderd die op perceel 9624 stonden (zie ook hierboven, onder 2.9). Nu vaststaat dat het volledige perceel 9624 eigendom is van [B] c.s., is ook duidelijk dat de verwijderde bomen en struiken eigendom waren [B] c.s. [A] heeft door het verwijderen van de bomen en struiken dan ook inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van [B] c.s. Gesteld noch gebleken is dat voor dat eigenmachtig optreden van [A] enige rechtvaardiging bestond. De rechtbank zal daarom, zoals gevorderd, voor recht verklaren dat [A] onrechtmatig gehandeld heeft door het verwijderen van bomen en struiken die op perceel 9624 stonden.
4.14.
[B] c.s. heeft gemotiveerd gesteld dat [A] een mandelige schutting die op de kadastrale grens stond, verwijderd heeft. [A] betwist dat er medio 2020 op die grens een als zodanig herkenbare schutting stond. Dit verweer van [A] wordt echter verworpen. [B] c.s. wijst er terecht op dat [A] in haar e-mail van 8 juli 2020 uitdrukkelijk verklaard heeft dat sprake was van een groen hek/groene afscheiding ('green fence') welke bij de werkzaamheden was ingestort ('collapsed') (zie hierboven, onder 2.11). Dat de betreffende afscheiding op de perceelgrens stond, vindt steun in de mededeling van [A] dat tevens sprake was van boom 'aan mijn zijde van de afscheiding' ('on my side of the green fence') (zie hierboven, onder 2.11). [B] c.s. heeft voorts foto's overgelegd van het betreffende stuk grond (producties 25 en 26). Op die foto's is duidelijk een schutting te zien die niet dezelfde is als de thans nog aanwezige schutting (weergegeven op onder meer de foto die is overgelegd als productie 29). [A] heeft ter zitting erkend dat die foto's gemaakt zijn nadat zij in 2019 eigenaar geworden was van perceel 9505. Verder heeft [A] verklaard dat zij op de betreffende plaats delen van een schutting of resten van een schutting heeft aangetroffen, en dat zij deze verwijderd heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldoende komen vast te staan dat medio 2020 op de perceelgrens een mandelige schutting stond, en dat [A] deze schutting zonder overleg en zonder instemming van [B] c.s. verwijderd heeft. Hetgeen [A] voor het overige op dit punt heeft aangevoerd, is onvoldoende om het genoemde bewijs te ontkrachten. [A] heeft met het eigenmachtig verwijderen van de schutting de rechten van [B] c.s. op onrechtmatige wijze aangetast. De rechtbank zal daarom, zoals [B] c.s. met vordering c vordert, ook voor recht verklaren dat [A] onrechtmatig gehandeld heeft door de bedoelde schutting te verwijderen.
4.15.
[B] c.s. vordert dat [A] veroordeeld wordt tot vergoeding van de schade die hij geleden heeft door het onrechtmatig verwijderen van bomen en struiken en door het onrechtmatig verwijderen van de mandelige schutting (vordering d). Volgens [B] c.s. dient de schade begroot te worden op € 6.245,63, en hij verwijst in dat verband naar de overgelegde offerte van hoveniersbedrijf 'de Groene Hand' van 8 november 2020. [A] heeft deze vordering betwist.
4.16.
[A] wijst er terecht op dat de offerte van de hovenier een post van € 55,00 (excl. btw) bevat voor 'afvoer van groen' en een post van € 150,00 (excl. btw) voor 'afvoer van de schuttingen'. Niet duidelijk is waarop deze posten betrekking hebben en waarom de genoemde bedragen voor rekening zouden moeten komen van [A] . Het met de posten gemoeide bedrag van in totaal € 205,00 exclusief btw (€ 248,05 inclusief btw) is om die reden niet toewijsbaar. Verder heeft [A] onweersproken gesteld dat de offerte bij de post van € 210,00 (excl. btw) voor zes struiken, ten onrechte 21% btw in plaats van 6% btw is opgenomen. Het met dat verschil gemoeide bedrag van € 31,50 (15% van € 210,00) is om die reden niet toewijsbaar. Na aftrek van deze bedragen resteert nog een gevorderd schadebedrag van € 5.966,08 (€ 6.245,63 - € 248,05 - € 31,50).
4.17.
Het genoemde bedrag van € 5.966,08 zal worden toegewezen. [B] c.s. heeft zijn vordering op dit punt voldoende toegelicht en onderbouwd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat duidelijk is dat [A] meerdere planten en bomen onrechtmatig verwijderd heeft, en dat de verwijderde bomen een aanzienlijke hoogte hadden. [B] c.s. kan in redelijkheid dan ook aanspraak maken op de plaatsing van soortgelijke bomen van dergelijke omvang. Dat [B] c.s., zoals [A] betoogt, bij het gevorderde bedrag ter zake van de schutting (€ 1.363,00) ten onrechte van de nieuwprijs is uitgegaan, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien. Er is, gelet ook op de foto's van de schutting die [B] c.s. als producties 25 en 26 in het geding heeft gebracht, geen grond om aan te nemen dat de verwijderde schutting ten tijde van de verwijdering medio 2020 in dusdanig slechte staat verkeerde dat deze compleet vervangen diende te worden.
4.18.
De rechtbank verwerpt het verweer van [A] dat de vervangende bomen en struiken te dicht bij de perceelgrens komen te staan (vgl. artikel 5:42 BW). [B] c.s. heeft voldoende aangetoond dat de rechtsvordering tot verwijdering van de bomen en struiken die [A] eigenmachtig verwijderd heeft, ten tijde van dat verwijderen - medio 2020 - al ruimschoots verjaard was. Zo heeft [B] c.s. ter onderbouwing van zijn beroep op verjaring gewezen op enkele foto's van perceel 9624 uit 1996 en 1998 (overgelegd als productie 9) en op de begroeiing die op deze foto's zichtbaar is. [A] heeft wel betwist dat de door haar verwijderde begroeiing al meer dan twintig jaar op de betreffende plaats aanwezig was, maar zij heeft haar verweer op dit punt onvoldoende onderbouwd. Zo had het op de weg van [A] gelegen om duidelijk te maken welke bomen en struiken zij precies verwijderd heeft, en wat de omvang en de hoogte van die begroeiing was. Niet is in te zien waarom [A] op dit punt geen duidelijkheid zou kunnen geven. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat, zoals [B] c.s. stelt, de rechtsvordering tot verwijdering van de struiken en bomen al verjaard was toen [A] medio 2020 de bomen en struiken van [B] c.s. eigenmachtig verwijderde. Dat [A] , nadat zij eigenmachtig de begroeiing verwijderd heeft, zich met een beroep op de afstandsregels van artikel 5:42 BW tegen het aanbrengen van vervangende begroeiing verzet, is overigens ook niet te verenigen met de strekking van die bepaling. Het beroep op de afstandsregels stuit dan ook reeds af op misbruik van recht (zie artikel 3:13 BW). De regeling van artikel 5:42 BW staat daarmee niet aan toewijzing van de schadevordering in de weg.
4.19.
De vordering tot betaling van schadevergoeding (vordering d) zal op de genoemde gronden worden toegewezen tot een bedrag van € 5.966,08. Voor matiging van het toe te wijzen schadebedrag is geen aanleiding. [A] zal, zoals gevorderd (vordering e), ook veroordeeld worden om op eerste verzoek van [B] c.s. de van haar zijde benodigde medewerking te verlenen aan het plaatsen van een schutting op de grens van percelen 9505 en 9624. Bepaald zal worden dat de benodigde medewerking binnen 7 dagen na het eerste verzoek van [B] c.s. dient te worden verleend. Aan deze veroordeling zal, zoals gevorderd, een dwangsom worden verbonden. De dwangsom zal gelet op de omvang van de betrokken belangen en het aan de dwangsommen te stellen maximum, worden vastgesteld op € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat [A] niet aan de veroordeling voldoet, dit tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt.
4.20.
[A] zal als de overwegend in het ongelijk te stellen partij veroordeeld worden in de kosten van de procedure in reconventie. De kosten in reconventie aan de zijde van [B] c.s. worden tot op heden vastgesteld op € 985,25 voor salaris advocaat (factor 0,5 x 3,5 punten x tarief € 563,00). [A] zal, zoals gevorderd, ook veroordeeld worden tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na datum van het vonnis.
4.21.
De veroordelingen tot betaling en de veroordeling om, op straffe van verbeurte van een dwangsom, medewerking te verlenen aan plaatsing van een schutting, zullen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.22.
De door [B] c.s. in conventie en in reconventie gevorderde nakosten zullen gezamenlijk worden toegewezen, dit op de wijze zoals in het dictum is vermeld. Dit onderdeel van de beslissing zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, nu een daarop gerichte vordering in conventie ontbreekt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [A] in de kosten van de procedure, tot heden aan de zijde van [B] c.s. vastgesteld op € 2.279,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat de kadastrale grens tussen percelen 9505 en 9624 zoals deze blijkt uit de grensvastlegging uit 1996 en uit de grensreconstructie uit 2020, de grens is tussen enerzijds de eigendom van [A] (te weten kadastraal perceel 9505) en anderzijds de eigendom van [B] c.s. (te weten kadastraal perceel 9624);
5.4.
verklaart voor recht dat de muur van het bestaande atelier en de muur van de uitbereiding van het atelier van [A] , staande en gelegen op perceel 9505, tegen de erfgrens staat van perceel 9505 met perceel 9624;
5.5.
verklaart voor recht dat [A] onrechtmatig gehandeld heeft door bomen en struiken die op perceel 9624 stonden te verwijderen en door de schutting die op de perceelgrens tussen percelen 9505 en 9624 stond te verwijderen;
5.6.
veroordeelt [A] om binnen 14 dagen na datum van dit vonnis aan [B] c.s. te betalen een schadevergoeding ten bedrage van € 5.966,08;
5.7.
veroordeelt [A] om op eerste verzoek van [B] c.s., en
binnen 7 dagenna dat verzoek, de benodigde medewerking te verlenen aan het plaatsen van een schutting op de kadastrale grens van de percelen 9505 en 9624, dit
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvandat [A] in gebreke blijft hieraan te voldoen, tot een maximum van
€ 25.000,00is bereikt;
5.8.
veroordeelt [A] in de kosten van de procedure, tot heden aan de zijde van [B] c.s. vastgesteld op € 985,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.9.
verklaart de veroordelingen onder 5.6, 5.7 en 5.8 uitvoerbaar bij voorraad;
en voorts in conventie en in reconventie
5.10.
veroordeelt [A] tot betaling van de kosten die na het vonnis ontstaan, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [A] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis voldaan heeft en er betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met € 85,00 voor salaris advocaat en met de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.J. Smelt en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: