ECLI:NL:RBNNE:2022:2045

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
LEE 21/516
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schadevergoeding voor mijnbouwschade in Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 17 juni 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de besluiten van het Instituut Mijnbouwschade Groningen beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 4 januari 2021 en 7 mei 2021, waarin een schadevergoeding voor mijnbouwschade werd toegekend. De rechtbank constateert dat verweerder het eerste besluit heeft gewijzigd door een aanvullende schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiseres, waarbij zij zich richt op de beoordeling van verschillende schadeposten. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het eerste besluit gegrond is, omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het bewijsvermoeden voor schade 40 weerlegd is geacht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit 1 en oordeelt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met betrekking tot schade 40. De rechtbank concludeert dat de motivering van verweerder onvoldoende is om het bewijsvermoeden te weerleggen, en dat er onvoldoende bewijs is geleverd om aan te tonen dat de schade niet door mijnbouwactiviteiten is veroorzaakt. Eiseres krijgt een vergoeding voor proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van schadeclaims in het kader van mijnbouwschade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/516

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.K. Wehkamp),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (verweerder)

(gemachtigden: mr. S.C. Goldbohm en mr. K. Winterink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de besluiten van 4 januari 2021 en 7 mei 2021 waarmee een vergoeding voor schade veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten is toegekend.
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 11 maart 2020 een bedrag aan schadevergoeding toegekend van in totaal € 6.431,69. Met het bestreden besluit 1 van
4 januari 2021 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder in aanvulling op het reeds toegekende bedrag een vergoeding toegekend van in totaal € 10.050,41.
1.2.
Eiseres heeft op 9 februari 2021 tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft op 7 mei 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, het bestreden besluit 2.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar partner [naam] , de gemachtigde van eiseres, de deskundige van eiseres P.J. Vrieling, de gemachtigden van verweerder en de door verweerder ingeschakelde deskundige L. Nabben van deskundigenbureau NIVRE.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geding
2. De rechtbank constateert dat verweerder het bestreden besluit 1 middels bestreden
besluit 2 van 7 mei 2021 heeft gewijzigd door aan eiseres een aanvullende schadevergoeding toe te kennen van in totaal € 567,68 inclusief rente en bijkomende kosten. Reden voor de aanvulling is dat, naar aanleiding van een toelichting van deskundige Nabben, is gebleken dat er enkele schadeposten bij de schades 3, 8, 9 en 29 niet zijn meegenomen in de calculatie en daarom niet zijn toegekend. Daarnaast heeft Nabben een nadere toelichting gegeven op de beoordeling van de schades 39, 40 en 41. De rechtbank constateert dat het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege ook betrekking heeft op bestreden besluit 2.
2.1.
Met het bestreden besluit 1 en bestreden besluit 2 heeft verweerder voor verschillende schades een schadevergoeding toegekend. Eiseres heeft tegen de beoordeling van de schades 1, 2, 6, 7, 10, 15, 16, 18, 19, 20, 24, 26, 28, 30, 31, 35 en 38 geen beroepsgronden aangevoerd. Voor de schades 3, 8, 9 en 29 is met het bestreden besluit 2 alsnog een extra bedrag aan schadevergoeding toegekend. Eiseres heeft tijdens de zitting aangegeven dit afdoende te vinden. Met betrekking tot schades 11 en 23 is eiseres het niet volledig eens met de herstelmethode, maar omdat dit geen consequenties heeft voor de calculatie staan deze schades niet meer ter discussie. Daarnaast heeft eiseres tijdens de zitting aangegeven dat schade 41 geen onderdeel meer is van het beroep. De rechtbank behandelt voornoemde schades daarom niet.
2.2.
De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht het bewijsvermoeden voor de schades 39 en 40 weerlegd heeft geacht en of verweerder voor de schades 4, 5, 12 t/m 14, 17, 21, 22, 25, 27, 32, 33, 34, 36 en 37 een toereikend bedrag heeft toegekend.
2.3.
De rechtbank komt tot het oordeel dat, nu verweerder het bestreden besluit 1 heeft gewijzigd naar aanleiding van het beroepschrift, het beroep gericht tegen het bestreden besluit 1 gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit 1 en zal in deze uitspraak de beroepsgronden tegen het bestreden besluit 2 bespreken. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 eveneens gegrond is voor wat betreft de beoordeling van schade 40. Verweerder heeft ondeugdelijk gemotiveerd waarom het bewijsvermoeden voor schade 40 weerlegd is geacht. Verweerder moet daarom op dit punt een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres nemen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bewijsvermoeden
3.1.
De woning waar het hier om gaat is gelegen in het gebied dat wordt beïnvloed door beweging van de bodem als gevolg van mijnbouwactiviteiten ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld. Het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is daarom van toepassing. Op grond van deze bepaling wordt vermoed, bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, dat die schade is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk. Het bewijsvermoeden is weerlegd indien voldoende aannemelijk is dat de schade daardoor niet is veroorzaakt. Dat is het geval als evident en aantoonbaar een andere oorzaak als uitsluitende oorzaak voor de fysieke schade valt aan te wijzen dan beweging van de bodem als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld. [1]
3.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] volgt ook dat een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. Het ligt op de weg van eiseres om deze aanknopingspunten naar voren te brengen. Eiseres meent dat het bewijsvermoeden voor schade 39 en 40 niet is weerlegd.
Schade 394. Eiseres voert aan dat de deskundige die de schade heeft opgenomen niet in de trapkast, waar de schade zich bevindt, is geweest. Hij heeft daarom geen advies kunnen geven over het ontstaan van deze schade. Verweerder heeft op basis van het advies van de deskundige niet met een hoge mate van zekerheid een ander uitsluitende oorzaak kunnen aanwijzen voor schade 39. Om die reden is het bewijsvermoeden niet weerlegd en dient verweerder deze schade te vergoeden.
4.1.
Verweerder stelt dat deskundige Boersma in de adviesrapporten voorafgaand aan het primaire besluit heeft geconcludeerd dat schade 39 niet het gevolg is van bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten, maar dat er sprake is van naadvorming tussen de houten trapboom en de gestucte wandafwerking. In bezwaar heeft deskundige Nabben de schade nogmaals bekeken. Nabben heeft geen oordeel gegeven over het causale verband tussen de schade en mijnbouwactiviteiten, maar heeft volledigheidshalve wel de herstelkosten berekend. Daarnaast heeft verweerder bij het nemen van het bestreden besluit 2 Nabben om nader advies over schade 39 gevraagd. Ook heeft Nabben bij het verweerschrift in deze procedure een nadere toelichting gegeven op het ontstaan van schade 39. Er is daarmee een ander uitsluitende oorzaak voor deze schade aangewezen door de deskundige. Er is geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusie van de deskundige, aldus verweerder.
4.2.
Los van de vraag wie in de trapkast is geweest stelt de rechtbank vast dat er foto’s van de schade aanwezig zijn in de rapporten. Aan de hand van de foto’s heeft een beoordeling plaats kunnen vinden. De rechtbank merkt op dat verweerder bij het nemen van bestreden besluit 1 geen nader advies heeft gevraagd over schade 39, maar enkel heeft verwezen naar de adviesrapporten van Boersma. Verweerder heeft daarbij niet nader toegelicht waarom verweerder in het primaire besluit voor schade 1, 3, 4, 6 t/m 25, 27 t/m 34, 36, 37 en 38 afwijkt van het advies van Boersma, maar voor schade 39 in bezwaar wel verwijst naar dit rapport ter onderbouwing van zijn besluit. Bij het nemen van bestreden besluit 2 heeft verweerder deskundige Nabben om een nader advies gevraagd. Nabben heeft aangegeven dat schade 39 een naad betreft. Deze naad bevindt zich tussen de houten trapboom en de met stucwerk afgewerkte houtskeletwand. De naad is bedoeld om beweging van de genoemde bouwdelen door werking, krimp en uitzetting door temperatuur- en vochtveranderingen, op te vangen. De naad heeft dan ook geen enkele relatie met bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. De rechtbank is van oordeel dat op inzichtelijke wijze is aangeven hoe de deskundige tot de gegeven conclusie is gekomen, daarbij is de uitleg niet onbegrijpelijk. Daarnaast heeft eiseres onvoldoenden naar voren gebracht om te twijfelen aan het oordeel van de deskundige. Nu met het bestreden besluit 2 een nadere toelichting is gegeven en daarmee het gebrek in de motivering van bestreden besluit 1 is hersteld slaagt deze beroepsgrond niet.
Schade 40
5. Schade 40 betreft verzakking van de grond waardoor de daarop aangebrachte straatstenen zijn verzakt. Eiseres voert aan dat voor de beoordeling van deze schade nader onderzoek nodig is omdat de invloed van mijnbouwactiviteiten niet valt uit te sluiten.
5.1.
Verweerder merkt op dat er geen sprake is van fysieke schade aan een gebouw of werk. Om die reden is in beginsel het bewijsvermoeden niet van toepassing op deze schade. Er is echter wel van uitgegaan dat de schade een gevolg kan zijn van mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld. Het bewijsvermoeden is van toepassing geacht, maar volgens verweerder weerlegd.
5.2.
Verweerder heeft aangegeven dat na raadpleging van een openbaar register, het DINOloket, is gebleken dat er in de omgeving een veenlaag in de bovenste grondlagen aanwezig is. Door langdurige droge periodes, zoals in de afgelopen jaren, droogt een veenlaag uit waardoor de grond inklinkt. Gelet op het schadebeeld meent verweerder dat er ook een dergelijke veenlaag bij de woning van eiseres aanwezig is. Ook zandgrondlagen zullen door droogte in volume afnemen. Door het afnemen van volume van de grondlagen zakt de grond en daardoor verzakken de straatstenen.
De bevingen die tot op heden hebben plaatsgevonden zijn niet zwaar genoeg geweest om een plotselinge grondverweking, die zou kunnen leiden tot verzakking van grondlagen, te veroorzaken, aldus verweerder. Om die reden kan de schade volgens verweerder niet zijn veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten.
5.3.
Eiseres merkt daarover op dat dit enkel aannames van verweerder zijn. Er zijn geen grondboringen op locatie gedaan. In het DINOloket is zichtbaar dat er verschillende boringen in de omgeving zijn gedaan waaruit blijkt dat er een verscheidenheid zit in de mate waarin er een veenlaag aanwezig is. Daarbij gaat het om de uitkomsten van oude boringen (onder andere in 1940 en 1997). Of er op dit moment een veenlaag bij de woning van eiseres aanwezig is, hoe dik deze laag is en of er sprake is (geweest) van oxidatie van het veen, is op geen enkele manier vastgesteld. Ook is niet voldoende aangetoond dat de bevingen geen verzakking kunnen hebben veroorzaakt. Het bewijsvermoeden is daarmee niet weerlegd en om die reden moet de schade vergoed worden.
5.4.
Deze beroepsgrond slaagt. De adviesrapporten van de deskundigen waar verweerder zich op baseert gaan allemaal uit van de situatie dat er een veenlaag in de grond aanwezig is. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat, zeker gelet op de locatie en het tijdstip van de boringen waarvan informatie in het DINOloket te vinden is, niet is komen vast te staan dat er inderdaad sprake is van een veenlaag bij de woning van eiseres. Met hetgeen is aangevoerd door partijen is niet vast komen te staan wat de schade heeft veroorzaakt. Omdat verweerder heeft aangegeven dat het bewijsvermoeden van toepassing is op deze schade is de motivering onvoldoende om het bewijsvermoeden weerlegd te achten. Het besluit is op dit punt onvoldoende gemotiveerd en het beroep is op dit punt gegrond. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen waarin de beoordeling van deze schade voldoende wordt gemotiveerd.
Herstelmethodiek en calculatie
6. Eiseres heeft daarnaast voor enkele schades aangegeven dat de herstelmethodiek dan wel de calculatie niet passend zijn voor de geconstateerde schade. Hieronder wordt uitgewerkt wat eiseres en verweerder over de methode en de calculatie naar voren hebben gebracht. Het oordeel van de rechtbank volgt voor alle genoemde schades onder 10.
Schade 4
7. Eiseres voert aan dat voor herstel van schade 4 de trapleuning verwijderd dient te worden. Daarnaast dient, nu voor herstel van de scheur de scheurvorming wordt uitgekrapt, ook het stucwerk van de wand te worden hersteld. Dit is niet meegenomen in de calculatie waardoor het toegekende bedrag niet toereikend is.
7.1.
Verweerder stelt dat het om lichte scheur/naadvorming (een haarscheur) gaat. Door het gebrek voorzichtig uit te krabben en te voorzien van een krimpvrije opvulpasta op gipsbasis kan de situatie teruggebracht worden naar de oorspronkelijke situatie. De herstelmethode die eiseres voorstelt zou een verbetering van de situatie opleveren. Verweerder geeft aan enkel gehouden te zijn de situatie terug te brengen naar de oude staat.
Schade 5, 13, 21, 32, 34 en 36
8. Eiseres stelt dat voor de schades 5, 13, 21, 32, 34 en 36 een ontoereikend bedrag is toegekend. Er is een bedrag toegekend voor “herstel schilderwerk kozijnen, ramen (is 1 mandag incl. materiaal)”. Om de aansluiting echter volledig te herstellen is het noodzakelijk dat er een flexibele voeg wordt aangebracht. De flexibele voeg is niet meegenomen in de calculatie. In andere rapporten werd dit wel als afzonderlijke post opgenomen, dat is hier niet gebeurd. Er moet daarom nog een bedrag worden toegekend voor het aanbrengen van een flexibele voeg.
8.1.
Verweerder heeft aangevoerd dat het toegekende bedrag voldoende is voor volledig herstel van de schade. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat het inderdaad verwarrend kan zijn dat de flexibele voeg soms als afzonderlijke post in een adviesrapport wordt opgenomen en soms niet. In dit geval valt de flexibele voeg binnen de gegeven omschrijving en is dus een vergoeding toegekend voor volledig herstel van de schade, inclusief flexibele voeg.
Schade 12, 14, 17, 22, 25, 27, 33 en 37
9. Eiseres merkt op dat de schades 12, 14, 17, 22 en 27 scheuren tussen de wanden en het plafond betreffen. Herstel van de wand is wel gecalculeerd, maar ook het plafond zal geschilderd moeten worden. Hier is geen rekening mee gehouden in de calculatie. Bij de schades 25, 33 en 37 gaat het om scheuren tussen twee wanden. Er is slechts een bedrag voor herstel van een wand toegekend terwijl beide wanden hersteld dienen te worden.
9.1.
Verweerder heeft onder verwijzing naar het rapport van deskundige Nabben aangegeven dat schades 12 en 14 zien op loslatend behang. Het herstel bestaat uit het behang weer netjes vastzetten. Bij schade 17, 22 en 27 gaat het om een beperkte krimpscheur. Daarbij is het voldoende de scheur dicht te kitten en het wandvlak te sausen. Bij geen van de schades is er schade aanwezig in het plafond. Sausen van het plafond is daarom geen onderdeel van het herstel van schades 12, 14, 17, 22 en 27. Voor de schades 25, 33 en 37 geeft verweerder aan dat hij eiseres niet kan volgen nu de deskundige heeft aangegeven dat het sauswerk voor de schades 25, 33 en 37 reeds is gecalculeerd.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende duidelijk heeft uitgelegd hoe hij tot de toegekende bedragen is gekomen. Verweerder maakt gebruik van een calculatiemodel en in beginsel mag worden uitgegaan van dit calculatiemodel. [3] Eiseres heeft op al deze punten onvoldoende naar voren gebracht om te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder gehanteerde herstelmethodes en bijbehorende begrotingen voor herstel van de schades.

Conclusie en gevolgen

11.1.
Het beroep is gegrond omdat bestreden besluit 2, voor zover dit besluit ziet op schade 40, in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit 2 voor zover dit besluit ziet op de beoordeling van schade 40.
11.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11.3.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- voor de gemachtigde omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Daarnaast heeft eiseres een factuur overgelegd van Vergnes Expertise BV van 23 juli 2021 van € 1.149,50. Verweerder heeft deze nota niet bestreden en de rechtbank ziet geen aanleiding om aan de hoogte van het gefactureerde bedrag te twijfelen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
11.4.
Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de kosten conform artikel 7:15 Awb. Er is daarbij niet aangegeven om welke kosten het gaat. Daarbij is dit verzoek niet, zoals het derde lid van artikel 7:15 Awb vereist, gedurende de bezwaarprocedure gedaan. Voor zover er kosten mochten zijn gemaakt in de bezwaarfase komen deze niet (meer) voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt bestreden besluit 1;
- vernietigt bestreden besluit 2 voor zover dit besluit ziet op schade 40;
- draagt verweerder op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is opgenomen een nieuw besluit te nemen;
- laat bestreden besluit 2 voor het overige in stand;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.667,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:374.
2.Waaronder de uitspraak van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4250.
3.zie hierover ook overweging 102 en verder van de uitspraak van de AbRvS van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:374.