ECLI:NL:RBNNE:2022:1974

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
LEE 21/2282
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke subsidiezaak

In de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 3 juni 2022, in de zaak tussen eiser uit Overschild en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen, werd het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser had in maart 2020 een subsidie van € 195.410,85 aangevraagd, maar het bezwaar tegen de afwijzing werd pas in maart 2021 ingediend, na het verstrijken van de wettelijke termijn van zes weken. Eiser stelde dat hij op verzoek van de gemeente bezwaar had gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank benadrukte dat eiser tijdig op de hoogte was gesteld van de bezwaarprocedure en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen. De rechtbank volgde de argumenten van verweerder en verklaarde het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2282

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit Overschild, eiser

(gemachtigde: mr. C.S.G. de Lange),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen, verweerder
(gemachtigde: L. van Oosten).

Procesverloop

In het besluit van 11 maart 2020 (primair besluit) heeft de Manager Subsidies namens het Dagelijks Bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) aan eiser subsidie ter hoogte van € 195.410,85 toegekend op grond van de Subsidieverordening Batch 1.588 Versterkingsopgave van de gemeente Midden-Groningen (Subsidieverordening).
In het besluit van 15 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
In het primaire besluit van 11 maart 2020 heeft de Manager Subsidies namens het Dagelijks Bestuur van het SNN aan eiser subsidie ter hoogte van € 195.410,85 toegekend op grond van de Subsidieverordening.
1.2.
Nadat eiser tijdens een gesprek met verweerder op 15 februari 2021 is gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken, heeft hij op 9 maart 2021 een bezwaarschrift ingediend.
1.3
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
2. Eiser voert aan dat het verweerder is geweest die tegen hem heeft gezegd dat hij bezwaar moest maken. Verweerder kan daarom geen beroep meer doen op de termijnoverschrijding. Eiser stelt dat het bezwaar op uitdrukkelijk verzoek van verweerder is ingediend. Dit volgt uit het gespreksverslag, waarin is opgenomen: “ [naam medewerker] stuurt informatie over de bezwaarprocedure van de Gemeente Midden-Groningen.”. Uit het verslag blijkt niet dat de gemeente een probleem had met de termijnoverschrijding, die op dat moment al bekend was: “Tegen de beschikking had binnen 6 weken bezwaar gemaakt kunnen worden (…)”. Ook tijdens een nadien gevoerd telefoongesprek is aangegeven dat bezwaar gemaakt moet worden. Ter zitting is daarnaast aangevoerd dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat eiser niet in staat was om tijdig bezwaar te maken doordat hij met veel verschillende instanties te maken had en nog in gesprek was met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG).
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar na het einde van de bezwaartermijn is ingediend en er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Niet ter discussie staat dat het primaire besluit eiser in goede orde heeft bereikt en dat daarin een juiste bezwaarclausule is opgenomen. Dat eiser na het verstrijken van de bezwaartermijn aanvullende informatie heeft ingewonnen in de vorm van een ander versterkingsadvies en het gesprek van 15 februari 2021 doet, wat er ook van zij, hier niet aan af.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser het primaire besluit heeft ontvangen en dat dit besluit een juiste rechtsmiddelenverwijzing bevat. Voorts is niet in geschil dat het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn is ingediend. Het geschil spitst zich toe op de vraag of er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en of verweerder zich op de termijnoverschrijding mag beroepen.
4.2.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift de niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In het onderhavige geval stelt eiser dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat hij met verschillende instanties te maken had en nog met de NCG in gesprek was. Het is echter niet in geschil dat het primaire besluit een deugdelijke rechtsmiddelenclausule bevat. Eiser had daarom kunnen en moeten weten dat hij binnen zes weken een bezwaarschrift moest indienen om zijn rechten veilig te stellen. Uit het dossier blijkt niet dat er sprake was van een dermate grote verwarring bij eiser, dat hij om die reden niet tijdig bezwaar kon (laten) instellen. Het gegeven dat eiser in september 2020, ruim na afloop van de bezwaartermijn, een nieuwe schadetaxatie heeft laten maken waaruit volgt dat de aangevraagde subsidie niet toereikend zou zijn, leidt niet tot het oordeel dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Ook overigens zijn de rechtbank geen bijzondere omstandigheden gebleken die leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
4.3.
De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn stelling dat dat verweerder zich, als de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, desalniettemin niet op de termijnoverschrijding mag beroepen. Zoals de grote kamer van de Centrale Raad van Beroep heeft overwogen in zijn uitspraak van 9 juli 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1500), is buiten twijfel dat de wettelijke bepalingen over de tijdigheid van een bezwaar- of beroepschrift dwingend van aard zijn. Dat betekent dat de instantie waarbij een rechtsmiddel is ingesteld, gehouden is de tijdigheid van dat rechtsmiddel te beoordelen en in geval van niet-verschoonbare termijnoverschrijding het rechtsmiddel niet-ontvankelijk te verklaren. Omdat in het onderhavige geval geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding was verweerder gehouden het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk te verklaren. Dat verweerder na het verstrijken van de bezwaartermijn heeft gewezen op de mogelijkheid van bezwaar doet daar niet aan af. Niet is gebleken van een toezegging van verweerder dat hij het bezwaarschrift -als dat zou worden ingediend- ondanks de termijnoverschrijding, inhoudelijk zou behandelen.
4.4.
De aangevoerde gronden treffen, gelet op het voorgaande, geen doel.
5. Eiser voert vervolgens aan dat, als het bezwaar tegen het primaire besluit inderdaad niet-ontvankelijk is, het duidelijk mocht zijn dat eiser om herziening van het primaire besluit heeft verzocht. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat de rechtbank daar (in deze procedure of overigens) geen aandacht aan hoeft te besteden maar dat gemachtigde dit mogelijk zelf verder zal oppakken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. T.C.A. Hofman-Aupers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.