ECLI:NL:RBNNE:2022:1832

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
21/1591
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholmisbruik en de zorgvuldigheid van het psychiatrisch onderzoek

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen de ongeldigverklaring van haar rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiseres werd op 3 mei 2020 aangehouden met een alcoholgehalte van 855 µg/l. Na een verplicht onderzoek naar haar alcoholgebruik, uitgevoerd door een psychiater, werd geconcludeerd dat eiseres lijdt aan alcoholmisbruik. Het CBR verklaarde haar rijbewijs ongeldig op 11 december 2020, en dit besluit werd in een later bezwaar bevestigd. Eiseres heeft het besluit bestreden, waarbij zij onder andere aanvoert dat zij niet de mogelijkheid heeft gekregen om inhoudelijke kanttekeningen te maken bij het onderzoeksverslag van de psychiater. De rechtbank oordeelt dat het CBR in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld, omdat niet duidelijk is of eiseres de gelegenheid heeft gekregen om inhoudelijke opmerkingen te maken. Desondanks blijft de ongeldigverklaring van het rijbewijs in stand, omdat de rechtbank van oordeel is dat de diagnose alcoholmisbruik voldoende onderbouwd is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Eiseres krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1591

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: M.G. Velkers),
en
De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: I. Metaal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het ongeldig verklaren van haar rijbewijs.
1.1.
Eiseres is als bestuurder van een auto op 3 mei 2020 aangehouden door de politie. Uit de ademanalyse bleek dat sprake was van een alcoholgehalte van 855 µg/l.
1.2.
Met het besluit van 20 mei 2020 heeft verweerder eiseres verplicht tot medewerking aan een onderzoek naar haar alcoholgebruik.
1.3.
Op 26 september 2020 heeft er een psychiatrisch onderzoek plaatsgevonden, uitgevoerd door arts C.V. Widdershoven en psychiater M. Hanoeman (hierna: de psychiater). In het verslag van bevindingen (hierna: het onderzoeksverslag) van 4 november 2020 naar aanleiding van dit onderzoek is geconcludeerd dat sprake is van de diagnose alcoholmisbruik.
1.4.
Verweerder heeft het rijbewijs van eiseres met het besluit van 11 december 2020 (het primaire besluit) ongeldig verklaard. Met het bestreden besluit van 20 april 2021, waarbij op het bezwaar van eiseres is beslist, is verweerder bij dit besluit gebleven.
1.5.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomenieraan: eiseres, mr. G.J.P.M. Grijmans als waarnemer van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling van de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres tegen het in stand laten van het besluit om haar rijbewijs ongeldig te verklaren. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Ter zitting zijn namens eiseres de beroepsgronden met betrekking tot de duur van het psychiatrisch onderzoek en vooringenomenheid bij de psychiater die onderzoeksverslag heeft uitgebracht, ingetrokken. Deze gronden zal de rechtbank dus niet meer behandelen.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inzage- en correctierecht onderzoeksverslag
4. Eiseres betoogt dat haar is medegedeeld dat het inzage- en correctierecht enkel ziet op feitelijke onjuistheden in het onderzoeksverslag, zoals een onjuiste naam of geboortedatum. Zij heeft dus niet de mogelijkheid gekregen om kanttekeningen te plaatsen bij de inhoud van het onderzoeksverslag, terwijl daar volgens haar wel onjuistheden in staan.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Het door de psychiater in opdracht van verweerder verrichte onderzoek is een handeling ter beoordeling van de gezondheidstoestand of medische begeleiding van een persoon, verricht in opdracht van een ander dan die persoon in verband met de vaststelling van aanspraken of verplichtingen. [1] De betrokkene heeft het recht het onderzoeksverslag in te zien. [2] Dit recht biedt betrokkene de gelegenheid voorafgaande aan de besluitvorming het onderzoeksverslag in te zien en daarbij kanttekeningen te maken. Zoals volgt uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), moeten deze kanttekeningen door verweerder gemotiveerd worden meegewogen bij het zich ervan vergewissen, of het onderzoeksverslag op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en aan de besluitvorming ten grondslag kan worden gelegd. [3]
4.2.
Niet in geschil is dat eiseres het onderzoeksverslag heeft ontvangen en dat zij in de gelegenheid is gesteld om daarop te reageren. Van die mogelijkheid heeft eiseres geen gebruik gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet duidelijk of aan eiseres de gelegenheid is geboden om ook inhoudelijke kanttekeningen te maken bij het onderzoeksverslag of dat zij – zoals wordt gesteld – alleen op feitelijke onjuistheden mocht reageren. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het wel vaker voorkomt dat partijen wordt medegedeeld dat zij alleen op feitelijke onjuistheden in het onderzoeksverslag mogen reageren. Verweerder ontvangt dan vaak toch een inhoudelijke reactie op het onderzoeksverslag. Gezien deze toelichting van verweerder, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden uitgesloten dat eiseres niet in de gelegenheid is gesteld om inhoudelijke kanttekeningen bij het onderzoeksverslag te maken.
4.3.
Gelet op het voorgaande, heeft verweerder op dit punt in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehandeld. Om die reden is het beroep gegrond.
4.4.
Aangezien eiseres in beroep gronden heeft gericht tegen de inhoud van het onderzoeksverslag, ziet de rechtbank in het kader van finale geschilbeslechting aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten kunnen worden. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Inhoud onderzoeksverslag
5. Eiseres stelt dat het onderzoeksverslag onjuistheden bevat en onvoldoende concludent is, waardoor verweerder zich niet op het onderzoeksverslag heeft mogen baseren. In het onderzoeksverslag staat onder andere dat sprake zou zijn van onderrapportage omdat eiseres tijdens het onderzoek heeft aangegeven dat zij vijf flesjes zou hebben gedronken en zij gezien het alcoholpromillage meer moet hebben gedronken. Eiseres stelt dat zij tijdens het onderzoek heeft gezegd dat zij ook zes of zeven flesjes bier zou hebben gedronken. Dit zijn acht standaardglazen en dit komt overeen met het gemeten alcoholpromillage, waardoor er geen sprake is van onderrapportage. Verder betwist eiseres dat zij alcoholtolerant zou zijn. Tijdens het onderzoek heeft zij namelijk gezegd dat zij bij drie alcoholeenheden al effect van de alcohol bemerkte en dat zij heeft geprobeerd een taxi te bellen. Uit deze omstandigheden blijkt dat zij wel degelijk besefte dat zij niet meer in staat was een auto te besturen. Volgens eiseres blijven daardoor alleen de bevindingen overeind dat zij eerder is aangehouden en een EMA-cursus heeft gevolgd, haar rijbewijs nodig heeft voor het werk en een normale laboratoriumuitslag had. Deze bevindingen zijn onvoldoende om tot het besluit te komen dat eiseres ongeschikt is om een motorvoerrijtuig te besturen.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Het CBR mag afgaan op het psychiatrisch rapport dat aan het CBR is uitgebracht, nadat het is nagegaan of dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het CBR niet zonder nadere motivering op het rapport afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat de betrokkene over het advies heeft aangevoerd.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de AbRvS is de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ ten behoeve van CBR-zaken is een beschrijvende diagnose waarbij alle gegevens worden gebruikt die wijzen in de richting van problemen rond alcoholgebruik, terwijl aanwijzingen dat het onwaarschijnlijk is dat bij betrokkene sprake is van met alcoholgebruik gerelateerde problemen niet aanwezig zijn. Om tot een diagnose te kunnen komen heeft de psychiater de anamnese, het lichamelijk en psychiatrisch onderzoek, en het laboratoriumonderzoek als instrumenten tot zijn beschikking. [4]
5.2.1.
Uit die rechtspraak volgt verder dat de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ alleen kan worden verkregen met de hulp van meerdere aanwijzingen die deze diagnose ondersteunen en die een aanwijzing kunnen vormen voor aanwezigheid van alcoholproblemen. Het goed of langdurig kunnen functioneren met hoge promillages alcohol is een aanwijzing voor alcoholtolerantie en daarmee voor de aanwezigheid van problemen met het gebruik van alcohol. In dat verband kan worden gedacht aan het goed kunnen besturen van een auto onder invloed van hoge promillages alcohol. [5]
5.3.
De rechtbank stelt vast dat niet (langer) in geschil is dat het psychiatrisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd.
5.3.1.
De rechtbank overweegt dat uit het onderzoeksverslag volgt dat er meerdere aanwijzingen zijn waarop de diagnose alcoholmisbruik is gebaseerd. Deze aanwijzingen zijn de onderrapportage van het alcoholgebruik, de alcoholtolerantie, de omstandigheden dat eiseres eerder is aangehouden terwijl zij onder invloed was en vervolgens een EMA-cursus heeft gevolgd, en het gegeven dat zij het rijbewijs nodig heeft voor het werk en door te rijden onder invloed problemen riskeerde met betrekking tot het werk.
5.4.
Het betoog ten aanzien van de onderrapportage slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat in het onderzoeksverslag is vermeld dat eiseres heeft verklaard dat zij ‘ongeveer vijf flesjes bier’ heeft gedronken. Tijdens de zitting heeft eiseres bevestigd dat zij bij de psychiater heeft verklaard dat zij ‘rond de vijf flesjes’ heeft genuttigd. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoeksverslag dus in zoverre juist. De stelling van eiseres dat zij bij de psychiater ook zou hebben verklaard dat zij zes of zeven flesjes bier zou kunnen hebben gedronken leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft ter zitting namelijk verklaard dat zij pas heeft verklaard over het mogelijk nuttigen van zes of zeven flesjes bier nadat de psychiater haar voorhield dat met het drinken van vijf flesjes het vastgestelde alcoholpromillage niet kan zijn behaald. De rechtbank is van oordeel dat de psychiater gelet op het vorenstaande, in zijn rapportage heeft kunnen uitgaan van de eerste verklaring van eiseres, te weten dat zij ongeveer vijf flesjes alcohol heeft genuttigd.
5.5.
Ook het betoog van eiseres over de alcoholtolerantie slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Door de psychiater is in het onderzoeksverslag toegelicht dat bij 1,8 of meer promille niet-tolerante individuen een ernstige intoxicatie vertonen. Bij eiseres is een ademalcoholgehalte van 1,9767 vastgesteld. Dit wordt door eiseres niet betwist. Verder heeft de psychiater betrokken het anamnestische gegeven dat eiseres zich bij dit ademalcoholgehalte nuchter voelde dan wel goed in staat voelde om te rijden en zij geen verschijnselen had die passen bij de aanhoudingspromillage. Volgens de psychiater was daarom sprake van tolerantie. Deze tolerantie is volgens hem indicatief voor een voorgaande periode van overmatig alcoholgebruik. En is volgens de psychiater een sterke aanwijzing voor een stoornis in alcoholgebruik.
5.5.1.
De enkele stelling van eiseres dat – anders dan het onderzoeksverslag vermeldt – zij zich niet goed in staat voelde te rijden omdat zij geprobeerd heeft een taxi te bellen acht de rechtbank onvoldoende. Verweerder heeft er ter zitting op gewezen dat geen sprake was van verschijnselen die passen bij de aanhoudingspromillage. Verweerder wijst er namelijk op dat door de psychiater in het rapport ook is betrokken dat eiseres makkelijk bij haar auto kwam, dat het starten en wegrijden goed ging, en zij een paar honderd meter had gereden voordat zij – tijdens een algemene controle – werd aangehouden. Dat is naar het oordeel van de rechtbank door eiseres onvoldoende bestreden. De rechtbank betrekt daarbij verder dat de psychiater deskundig is op het gebied van alcoholgebruik en tolerantie, en eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt - bijvoorbeeld door het overleggen van een bericht van een medisch deskundige - dat de diagnose van de psychiater onjuist is.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in het onderzoeksverslag inzichtelijk is gemaakt dat de in het verslag opgenomen gegevens voldoende ondersteuning bieden voor de conclusie dat sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin. Verweerder heeft zich naar oordeel van de rechtbank dus op dit verslag mogen baseren. Het betoog van eiseres slaagt daarom niet.

Conclusies en gevolgen

6. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel in artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. De reden hiervoor is dat eiseres in beroep (en ook in bezwaar) haar inhoudelijke kanttekeningen bij het onderzoeksverslag naar voren heeft kunnen brengen. Zoals de rechtbank onder 5.1. en verder heeft geoordeeld heeft verweerder zich kunnen baseren op het onderzoeksverslag en leiden de beroepsgronden van eiseres niet tot een ander oordeel. Dat betekent dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiseres in stand blijft.
7. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen.
7.1.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. De kosten voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 2059,- (één punt voor het indienen van een beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting; met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1 en één punt voor het indienen van een bezwaarschrift; met een waarde per punt van €541 en een wegingsfactor 1).Verder komen de reiskosten van eiseres voor het bijwonen van de zitting van 19 april 2022, op basis van openbaar vervoer tweede klasse, [woonplaats] - Groningen en terug, voor een bedrag van € 32,26 voor vergoeding in aanmerking. De totale vergoeding bedraagt € 2.091,26.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.091,26.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. E. T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2022.
griffier
Rechter
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 7:446, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 7:464, tweede lid, aanhef en onder b, van het BW.
3.Zie AbRvS 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:698, r.o. 5.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRvS 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1339.
5.Zie bijvoorbeeld AbRvS 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1893, r.o. 4.1.