ECLI:NL:RBNNE:2022:1806

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
18/059612-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met dochters over een lange periode door een vader

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met zijn dochters over een periode van twintig jaar. De verdachte, geboren in 1958, heeft jarenlang misbruik gemaakt van zijn rol als vader en heeft op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van zijn dochters. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste feit, waarbij hem werd verweten dat hij zijn penis in de mond van zijn dochter had gebracht, omdat er onvoldoende bewijs was. Echter, de rechtbank achtte de feiten 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn dochters, die op het moment van de feiten minderjarig waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/059612-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 juni 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 mei 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 28 februari 1998 tot 28 februari 2004, op diverse data, te Hoogersmilde, in de gemeente Midden-Drenthe, (meermalen) met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 1992), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht;
2.
hij in of omstreeks de periode van 28 februari 1998 tot 28 februari 2008, op diverse data, te Hoogersmilde, in de gemeente Midden-Drenthe, (meermalen) met [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (beide geboren op [geboortedatum] 1992), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit:
  • het betasten van de vagina en/of borsten van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
  • het zichzelf laten aftrekken, althans het laten betasten van zijn penis, door die [slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2];
3.
hij in of omstreeks de periode van 28 februari 2008 tot 28 februari 2010, op diverse data, te Hoogersmilde, in de gemeente Midden-Drenthe, (meermalen) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, te weten [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1992, bestaande die ontucht hierin dat hij verdachte:
  • de borsten en/of vagina van die [slachtoffer 1] heeft betast en/of
  • zichzelf heeft laten aftrekken, althans zijn penis heeft laten betasten, door die [slachtoffer 1];
4.
hij in of omstreeks de periode van 28 februari 2010 tot 26 oktober 2018, op diverse data, te Hoogersmilde, in de gemeente Midden-Drenthe, (meermalen) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit:
  • het betasten van de vagina en/of borsten en/of billen van die [slachtoffer 1] en/of
  • het zichzelf laten aftrekken, althans het laten betasten van zijn penis, door die [slachtoffer 1] en/of
  • het met zijn naakte lichaam op die [slachtoffer 1] liggen en/of (daarbij) heen en weer en/of op enneer gaande bewegingen maken, waarbij hij, verdachte, is klaargekomen en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit:
  • het psychisch en/of uit feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht wat hij, verdachte, had opdie [slachtoffer 1] gezien zijn positie als vader en/of
  • het doorgaan met het plegen van voornoemde handeling(en), terwijl die [slachtoffer 1] heeftaangegeven dat zij dit niet wilde en/of
  • het doorgaan met het plegen van voornoemde handeling(en), nadat die [slachtoffer 1] aangiftetegen hem, verdachte had gedaan, waarna hij, verdachte vervolgens aangifte tegen die [slachtoffer 1] heeft gedaan (waarna [slachtoffer 1] door de politie als verdachte van het doen van een valse aangifte is aangemerkt).

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende steunbewijs in het dossier zit dat de verklaring van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) dat verdachte zijn penis in haar mond heeft gebracht onderbouwt.
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde gevorderd. Ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde acht zij de ontucht op basis van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) en de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 4, derde gedachtestreepje, ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat daarvoor, naast de verklaring van [slachtoffer 1], geen steunbewijs in het dossier zit. Verdachte dient daarvan dan ook (partieel) te worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, nu er onvoldoende wettig bewijs is voor een bewezenverklaring. Zo zijn de verklaringen van [slachtoffer 1] innerlijk tegenstrijdig. [slachtoffer 1] heeft in haar eerste aangifte van 2011 expliciet ontkend dat zij verdachte oraal heeft moeten bevredigen. Bovendien heeft verdachte het oraal bevredigen stellig ontkend.
Met betrekking tot het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde, met uitzondering van het onder 4, derde gedachtestreepje vermelde met zijn naakte lichaam liggen op [slachtoffer 1] enzovoorts, heeft de raadsvrouw betoogd dat deze feiten, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Deze zaak betreft een zedenzaak. Zedenzaken zijn bewijstechnisch lastige zaken. Veelal staat de verklaring van de aangeefster/aangever, die zegt dat de verdachte het tenlastegelegde zedenfeit heeft begaan, tegenover die van de verdachte, die zegt het niet te hebben gedaan. Getuigen van de beweerde gebeurtenissen zijn er over het algemeen niet.
In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv) is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van één getuige of aangever. Alleen de verklaring van aangeefster/aangever
- ook als die betrouwbaar wordt geacht - is dus onvoldoende. Er moet meer bewijs zijn, iets dat de aangifte ondersteunt, om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de aangifte worden genoemd, ondersteuning vinden in een of meer andere bewijsmiddelen. De vraag of aan het door de wet vereiste bewijsminimum is voldaan, vergt een beoordeling van het concrete geval.
Naar het oordeel van de rechtbank komt uit [slachtoffer 1]’s verklaring een voldoende helder en consistent beeld naar voren van wat haar naar eigen zeggen is overkomen. In zoverre kan [slachtoffer 1]’s verklaring als uitgangspunt voor het bewijs worden genomen.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de verklaring van [slachtoffer 1] in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot zedenzaken kan worden opgemaakt dat niet is vereist dat het misbruik zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is wanneer de verklaring van een slachtoffer op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring van aangever/aangeefster en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband (vgl. de uitspraak van de Hoge Raad van
26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094).
De rechtbank is van oordeel dat in het dossier geen steunbewijs, afkomstig uit een andere bron, is te vinden voor de verklaring van [slachtoffer 1] dat verdachte zijn penis in haar mond heeft gebracht. Bovendien heeft verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting stellig en consistent ontkend dat hij zijn penis in de mond van [slachtoffer 1] heeft gebracht (met als doel door haar oraal te worden bevredigd).
Het voorgaande betekent dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om verdachte te veroordelen voor het onder 1 ten laste gelegde, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. De rechtbank merkt nadrukkelijk op dat hiermee niet de verklaring van [slachtoffer 1] (op dit onderdeel) als ongeloofwaardig ter zijde wordt geschoven, maar dat het vereiste bewijsminimum om tot een bewezenverklaring te kunnen komen ontbreekt.
Ten aanzien van feiten 2, 3 en 4
De rechtbank acht feiten 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het WvSv.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 mei 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal met zaaksregistratienummer PL01002020342320, opgemaakt en gesloten op 1 maart 2021 door verbalisant G.L. Eefting, (hierna te noemen: het dossier) inhoudende:

Ten aanzien van feit 2

  • een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen/ proces-verbaal getuigeverhoor [slachtoffer 1] d.d. 4 februari 2021, opgenomen op pagina 141 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1];
  • een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d.
24 februari 2021, opgenomen op pagina 190 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2];
- een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
16 februari 2021, opgenomen op pagina 209 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [verdachte].
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat de ontucht vanaf 2002 heeft plaatsgevonden onvoldoende betrouwbaar, gelet op de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (een tweeling). Zij hebben beiden verklaard dat de ontucht is begonnen toen zij 6 tot 8 jaar oud waren. Dit is dus geweest vanaf 1998. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van die verklaringen te twijfelen. In dit verband wordt, terzijde, nog opgemerkt dat de exacte leeftijd voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde niet doorslaggevend is, nu in beide scenario’s (ontucht vanaf 2002 dan wel ontucht vanaf 1998) sprake is van het plegen van ontuchtige handelingen met kinderen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt.
De rechtbank acht, gelet hierop, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 28 februari 1998 tot 28 februari 2008 heeft schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen, gepleegd met zijn dochters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], op de wijze zoals volgt uit voornoemde bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 3
  • een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen/ proces-verbaal vangetuige verhoor [slachtoffer 1] d.d. 4 februari 2021, opgenomen op pagina 141 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1];
  • een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte
d.d. 16 februari 2021, opgenomen op pagina 217 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [verdachte].
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 28 februari 2008 tot 28 februari 2010 heeft schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen, gepleegd met zijn dochter [slachtoffer 1], op de wijze zoals volgt uit voornoemde bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 4
  • een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen/ proces-verbaal vangetuige verhoor [slachtoffer 1] d.d. 4 februari 2021, opgenomen op pagina 141 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1];
  • een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte
d.d. 17 februari 2021, opgenomen op pagina 223 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [verdachte].
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 28 februari 2010 tot 26 oktober 2018 heeft schuldig gemaakt aan het dwingen tot en dulden van ontuchtige handelingen, gepleegd met zijn dochter [slachtoffer 1], op de wijze zoals volgt uit voornoemde bewijsmiddelen.
De rechtbank merkt ten aanzien van het onder het derde gedachtestreepje ten laste gelegde op dat in het dossier geen steunbewijs, afkomstig uit een andere bron, is te vinden voor de verklaring van [slachtoffer 1] dat verdachte met zijn naakte lichaam op haar lag en/of (daarbij) heen en weer en/of op en neer gaande bewegingen maakte, waarbij hij is klaargekomen. Bovendien heeft verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting deze specifieke handelingen stellig en consistent ontkend.
Het voorgaande betekent dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om voor dit specifieke onderdeel van de tenlastelegging tot een bewezenverklaring te komen.
De rechtbank merkt ook hier nadrukkelijk op dat hiermee niet de verklaring van [slachtoffer 1] (op dit onderdeel) als ongeloofwaardig ter zijde wordt geschoven, maar dat het vereiste bewijsminimum om tot een bewezenverklaring te kunnen komen ontbreekt.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode van 28 februari 1998 tot 28 februari 2008, op diverse data, te Hoogersmilde meermalen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (beiden geboren op 28 februari 1992), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit:
  • het betasten van de vagina en borsten van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
  • het zichzelf laten aftrekken en het laten betasten van zijn penis, door die [slachtoffer 1] en[slachtoffer 2];
3.
hij in de periode van 28 februari 2008 tot 28 februari 2010, op diverse data, te Hoogersmilde, meermalen ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, te weten [slachtoffer 1], geboren op 28 februari 1992, bestaande die ontucht hierin dat hij verdachte:
  • de borsten en vagina van die [slachtoffer 1] heeft betast en
  • zichzelf heeft laten aftrekken en zijn penis heeft laten betasten, door die [slachtoffer 1];
4.
hij in de periode van 28 februari 2010 tot 26 oktober 2018, op diverse data, te Hoogersmilde, meermalen door andere feitelijkheden en bedreiging met andere feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit:
  • het betasten van de vagina en borsten en billen van die [slachtoffer 1] en
  • het zichzelf laten aftrekken en het laten betasten van zijn penis door die [slachtoffer 1] en bestaande die andere feitelijkheden en bedreiging met die andere feitelijkheden uit:
  • het psychisch en uit feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht dat hij, verdachte, had op die[slachtoffer 1] gezien zijn positie als vader en
  • het doorgaan met het plegen van voornoemde handelingen, terwijl die [slachtoffer 1] heeftaangegeven dat zij dit niet wilde en
  • het doorgaan met het plegen van voornoemde handelingen, nadat die [slachtoffer 1] aangifte tegenhem, verdachte had gedaan, waarna hij, verdachte vervolgens aangifte tegen die [slachtoffer 1] heeft gedaan (waarna [slachtoffer 1] door de politie als verdachte van het doen van een valse aangifte is aangemerkt).
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

2. met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
3. ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd;
4. feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 2, 3 en 4 wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden, zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht het vonnis dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2, 3 en 4 bepleit dat een gevangenisstraf niet passend is. Met name is van belang dat verdachte begeleiding en behandeling krijgt in het kader van de bijzondere voorwaarden en de focus zal daar dan ook op moeten liggen.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting subsidiair bepleit rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en aan hem een voorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. Tevens heeft de rechtbank gelet op de LOVSoriëntatiepunten.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan - kort gezegd - ontucht met zijn dochters [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] over een buitengewoon lange periode van - in het bijzonder ten aanzien van [slachtoffer 1] - twintig jaar. Verdachte heeft hiermee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van zijn dochters, dit ter bevrediging van zijn eigen seksuele lusten. Ook heeft verdachte jarenlang misbruik gemaakt van zijn rol als vader. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Verder rekent de rechtbank het verdachte zwaar aan dat, nadat [slachtoffer 1] in 2011 aangifte van ontucht tegen verdachte had gedaan, hij een melding bij de politie deed dat deze aangifte vals was. [slachtoffer 1] heeft haar aangifte vervolgens onder druk ingetrokken, waarna een voorwaardelijk sepot volgde voor het doen van een valse aangifte. In 2018 heeft [slachtoffer 1] een informatief gesprek met de politie gevoerd over (het voortduren van) de ontucht. Verdachte heeft daarop gereageerd met het indienen van een aangifte betreffende smaad en laster tegen [slachtoffer 1]. Al die jaren heeft verdachte stellig ontkend dat de beschuldigingen van [slachtoffer 1] op waarheid berustten. Pas in december 2020 heeft verdachte zich telefonisch bij de politie gemeld en heeft hij ten overstaan van de politie verklaard dat hij [slachtoffer 1] seksueel heeft misbruikt.
De rechtbank stelt voorop dat bij zulke ernstige (zeden)delicten in beginsel alleen een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In het kader daarvan heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d.
4 januari 2022, niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsrapport d.d. 18 maart 2022. In het reclasseringsrapport is onder meer het volgende opgenomen, zakelijk weergegeven:
Bij verdachte is sprake van een pedofiele stoornis, beperkt tot incest en daarmee samenhangend een borderline persoonlijkheidsstoornis en ADHD. Verder is sprake van partner-/relatieproblemen en een niet harmonieus intelligentieprofiel. Onder druk is sprake van gebrek aan remmingen, verdachte kan extreem reageren en heeft suïcidale neigingen. Ook vindt verdachte het moeilijk naar zijn daderschap te kijken.
Het seksuele recidiverisico wordt als matig tot hoog ingeschat.
Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich blijft melden op afspraken met de reclassering en meewerkt aan een ambulante behandeling door Ambulante Forensische Psychiatrie Assen (AFPN Assen) of een soortgelijke zorgverlener. De behandeling is reeds op vrijwillige basis gestart. Voorts wordt geadviseerd geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat dit een groot risico op decompensatie (waaronder suïcidaliteit) geeft en ten koste gaat van de continuïteit van de behandeling.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van feiten zoals hiervoor reeds is overwogen, de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. Daarom zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren opleggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een ambulante behandeling.
De rechtbank zal bevelen dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er gelet op het recidiverisico ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 27, 47, 246, 247 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij reclasseringLeger des Heils op het adres [straatnaam] te Groningen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich (voortgezet) ambulant laat behandelen door AFPN Assen of eensoortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Draagt voornoemde reclasseringsinstelling op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. M.A.M. Wolters en mr. L.B. Bartels-van Goor, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juni 2022.
Mr. Bartels-van Goor is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.