ECLI:NL:RBNNE:2022:1659

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
21/3147
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake mijnbouwschade en herstelmethoden

In deze zaak hebben eisers, wonende in [woonplaats], beroep ingesteld tegen het besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen, dat hen een schadevergoeding van € 15.123,24 toekende voor schade door mijnbouwactiviteiten. Het primaire besluit werd op 19 mei 2020 genomen, maar het bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 10 september 2021. De rechtbank heeft de zaak op 7 maart 2022 behandeld, waarbij eisers aanwezig waren en de verweerder vertegenwoordigd werd door hun gemachtigde, mr. T.W. Franssen, en deskundige R. Lubbers van 10BE. De rechtbank heeft vastgesteld dat de deskundige P. Pellicaan een adviesrapport heeft opgesteld, maar dat er onduidelijkheid bestond over de ondertekening en de onafhankelijkheid van de deskundigen. De rechtbank oordeelde dat de hoorzitting niet volledig was vastgelegd en dat er geen wettelijke verplichting was om een conceptverslag ter goedkeuring aan de eisers te sturen. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eisers dat de herstelmethode niet zorgvuldig was, verworpen, maar heeft wel vastgesteld dat de motivering van de herstelmethode onvoldoende was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat het gebrek was hersteld. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3147

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2022 in de zaak tussen

[eisers] , uit [woonplaats] , eisers,

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. T.W. Franssen).

Procesverloop

In het besluit van 19 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eisers een schadevergoeding toegekend van € 15.123,24.
In het besluit van 10 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen de deskundige R. Lubbers, werkzaam bij 10BE.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eisers hebben op 28 juni 2019 een aanvraag om schadevergoeding bij de rechtsvoorganger van verweerder ingediend. Het gaat daarbij om een aanvraag om vergoeding van schade door mijnbouwactiviteiten op het adres [adres] te [woonplaats] .
1.2.
De deskundige P. Pellicaan, verbonden aan ingenieurs- en bouwkundig taxatiebureau 10BE (10BE), heeft in opdracht van verweerder, op 25 oktober 2019 een adviesrapport uitgebracht.
1.3.
Naar aanleiding van de zienswijze van eisers zijn de schades opnieuw beoordeeld. Op 6 mei 2020 is door 10BE een herzien adviesrapport uitgebracht, ondertekend door [medewerker 10BE] .
1.4.
In het primaire besluit heeft verweerder, onder overname van het herziene adviesrapport, aan eisers een schadevergoeding toegekend van € 15.123,24 voor schades 1 tot en met 24 en 26. Daarnaast is € 595,- voor bijkomende kosten en € 273,14 voor wettelijke rente aan eisers toegekend.
1.5.
Op 17 mei 2021 heeft deskundige B. Kaijser, verbonden aan 10BE, op verzoek van de bezwaaradviescommissie een nader advies uitgebracht.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder, onder overname van het advies van de bezwaaradviescommissie, het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
De hoorzitting
3.1.
Eisers stellen dat het hoorzittingsverslag hen voorafgaand aan het besluit op bezwaar had moeten worden toegestuurd, zodat zij hier nog op hadden kunnen reageren. Eisers stellen verder dat het korte verslag dat van de hoorzitting is gemaakt geen volledige weergave is van alles wat tijdens de hoorzitting is gezegd. Tijdens de hoorzitting is volgens eisers namelijk door deskundige van verweerder, Geerts, gezegd dat er mogelijk rekenfouten in de berekeningen in het herziene adviesrapport zijn gemaakt. Eisers herinneren zich dat dit een bedrag van rond de € 6.500,- zou zijn. Deze opmerking staat niet in het hoorzittingsverslag.
3.2.
De rechtbank overweegt dat in artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de verplichting is opgenomen om een verslag van de hoorzitting te maken. Anders dan eisers betogen is er voor een bestuursorgaan geen wettelijke verplichting om, voorafgaand aan het nemen van de beslissing op bezwaar, een conceptverslag van de hoorzitting ter goedkeuring aan de betrokkenen toe te zenden en dit verslag vervolgens vast te stellen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:698). Dat betoog van eisers slaagt dus niet.
3.3.
Het verslag van de hoorzitting hoeft geen letterlijke weergave van het horen te bevatten, dus dat argument slaagt naar het oordeel van de rechtbank ook niet (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:842).
3.4.
Verder overweegt de rechtbank dat door eisers onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er tijdens de hoorzitting door Geerts toezeggingen zijn gedaan die niet in het hoorzittingsverslag zijn opgenomen. De rechtbank acht hierbij van belang dat door verweerder is toegelicht dat tijdens de hoorzitting is afgesproken dat de schades 1 tot en met 21 opnieuw zullen worden nagelopen wat betreft de spiraalankers. Vervolgens is door deskundige Kaijser een aanvullende advies opgesteld, rekening houdend met hetgeen tijdens de hoorzitting is besproken. Dat is door eisers niet weersproken. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
De adviesrapporten
4. Eisers betogen dat het herziene adviesrapport en het aanvullende advies van Kaijser niet zorgvuldig zijn opgesteld. [medewerker 10BE] , die het herziene adviesrapport opgesteld zou hebben, is niet langs geweest bij de woning. Bovendien is in dit adviesrapport sprake van veel knip- en plakwerk. Tijdens de beroepsprocedure is bovendien gebleken dat niet [medewerker 10BE] , maar Pellicaan het herziene adviesrapport heeft opgesteld. Ook in het aanvullende advies van Kaijser is sprake van knip- en plakwerk, bij elke schade staat dezelfde tekst. Het bovenstaande geeft eisers de indruk dat de deskundigen niet onafhankelijk en onpartijdig zijn en dat de adviesrapporten niet deugdelijk zijn.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat het nader advies vermeldt dat het is opgesteld door [medewerker 10BE] . Niet in geschil is dat [medewerker 10BE] geen deskundige is. Verweerder heeft eerst in beroep toegelicht dat abusievelijk de naam van [medewerker 10BE] is vermeld. Volgens verweerder is het rapport opgesteld door deskundige Pellicaan en heeft [medewerker 10BE] het adviesrapport alleen taalkundig gecontroleerd. De rechtbank is van oordeel dat het besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid.
4.2.
Nu niet is gebleken dat eisers door dit gebrek zijn benadeeld, ziet de rechtbank aanleiding om het gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Daarbij acht de rechtbank het volgende van belang. Zoals deze rechtbank heeft overwogen in de uitspraak van 10 december 2021 (ECLI:NL:RBNNE:2021:5492) is in een geval waarbij een onjuiste naam is vermeld in het adviesrapport, het adviesrapport enkel bruikbaar als Pellicaan schriftelijk bevestigt dat hij het rapport heeft opgesteld en dat hij zich volledig achter de inhoud kan scharen. Aangezien Pellicaan in zijn aanvullende advies van 10 februari 2022 het vorenstaande heeft bevestigd, is het adviesrapport naar het oordeel van de rechtbank bruikbaar.
5. Voor zover eisers betogen dat verweerder ten onrechte niet ter plaatse is geweest om de schade op te nemen, maar de beoordeling enkel is gebaseerd op de foto’s, overweegt de rechtbank als volgt. Los van het feit dat de schade ook ter plekke is opgenomen, is onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat een (verdere) beoordeling op basis van de foto’s niet mogelijk was. Zoals hiervoor is geoordeeld, heeft niet [medewerker 10BE] maar Pellicaan de schades (ter plekke) beoordeeld. Het betoog slaagt dus niet.
5.1.
Ook acht de rechtbank door verweerder deugdelijk onderbouwd dat er door deskundigen bij verschillende schades dezelfde motivering wordt gegeven, omdat bij elke schade dezelfde vraag aan deskundigen is gesteld.
Herstelmethode (toepassing van spiraalankers)
6. Eisers stellen, onder verwijzing naar de offertes van Geveke B.V. en Remmers B.V., dat er bij het herstel van de schades spiraalankers moeten worden gebruikt. Bij het herstel van eerdere schades, waarvoor door de rechtsvoorganger van verweerder vergoeding is toegekend, zijn ook spiraalankers gebruikt. Volgens eisers is op de plekken waar spiraalankers zijn gebruikt niet opnieuw schade ontstaan. Eisers stellen daarom dat er ook in dit geval spiraalankers moeten worden gebruikt voor het herstel van de schade. Hierdoor liggen de herstelkosten hoger. Het had volgens eisers op de weg van verweerder gelegen om contact op te nemen met Geveke Bouw B.V. om te overleggen over de herstelmethode. Eisers verzoeken voor de berekening van de herstelkosten aan te sluiten bij de offerte van Geveke en dus een bedrag voor het herstel van de schades toe te kennen van € 23.433,76.
6.1.
Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de deskundigenrapporten, primair op het standpunt dat toepassing van spiraalankers met zich brengt dat sprake is van versterking van de woning. Daardoor zouden eisers niet worden teruggebracht in de toestand waarin zij zouden hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis zich niet zou hebben voorgedaan, maar in een betere positie. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat het gebruik van spiraalankers niet noodzakelijk is voor het herstel van de schade.
6.1.1.
In het herzien adviesrapport van deskundige P. Pellicaan is voor zover van belang het volgende vermeld:
“Spiraalankers (lintvoegwapening) worden veelal aangebracht bij ernstige scheurvorming in metselwerk. In dit geval is sprake van lichte scheurvorming en is het aanbrengen van spiraalankers niet nodig.”
6.1.2.
In het addendum opgesteld door B. Kaijser is voor zover van belang het volgende vermeld:
“De door de expert voorgestelde herstelmethode is passend en afdoende voor het herstellen van de schade. Door het toepassen van spiraalankers wordt de muur plaatselijk versterkt. Bij een eventuele nieuwe schade zal er naast de toegepaste spiraalanker een scheur ontstaan. Het is dan ook niet wenselijk om bij het herstel van deze schade gebruik te maken van spiraalankers.”
6.1.3.
In het in beroep overgelegde advies van Pellicaan en R. Lubbers is vermeld:
“In het kort: het toepassen van spiraalankers zorgt voor (zeer) plaatselijke versterking van het metselwerk. Gezien de primaire oorzaak van veel van de schades uit dit dossier, en welke niet worden weggenomen, zullen er op termijn weer schades ontstaan. Door de plaatselijke versterking kan dit op lange termijn zelfs resulteren in nog grotere of uitgebreidere schade dan nu aanwezig.
Het versterken geeft een schijnveiligheid. Eerst is er inderdaad de gedachte het helpt, maar in de tijd, als de constructie weer op spanning komt door de primaire oorzaak, of eventueel door een plotselinge trillingen, zal er op den duur weerschade ontstaan en zelfs dan op een andere locatie waardoor de muur nog verder wordt verzwakt. In dit soort gevallen is het beter om de scheur te herstellen en als het terugkomt, ook te weten dat het op dezelfde plek terugkomt. Dit is over ook het advies van de monumentenwacht in heel Nederland. Alleen bij enorme schades en metselwerkvlakken uit het vlak kan overwogen tot versterken. Maar zelfs dan is het inboeten van nieuw metselwerk nog steeds de beste optie.”
6.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is. In dit geval is alleen de herstelmethode van de schades in geschil.
6.3.
De rechtbank overweegt dat uit het bestreden besluit volgt dat toepassing van spiraalankers met zich brengt dat sprake is van versterking van de woning. Daardoor zouden de benadeelden niet worden teruggebracht in de toestand waarin zij zouden hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis zich niet zou hebben voorgedaan, maar in een betere positie.
6.3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de enkele versterking van de woning door het gebruik van spiraalankers, ook betekent dat sprake is van het in een betere positie brengen van eisers. De rechtbank ziet voor dat standpunt onvoldoende aanknopingspunten in de deskundigenrapportages. De deskundigen stellen zich namelijk (slechts) op het standpunt dat spiraalankers helemaal niet nodig zijn om de schade te herstellen, en sterker nog: het gebruik ervan kan in de toekomst zelfs resulteren in nog grotere of uitgebreidere schade dan nu aanwezig. Namens verweerder is ter zitting ook erkend dat de motivering op dit punt ‘niet geheel zuiver is’. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit in zoverre onvoldoende gemotiveerd.
6.4.
De rechtbank ziet aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het besluit ondanks het gebrek in de motivering in stand kunnen blijven.
6.4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de deskundigen Kaijser, Pellicaan en Lubbers deugdelijk en consistent hebben gemotiveerd waarom in dit geval het gebruik van spiraalankers niet noodzakelijk is om de schade te herstellen. Verweerder heeft zijn besluit op het standpunt van deze deskundigen mogen baseren en het hiervoor geconstateerde gebrek is derhalve hersteld.
6.4.2.
De argumenten van eisers leiden niet tot een ander oordeel. Vast staat dat eisers geen contra-expertise hebben laten uitvoeren. Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank met de enkele verwijzing naar de offertes van Geveke Bouw en Remmers onvoldoende concrete aanknopingspunten naar voren gebracht om te twijfelen aan de conclusies van de door verweerder ingeschakelde deskundigen. Deze offertes zijn bovendien door de deskundigen van verweerder gemotiveerd weerlegd. Ook is door Lubbers ter zitting onderbouwd dat spiraalankers vroeger wel vaak werden toegepast. Inmiddels is echter gebleken dat het toepassen hiervan bij oudere woningen, waarbij zoals bij de woning van eisers kalkmortel bij het metselen is gebruikt, niet geschikt is. Het toepassen van spiraalankers is voor de woning van eisers volgens Lubbers dus geen geschikte herstelmethode. Het betoog van eisers faalt dan ook.
Immateriële schade
7. De beroepsgrond dat aan eisers een vergoeding voor immateriële schade dient te worden toegekend is ter zitting ingetrokken, zodat deze geen verdere bespreking behoeft.

Conclusies en gevolgen

8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de motivering van de herstelmethode van de schade. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover dat wordt vernietigd, in stand, omdat – zoals onder 6.4.1. en 6.4.2. is geoordeeld – het geconstateerde gebrek is hersteld.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
10. Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten in beroep. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgesteld. Deze kosten worden begroot op € 16,52. Dit betreffen de reiskosten voor het bijwonen van de zitting van 7 maart 2022, op basis van het openbaar vervoer, tweede klasse, Winsum – Groningen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, zoals overwogen in 6.3.1;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
  • draagt verweerder op de proceskosten van € 16,52 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. E. T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.