ECLI:NL:RBNNE:2022:1649

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
LEE 21/3801
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weerlegging van wettelijk bewijsvermoeden bij mijnbouwschade aan woning

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 13 mei 2022, staat de weerlegging van het wettelijk bewijsvermoeden ex artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek centraal. Eiser, een inwoner van [woonplaats], heeft een aanvraag ingediend voor schadevergoeding wegens schade aan zijn woning, die mogelijk is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag door verweerder, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, op 28 januari 2021 is afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 5 oktober 2021 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

Tijdens de zitting op 6 april 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat de schade aan zijn woning wel degelijk bevingsgerelateerd is, terwijl verweerder stelt dat het bewijsvermoeden is weerlegd door deskundigenrapporten die andere oorzaken voor de schade aanduiden. De rechtbank heeft overwogen dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW van toepassing is, maar dat verweerder zich op basis van deskundigenadviezen terecht op het standpunt heeft gesteld dat de schade niet door mijnbouwactiviteiten is veroorzaakt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de conclusies van de deskundigen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de schadevergoeding door verweerder in stand blijft. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3801

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: ing. P.B. Bakker),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. S.O. Visch).

Procesverloop

In het besluit van 28 januari 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag tot vergoeding van schade veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 5 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en deskundige R.P.M. Krijns van deskundigenbureau NIVRE.

Overwegingen

Feiten en zaaksverloop
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 26 juli 2020 heeft eiser een ‘Aanvraag vergoeding schade door mijnbouw’ ingediend bij verweerder. De aanvraag heeft betrekking op de woning aan de [adres] te [woonplaats] (de woning).
1.2.
Eiser heeft bij de aanvraag aangegeven gebruik te willen maken van de aannemersvariant en daarbij de voorkeur opgegeven voor aannemersbedrijf Vriesbouw.
1.3.
Op 10 oktober 2020 heeft een vertegenwoordiger van Vriesbouw (de aannemer) de schade aan de woning opgenomen. Deskundige R. Gras van deskundigenbureau NIVRE heeft, in opdracht van verweerder, een adviesrapport uitgebracht aan de hand van de foto’s van de aannemer. Het rapport bevat zes schades.
1.4.
Verweerder heeft in het besluit van 28 januari 2021 de aanvraag afgewezen en geen vergoeding aan eiser toegekend. Tegen dit besluit heeft eiser, met betrekking tot de beoordeling van schade 1 tot en met 4, bezwaar gemaakt.
1.5.
Op 6 mei 2021 heeft deskundige Krijns van deskundigenbureau NIVRE aan de hand van de foto’s een nader adviesrapport uitgebracht over de schades 1 tot en met 4.
1.6.
Naar aanleiding van de hoorzitting in bezwaar heeft deskundige Krijns op 13 juli 2021 de schade aan de woning nogmaals opgenomen en op 21 juli 2021 een adviesrapport opgesteld. In dit adviesrapport worden zeven schades besproken.
1.7.
Naar aanleiding van het nadere advies van Krijns heeft eiser het bezwaar uitgebreid naar alle zeven schades.
1.8.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.9.
Op 18 november 2021 heeft eiser zijn beroepschrift, gedateerd op 15 november 2021, ter post bezorgd.
1.10.
Deskundige Krijns heeft in opdracht van verweerder in beroep een nader advies uitgebracht over de zeven schades.
Ontvankelijkheid
2.1.
De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift niet voor het einde van de beroepstermijn van zes weken [1] is ontvangen en ook niet voor het einde van die termijn ter post is bezorgd. Daarmee is het beroepschrift niet tijdig ingediend. [2]
2.2.
Als redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest blijft een niet-ontvankelijkverklaring achterwege. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar. [3]
2.3.
De gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangevoerd dat hij in verband met corona en bijbehorende maatregelen aan het einde van de beroepstermijn niet in staat was het beroepschrift ter post te bezorgen. De rechtbank is van oordeel dat mede gelet op deze toelichting ter zitting en alle omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd in dit specifieke geval de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank heeft in zijn beoordeling meegewogen dat eiser niet over beroepsmatige rechtsbijstand door een jurist beschikt, dat de termijnoverschrijding slechts twee dagen bedraagt en dat er geen derden-belanghebbenden zijn betrokken in deze zaak.
Inhoudelijk
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Het gaat in deze zaak in de kern om de vraag of de schades aan de woning zijn ontstaan of verergerd door mijnbouwactiviteiten. De woning waar het hier om gaat is gelegen in het gebied dat wordt beïnvloed door beweging van de bodem als gevolg van mijnbouwactiviteiten ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld. Het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is daarom van toepassing. Op grond van deze bepaling wordt vermoed, bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, dat die schade is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk. Het bewijsvermoeden is weerlegd indien voldoende aannemelijk is dat de schade daardoor niet is veroorzaakt. Dat is het geval als evident en aantoonbaar een andere oorzaak als uitsluitende oorzaak voor de fysieke schade valt aan te wijzen dan beweging van de bodem als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld. [4]
3.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [5] volgt ook dat een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. Het ligt op de weg van eiser om deze aanknopingspunten naar voren te brengen.
4. Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat er enkele schades niet zijn beoordeeld. Tijdens de zitting heeft eiser medegedeeld dat de schades waar naar wordt verwezen, in de bezwaarfase alsnog zijn opgenomen en beoordeeld en dat dit dus geen beroepsgrond (meer) is. Dit onderdeel behoeft dus geen verdere bespreking.
5.1.
Eiser voert aan dat het bewijsvermoeden niet is weerlegd. De woning is in 1982 op basis van een verleende bouwvergunning en onder begeleiding van een gerenommeerd constructiebureau gebouwd. De spatkrachten, waar de schade volgens verweerder door is ontstaan, worden opgevangen door de trekbalkconstructie en de onderliggende muurplaten. Er is dan ook geen sprake van scheefstand van de wanden. Eiser is van oordeel dat de schades wel degelijk bevingsgerelateerd zijn.
5.2.
Verweerder merkt op dat er door de deskundige een andere oorzaak voor de schades is vastgesteld en het bewijsvermoeden dus is weerlegd. Bij schades 2, 3 en 4 heeft de deskundige in zijn rapport opgenomen dat er sprake is van een uitvoeringsfout door het dichtzetten van de naad in combinatie met werking van materialen. Schade 5 betreft een klemmende deur door het uitzetten van hout door temperatuurwisselingen en vochtwerking. Bij schade 6 gaat het om krimpspanningen. Bij schade 1 en 7 is er sprake van drukkrachten vanuit de kapconstructie (spatkrachten). Daardoor ontstaat druk op de muurplaat die op de gemetselde achtergevel is geplaatst. Deze druk heeft geen scheefstand van de wanden tot gevolg gehad. Wel is onder de oplegging van de muurplaat een scheur ontstaan omdat op die plek de grootste spanningen ontstaan. Daarbij is het hoogst onwaarschijnlijk dat de schades, gelet op de ter plaatse opgetreden maximale trillingssnelheid van 2,3 mm/s met een overschrijdingskans van 1%, verergerd zijn door mijnbouwactiviteiten.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat de beroepsgrond die eiser aanvoert over de spatkrachten enkel ziet op de beoordeling van schade 1 en schade 7. Eiser heeft inhoudelijk niets aangevoerd over de schades 2 tot en met 6, maar volstaan met de opmerking dat deze schades wel degelijk bevingsgerelateerd zijn. Er is zonder toelichting of onderbouwing, die eiser ook desgevraagd ter zitting niet heeft gegeven, echter geen reden om te twijfelen aan de constatering van de deskundige en daarmee de stelling van verweerder dat deze schades een andere uitsluitende oorzaak hebben.
5.4.
Voor wat betreft de beoordeling van schade 1 en 7 overweegt de rechtbank als volgt. De deskundige van verweerder heeft, zoals besproken, de drukkrachten vanuit de kapconstructie (in het rapport van 21 juli 2021) als verklaring aangedragen voor het ontstaan van de schades (scheurvorming in de binnenmuren, te weten in de werkkamer en in de badkamer). Dat de woning in 1982 op basis van een verleende bouwvergunning en onder begeleiding van een gerenommeerd constructiebureau is gebouwd, zoals eiser heeft aangevoerd, betekent nog niet dat de schades niet door spatkrachten kunnen zijn ontstaan. Eiser heeft er verder op gewezen dat er ook geen sprake is van scheefstand van de muur. Dat laatste heeft de deskundige van verweerder erkend, maar betekent volgens hem ook niet dat geen sprake is van optredende spatkrachten met bijbehorende spanningen die de scheuren hebben veroorzaakt. Zo wijst de deskundige erop dat er geen scheuren zijn waar te nemen in de andere wanden van de werk- en badkamer, die deze krachten niet hoeven te verduren. Eiser heeft een en ander verder niet meer weersproken. Alles afwegende is de rechtbank daarom van oordeel dat de stellingen van eiser geen aanknopingspunten bieden om aan het advies van de deskundige te twijfelen.
Conclusie
6.1.
Verweerder heeft zich mogen baseren op de bevindingen van de deskundigen omdat er geen concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan hun conclusies. Op grond van de rapporten van die deskundigen is verweerder terecht tot de conclusie gekomen dat het bewijsvermoeden voor alle schades is weerlegd omdat voor die schades met voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak dan bodembeweging door mijnbouwactiviteiten is aangetoond. Het bestreden besluit kan dan ook in stand blijven.
6.2.
Uit het bovenstaande volgt dat het beroep ongegrond is.
6.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Artikel 6:7 Awb
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:9 Awb
1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen
Artikel 6:11 Awb
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest
Artikel 6:177a BW
1. Bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of gasopslag bij Norg zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
2. De benadeelde kan zich slechts beroepen op het vermoeden, bedoeld in het eerste lid, indien hij de exploitant, bedoeld in artikel 177, op diens verzoek de relevante bescheiden betreffende het gebouw of werk ter inzage geeft indien hij daarover beschikt, en de exploitant genoegzaam gelegenheid geeft de schade te onderzoeken

Voetnoten

1.Artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (zie bijlage)
2.Artikel 6:9 Algemene wet bestuursrecht (zie bijlage)
3.Artikel 6:11 Algemene wet bestuursrecht (zie bijlage)
4.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:374.
5.Waaronder de uitspraak van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4250.