In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Guinese vreemdeling, had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die eerder was verleend op basis van zijn status als alleenstaande minderjarige vreemdeling. De staatssecretaris heeft op 23 november 2020 besloten om de verblijfsvergunning van eiser in te trekken, de aanvraag om verlenging af te wijzen, en hem een inreisverbod van 10 jaar op te leggen, omdat eiser een gevaar voor de openbare orde zou vormen. Dit besluit was gebaseerd op een eerdere veroordeling van eiser in Frankrijk voor opiumdelicten.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar de staatssecretaris heeft dit bezwaar op 8 juni 2021 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 4 november 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris niet voldoende heeft aangetoond dat de in Frankrijk opgelegde straf vergelijkbaar is met de straf die in Nederland zou zijn opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 april 2022.