ECLI:NL:RBNNE:2022:1513

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2001
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring schenkbelasting bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een aanslag schenkbelasting. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen een aanslag die was opgelegd aan zijn echtgenote, werd door de inspecteur van de Belastingdienst niet als belanghebbende aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de aanslag op naam van de echtgenote stond en dat eiser geen recht had om bezwaar te maken, omdat hij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt volgens de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had verklaard.

Tijdens de zitting op 15 april 2022 werd duidelijk dat eiser had geprobeerd bezwaar te maken tegen de aanslag die zijn echtgenote was opgelegd, maar dat hij niet de juiste status had om dit te doen. De rechtbank bevestigde dat de aanslag aan de echtgenote was opgelegd en dat alleen zij als belanghebbende kon worden aangemerkt. Eiser had ook aangevoerd dat hij recht had op een proceskostenvergoeding, maar de rechtbank wees dit verzoek af, omdat het niet aan de inspecteur was om de ontvanger aanwijzingen te geven over de invordering van de aanslag.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de eerdere beslissing van de inspecteur om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, werd bevestigd. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2001

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 13 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde van eiser] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Zwolle, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft aan de echtgenote van eiser een aanslag opgelegd in de schenkbelasting.
Eiser heeft tegen de aanslag schenkbelasting bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Verweerder heeft met dagtekening 15 oktober 2013 een aanslag schenkbelasting opgelegd aan [echtgenote van eiser] , de echtgenote van eiser.
1.2.
In het bezwaarschrift dat verweerder van de (toenmalige) gemachtigde van eiser heeft ontvangen, staat – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:

Hierbij maken wij namens [eiser] bezwaar tegen de opgelegde aanslag schenkbelasting met dagtekening 15 oktober 2013 naar een te betalen bedrag van € 60.032.”
1.3.
Bij uitspraak op bezwaar van 27 mei 2021 heeft verweerder onder meer geschreven:

Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 7:1 jo. 8:1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 Awb bezwaar (en beroep) instellen. Het is mij gebleken dat u geen belanghebbende bent en dat uw bezwaar om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ik zal dat hieronder toelichten.

Aanslag

De aanslag van 15 oktober 2013 staat op naam van [echtgenote van eiser] .
Bij brief van 6 november 2013 is alleen namens u bezwaar is gemaakt. [echtgenote van eiser] heeft geen bezwaar gemaakt.
(…)
Conclusie
Ik stel derhalve vast dat de aanslag niet op uw naam staat en dat u bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag, maar dat u niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
(…)
Beslissing op bezwaar
Gelet op voorgaande besluit ik om uw bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
Geschil en beoordeling
2. Tussen partijen is niet in geschil dat door eiser voor zichzelf bezwaar is gemaakt tegen de aanslag schenkbelasting die verweerder aan zijn echtgenote heeft opgelegd (zie 1.1. en 1.2.). Wat partijen verdeeld houdt is of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en of eiser recht heeft op een (integrale) proceskostenvergoeding.
3. De rechtbank merkt op dat de aanslag schenkbelasting is opgelegd aan [echtgenote van eiser] . Op grond van artikel 26a, eerste lid, onderdelen a en c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) wordt zij als belanghebbende aangemerkt voor wat betreft deze aanslag, en eiser niet. De omstandigheid dat eiser heeft aangegeven het schenkingsrecht te zullen voldoen omdat zijn schenking aan [echtgenote van eiser] is gedaan vrij van recht, doet hieraan niet af. [1] Ook kan eiser niet als belanghebbende worden aangemerkt op grond van artikel 26a, tweede lid, van de AWR, omdat het niet gaat om vermogensbestanddelen van eiser, deze behoren na de schenking immers toe aan [echtgenote van eiser] . [2] Evenmin is van belang – zoals de gemachtigde van eiser ter zitting heeft verklaard – dat eiser, voordat zijn gemachtigde betrokken raakte bij de zaak, door de ontvanger formeel aansprakelijk is gesteld voor de belastingschuld van zijn echtgenote. De rechtbank overweegt dat dit besluit, de aansprakelijkstelling door de ontvanger, nu niet voorligt, zodat dit besluit in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 26a, eerste lid, onderdelen a en c, van de AWR en artikel 26a, tweede lid, van de AWR, zodat zijn bezwaar door verweerder terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De beroepsgrond slaagt niet.
Proceskostenvergoeding en griffierecht
4. Eiser stelt dat hij recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding. Eiser heeft daartoe ter zitting aangevoerd dat hij door een telefonische mededeling van de ontvanger dat eiser wat hem betreft
welbelanghebbende is, is gaan twijfelen aan de juistheid van de onderhavige (door de inspecteur gedane) uitspraak op bezwaar. Eiser heeft verweerder vervolgens een brief gestuurd met het verzoek de ontvanger geen invorderingsmaatregelen te laten nemen. Het had op de weg van verweerder gelegen om hierop contact op te nemen met de ontvanger, aldus eiser. Omdat verweerder dat niet heeft gedaan, was eiser genoodzaakt om beroep in te stellen en daarom moeten de werkelijke kosten van de beroepsprocedure en het griffierecht worden vergoed.
5. De rechtbank overweegt dat, nog daargelaten dat het niet aan de inspecteur is om de ontvanger aanwijzingen te geven ten aanzien van de invordering van aanslagen, de vraag of al dan niet terecht wordt ingevorderd niet afdoet aan het oordeel dat eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar tegen de aanslag die aan een ander is opgelegd. Het niet voldoen aan eisers verzoek door verweerder kan in redelijkheid dan ook niet de aanleiding zijn geweest tot het instellen van dit beroep. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de werkelijke proceskosten en het griffierecht daarom af.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Hof Amsterdam 12 september 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2883 (cassatieberoep afgewezen, artikel 81 RO).
2.Conclusie van A-G IJzerman van 30 september 2014, ECLI:NL:PHR:2014:1861.