ECLI:NL:RBNNE:2022:151

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
LEE 22/58
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting op grond van artikel 13b Opiumwet en de bevoegdheid van de burgemeester

Op 26 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de burgemeester van de gemeente Smallingerland. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een besluit van de burgemeester, waarbij aan de verzoeker een last onder bestuursdwang is opgelegd. Dit besluit houdt in dat de woning van de verzoeker, een woonark, met ingang van 11 januari 2022 voor een periode van drie maanden wordt gesloten. De sluiting is gebaseerd op de aanwezigheid van een grote hoeveelheid drugs in de woning, die op 5 november 2021 door de politie is aangetroffen tijdens een instap naar aanleiding van een melding van huiselijk geweld.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 13 januari 2022. Tijdens de zitting is de verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de burgemeester zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang op basis van artikel 13b van de Opiumwet, aangezien er een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de sluiting van de woning geschikt, noodzakelijk en evenredig is, ondanks de argumenten van de verzoeker dat hij momenteel gedetineerd is en geen direct onderdak nodig heeft.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij heeft geoordeeld dat de belangen van de openbare orde zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van de verzoeker. De uitspraak is gedaan in het openbaar en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/58

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 januari 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. W.J.Th. Bustin),
en

de burgemeester van de gemeente Smallingerland, verweerder

(gemachtigde: J. Boersma).

Procesverloop

In het besluit van 29 december 2021 heeft verweerder aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat zijn woning op het [adres] met ingang van 11 januari 2022 voor een periode van drie maanden wordt gesloten.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de sluiting opgeschort in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 januari 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
De woning van verzoeker (hierna: de woning) is een woonark. Bij de woning behoort op de wal een perceel met daarop een schuur met een oppervlakte van 12 bij 5 meter. Om het perceel, dat voorzien is van meerdere camera’s, staat een manshoog hek. Binnen het hek loopt een waakhond.
2.2.
Naar aanleiding van een melding van huiselijk geweld en wegens het vermoeden van de aanwezigheid van vuurwapens in een verborgen ruimte in de schuur, heeft de politie Noord-Nederland op 5 november 2021 een instap in de woning gedaan. Blijkens de bestuurlijke rapportage van 15 november 2021 heeft de politie in de schuur in totaal 4.769 gram wiet en 915 gram hasj aangetroffen, met daarnaast een ploertendoder, een boksbeugel,
weegapparatuur, een apparaat voor testen van verdovende middelen, een geldtelapparaat, een sealapparaat, grote hoeveelheden plastic zakken en een groot aantal lege bigshoppers. Daarnaast heeft de politie in de woonark een bedrag van € 140.940 in contanten aangetroffen.
2.3.
Na de instap is verzoeker gedetineerd. De detentie duurt tot op heden voort.
3. Hoewel verzoeker momenteel gedetineerd is en dus wat betreft onderdak niet direct getroffen zal worden door een woningsluiting, gaat de voorzieningenrechter toch uit van spoedeisendheid. Zoals ter zitting is besproken, zal de voortzetting van de detentie in ieder geval op 15 februari 2022 weer beoordeeld worden zodat niet valt uit te sluiten dat verzoeker vóór het verstrijken van de sluitingstermijn weer woonruimte nodig heeft.
4.1.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4.2.
Hennep, waarvan wiet en hasj vormen zijn, is opgenomen in lijst II van de Opiumwet.
5.1.
Verzoeker betwist dat verweerder bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. Verzoeker stelt dat uit niets blijkt dat de aangetroffen hennep daadwerkelijk bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking daarvan. Ter zitting heeft verzoeker toegelicht dat het gaat om hennep met een laag THC-gehalte dat hij gebruikt voor het maken van hennepolie. Deze gebruikt hij medicinaal. Wat hij overhoudt, geeft hij weg aan anderen.
5.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State noemt in de overzichtsuitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, als uitgangspunt dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel.
5.3.
Gezien de hoeveelheid aangetroffen drugs en gezien de andere aangetroffen goederen (zie 2.2), is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk dat de drugs op het perceel aanwezig waren voor handel, ongeacht hetgeen verzoeker stelt over het THC-gehalte. Verweerder is daarom bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. De voorzieningenrechter tekent daarbij aan dat voor het hebben van die bevoegdheid niet nodig is dat daadwerkelijk is geconstateerd dat drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt.
6. Verweerder heeft in het Handhavingsbeleid artikel 13b Opiumwet gemeente Smallingerland onder meer opgenomen dat in geval van aanwezigheid van een (grote) handelshoeveelheid softdrugs de woning voor de duur van drie maanden wordt gesloten, met maatwerkafweging in geval van schrijnende gevallen.
6.1.
Verzoeker stelt dat het beleid geen ruimte biedt om te volstaan met een minder zware maatregel zoals een waarschuwing of een kortere sluiting. Het beleid is in strijd met het uitgangspunt van de wetgever en daarom niet redelijk.
6.2.
De rechtbank overweegt dat het beleid de bovengenoemde bepaling over maatwerk bevat. Daarnaast kent het beleid een paragraaf over belangenafweging en is hierin een hardheidsclausule opgenomen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding het beleid als kennelijk onredelijk aan te merken. Over de stelling van verzoeker dat verweerder het beleid niet heeft aangepast na wetswijzigingen, merkt de voorzieningenrechter op dat bedoelde wijzigingen van artikel 13b van de Opiumwet in deze zaak geen rol spelen.
6.3.
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de opgelegde maatregel overeenkomstig het beleid is.
7. De voorzieningenrechter deelt de opvatting van verzoeker dat, overeenkomstig de conclusie van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1468, beoordeeld dient te worden of de maatregel van sluiting geschikt is, noodzakelijk is en evenredig is in meer strikte zin.
7.1.
Uit de overwegingen 5.2. en 5.3 volgt dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Het middel van sluiting is effectief om de woning hieraan te onttrekken. De maatregel is daarom geschikt.
7.2.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de maatregel van sluiting noodzakelijk is of dat volstaan kan worden met een lichtere maatregel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet de noodzaak van sluiting zich voor. De aangetroffen goederen, waaronder een groot geldbedrag, en de situatie ter plaatse (zie 2.1) wijzen op een belangrijke rol van de woning in het drugscircuit. Hieraan kan niet een einde worden gemaakt met een lichter middel dan sluiting.
7.3.
Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn de ingrijpendheid van de maatregel en de aard en het gewicht van de betrokken belangen relevant.
7.3.1.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij geen ander onderdak kan vinden voor zijn twee honden, een Boerboel en een Franse Dog. Deze honden verblijven nog in de woning en worden nu verzorgd door de zoon van verzoeker. De zoon kan de honden echter niet naar zijn eigen huis overbrengen omdat de Boerboel niet samen gehouden kan worden met de Bully XL van de zoon.
7.3.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker zelf de situatie heeft gecreëerd waarin de honden verblijven in een woning die ook gebruikt wordt voor drugshandel. Het elders onderbrengen van de honden, met eventuele praktische problemen daarbij, komt daarom voor rekening en risico van verzoeker. Overigens heeft verweerder ter zitting toegezegd over een oplossing mee te denken indien dat noodzakelijk blijkt te zijn.
De maatregel van sluiting is ingrijpend, maar de voorzieningenrechter deelt de opvatting van verweerder dat deze gerechtvaardigd is gelet op het zwaarwegende belang van de openbare orde bij de onttrekking van de woning aan het drugscircuit. Genoemde problemen van verzoeker bij het onderbrengen van de honden wegen hier niet tegen op.
7.3.3.
De voorzieningenrechter deelt verder niet de opvatting van verzoeker dat door zijn detentie feitelijk sprake is van een sluiting die aanmerkelijk langer duurt dan drie maanden. De detentie, die ook voor eigen rekening en risico van verzoeker komt, is niet een omstandigheid die verweerder in de belangenafweging heeft behoeven te betrekken. Evenmin krijgt de herstelsanctie door deze omstandigheid een bestraffend karakter.
7.3.4.
De voorzieningenrechter oordeelt daarom dat van onevenredigheid geen sprake is.
8. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.