ECLI:NL:RBNNE:2022:1505

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 april 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
C19/137591/ HA ZA 21-40
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bestuurders van een stichting wegens financieel wanbeheer

In deze zaak verzoekt de verzoekster om ontslag van drie bestuurders van de Stichting Dorpshuis Nieuw-Buinen op grond van artikel 2:298 BW. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 27 april 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure. De verzoekster stelt dat bestuurder 1 zich schuldig heeft gemaakt aan financieel wanbeheer, terwijl voor bestuurders 2 en 3 onvoldoende bewijs is geleverd van dergelijk gedrag. De rechtbank oordeelt dat de vordering tot ontslag van bestuurder 1 wordt toegewezen, omdat deze zich schuldig heeft gemaakt aan evident falend beleid en financieel wanbeheer. De rechtbank concludeert dat de bestuurder niet in staat is geweest om de financiële administratie op een deugdelijke manier te voeren, wat heeft geleid tot financiële schade voor de stichting. De vorderingen tot ontslag van bestuurders 2 en 3 worden afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs is dat zij zich als bestuurders zodanig hebben gedragen dat niet in redelijkheid kan worden gevergd dat zij aanblijven. De rechtbank benadrukt dat de verantwoordelijkheden van bestuurders in een stichting groot zijn en dat zij zorg moeten dragen voor een goede financiële administratie. De uitspraak is openbaar gemaakt en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Afdeling Privaatrecht Locatie Assen
zaaknummer/rekestnummer: C/19/137591 / HA RK 21-40
Beschikking van 27 april 2022
in de zaak van
[verzoekster], wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, advocaat mr. T. van Dijken te Groningen, tegen

1.[bestuurder 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[bestuurder 2], wonende te [woonplaats] ,
3.
[bestuurder 3], wonende te [woonplaats] ,
4.
STICHTING DORPSHUIS NIEUW-BUINEN,
statutair gevestigd te Borger-Odoorn en kantoorhoudende te Nieuw-Buinen, verweerders, advocaat mr. W. Dwars te Groningen.
Verzoekster zal hierna [verzoekster] worden genoemd. Verweerders sub 1 tot en met 3 zullen gezamenlijk [verweerders] worden genoemd en ieder afzonderlijk respectievelijk [bestuurder 1] , [bestuurder 2] en [bestuurder 3] . Verweerder sub 4 zal hierna de Stichting worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met 12 bijlagen, ingekomen ter griffie op 8 oktober 2021;
  • het verweerschrift met 3 producties, ingekomen ter griffie op 14 januari 2022;
  • bijlage 13 tot en met 16 ingebracht door [verzoekster] , ingekomen ter griffie op 18 januari 2022;
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 21 januari 2022, waarvan de griffier aantekeningenheeft gemaakt;
  • brief van 3 maart 2022 aan de zijde van [verzoekster] met het verzoek om vonnis te wijzen;
  • brief van 21 maart 2022 aan de zijde van de Stichting met de mededeling dat hetmediationtraject tussen partijen niet is gestart, ingekomen ter griffie op 23 maart 2022.
1.2.
Beschikking is vervolgens bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De activiteiten van de Stichting bestaan uit welzijnswerk voor ouderen en het behouden, stimuleren en vergroten van de sociale leefbaarheid in het dorp Nieuw-Buinen. De Stichting exploiteert het dorpshuis te Nieuw-Buinen waarin onder meer culturele en sociale activiteiten worden gehouden. Het dorpshuis wordt gefinancierd door de inkomsten uit activiteiten, de omzet van de kantine alsmede subsidies.
2.2.
In het uittreksel van de Kamer van Koophandel van de Stichting van
22 september 2021 staat opgenomen dat [verzoekster] met ingang van 5 september 2019 tot 28 mei 2021 voorzitster van de Stichting is geweest.
2.3.
Tevens staat in het uittreksel van de Kamer van Koophandel van de Stichting van
22 september 2021 opgenomen dat een zevental personen bestuurder zijn van de Stichting, zijnde:
- [ [bestuurder 1] , bestuurder (penningmeester) vanaf 24 maart 2010 tot en met heden (hierna:
[bestuurder 1] );
- [ [bestuurder 2] , bestuurder (voorzitter) vanaf 24 maart 2010 tot en met heden (hierna:
[bestuurder 2] );
- [ [bestuurder 3] , bestuurder (secretaris) vanaf 30 oktober 2017 tot en met heden (hierna:
[bestuurder 3] );
  • [naam 1] , bestuurder vanaf 16 augustus 2021 tot en met heden (hierna: [naam 1] );
  • [naam 2] , bestuurder vanaf 18 augustus 2021 tot en met heden (hierna: [naam 2] );
  • [naam 3] , bestuurder vanaf 18 augustus 2021 tot en met heden (hierna: [naam 3] );- [naam 4] , bestuurder vanaf 1 september 2021 tot en met heden (hierna: [naam 4] ).
2.4.
Op 15 mei 2020 heeft [naam 5] , werkzaam bij administratiekantoor Akwa, een brief naar het bestuur van de Stichting gezonden. In deze brief staat, voor zover van belang, opgenomen:
"(…) Sinds enkele jaren stelt administratiekantoor AkwA de jaarrekening samen voor stichting dorpshuis Nieuw-Buinen. De eerste jaarrekening was die over 2014.
Bij elke jaarrekening hebben we verbeter- en aandachtspunten doorgegeven aan de penningmeester. Helaas hebben we moeten vaststellen dat hier weinig tot niets mee is gedaan.
(…)
Jaarlijks terugkerende punten
Vanaf het begin hebben we de penningmeester erop gewezen dat de vrijwilligersregeling niet correct wordt toegepast. Daarnaast worden de vrijwilligers per kas uitbetaald, zonder deugdelijk betalingsbewijs.
(…)
Een tweede punt is het structureel te laat bijwerken van de administratie. De jaarrekening kon niet eerder worden samengesteld, doordat deze niet (volledig) was bijgewerkt.
(…)
2017
In maart 2017 is er vanaf de bankrekening van het dorpshuis een bedrag overgemaakt aan de penningmeester van € 2.200. Dit bedrag zou teruggestort worden. Volgens de penningmeester zou dit per kas zijn terugbetaald, we zijn het bedrag echter niet in de kas tegengekomen. Het bedrag staat daarom in de jaarrekening opgenomen als vordering op de penningmeester. (…)
Op 25-11-2017 is een bedrag (€ 4.500) opgenomen uit de kas en geboekt op kruisposten, met als omschrijving "naar bank" (…)
Het bedrag is echter nooit bijgeschreven op de bank.
De penningmeester geeft aan dat het een vrijwilligersvergoeding betreft, die is betaald aan iemand met een uitkering, die anders gekort zou worden op de uitkering.
Ten eerste mag een vrijwilliger niet meer dan € 150 per maand uitbetaald krijgen. Ten tweede is op deze wijze oncontroleerbaar waar dit geld is gebleven.
(…)
2019
(…) Er is in 2019 geld overgemaakt aan (de man van) de penningmeester in verband met verrichte werkzaamheden. (Afgerond € 11.000). Evenals in 2017 wordt ook hier weer eest geld overgemaakt en later gaan bekeken hoe dit boekhoudkundig verwerkt moet worden. (…)"
2.5.
Op 12 juni 2020 heeft [naam 5] van Administratiekantoor Akwa nogmaals een brief naar het bestuur van de Stichting gestuurd waarin, voor zover van belang, staat:
"(…) Mijn voorstel is de volgende vordering op de penningmeester op te nemen in de jaarrekening.
Uit 2015 de vorderingen op openstaande facturen, samen € 3.625
Uit 2017 het naar de rekening van de penningmeester van € 2.200
Uit 2017 het opgenomen bedrag uit de kas van € 4.500 4. Uit 2019 het onterecht uitbetaalde bedrag van € 11.000
5. 2015 t/m 2019 vrijwilligersvergoedingen €p.m.
Dit maakt samen een totaal vordering (of schadepost) van € 21.325.
(…)
Ons advies is hier in overleg met de penningmeester uit te komen. (…)"
2.6.
Op 18 september 2020 hebben bestuursleden van de Stichting ( [bestuurder 2] , [bestuurder 1] , [bestuurder 3] en [naam 6] ) aangegeven dat zij hebben besloten om [verzoekster] als bestuurder van de Stichting met ingang van 18 september 2020 te schorsen voor een half jaar.
2.7. [
verzoekster] heeft op 23 september 2020 per e-mail op de brief van 18 september 2020 gereageerd en onder andere bezwaar gemaakt tegen het schorsingsbesluit en aangegeven dat [bestuurder 1] ten nadele van de Stichting gelden heeft afgeboekt van de rekening van de Stichting. In voornoemde e-mail staat, voor zover van belang, opgenomen:
"(…) Elk bestuurslid en zeker de voorzitter is gerechtigd om inzage in de boekhouding (Snelstart) te hebben, bankpasjes aan te vragen etc.. Normale gang van zaken dat er inzicht is in de financiële situatie van de Stichting (kan men niet op schorsen)
Omdat onze gewezen penningmeester [bestuurder 1] geen inzage gaf/geeft in de financiële boekhouding (…). Ben ik gerechtigd als voorzitter om informatie in te winnen bij eventueel derden, namelijk als penningmeester inzage had verstrekt, was dit helemaal niet voorgevallen.
(…)
Dat [bestuurder 1] de Stichting stelselmatig benadeelt (aantoonbaar), hoor ik niemand over.
(…)
Aangezien het bestuur ( [bestuurder 2] , [bestuurder 3] en [naam 7] ) op de hoogte zijn van de negatieve financiële situatie en wanbeleid (concept jaarrekeningen 2017, 2018 en 2019 liggen hieraan ten grondslag), kunnen zij hiervoor ook aansprakelijk worden gesteld.
(…)
[bestuurder 1] spreekt in Snelstart over een overeenkomst voor gelden die privé naar haar en haar man zijn geboekt. Er is geen (getekende) overeenkomst. (notulen en mails)
Verder valt op in de concept jaarrekening 2017, 2018 en 2019 dat er hoge posten staan op dubieuze debiteuren. (…) Hoe kan dit en waarom wordt dit steeds afgeschreven door [bestuurder 1] . Het betreft veel geld, dat ten nadele van de Stichting wordt afgeboekt. Omzetten in deze periode zijn ook niet correct.
(…)
Er zijn vele gelden naar de familie [bestuurder 1] overgeboekt, zelfs nog op 5 januari 2020 naar Luc
1.050,00 euro voor de bewezen diensten in december 2019, heeft al vrijwilligersvergoedingen genoten.
Daarnaast zijn naar [bestuurder 1] nog volledige vrijwilligersvergoeding + extra stortingen en salaris geboekt. Ook de zoon krijgt vrijwilligersvergoeding voor onderhoud tuin.
Betreffende het arbeidscontract van [bestuurder 1] als beheerder, is dit willens en wetens door [bestuurder 1] zelf aangegeven/bedacht. Hierover heeft het bestuur nooit overleg gehad, niet getekend, niet rechtsgeldig (…)"
2.8.
De gemeente Borger-Odoorn (hierna: de gemeente) heeft een controle uitgevoerd op de jaarstukken 2017 tot en met 2019 van de Stichting. De gemeente heeft aangegeven dat deze controle zich specifiek zal richten op de besteding van de gemeentelijke huisvestingssubsidie en niet op andere aspecten van de bedrijfsvoering, want hiervoor is volgens de gemeente de Stichting zelf verantwoordelijk. De gemeente heeft het resultaat van de controle opgenomen in het verslag van bevindingen van 22 april 2021 en daarin staat, voor zover van belang:
"(…) Concreet tonen de kasstaten, aangeleverd door de geschorste voorzitter, hogere opbrengsten en bankstortingen dan de financiële administratie aangeeft. (…) zien dat beide partijen naar elkaar wijzen en we kunnen op basis van onze (boekhoudkundige) onderzoeksmethoden niet verifiëren wie gelijk heeft. Voor waarheidsvinding zijn andere (niet boekhoudkundige) onderzoeksmiddelen nodig en dat is niet onze expertise, maar die van de politie. Op basis van ons onderzoek kunnen we dan ook niet vaststellen dat er sprake is van onrechtmatig handelen en/of fraude.
(…)
Uit ons onderzoek komen ook een aantal andere bevindingen:
  • De kassa uitdraaien en kasstaten werden volgens de penningmeester niet bewaard. Het is wettelijkverplicht deze stukken 7 jaar te bewaren. (…)
  • Er is sprake van relatief grote kasstromen, zoals kasopbrengsten en uitbetaling van vrijwilligers. Dit isrisicovol en er zijn dan ook veel kasverschillen.
  • De financiële administratie rondom evenementen zoals spooktocht, kerstmarkt etc. is ontoereikend.Volgens de penningmeester zou er een apart kaspotje zijn voor toekomstige evenementen. Hiervan is echter geen administratie overgelegd.
  • De boekingstukken (zoals facturen) zijn niet altijd volledig.
(…)
Conclusies
De rol van de gemeente is het verstrekken van de huisvestingssubsidie. Uit onderzoek blijkt dat deze subsidie rechtmatig is verstrekt en dat de subsidie is besteed aan de huisvesting van het dorpshuis.
Ten aanzien van de bedenkingen van de financiële administratie kunnen we op basis van onze (boekhoudkundige) onderzoeksmiddelen niet vaststellen dat er sprake is van onrechtmatig handelen of fraude. Op basis van een aantal andere bevindingen concluderen we dat het bestuur niet zorgvuldig heeft gehandeld en de huidige samenstelling van het bestuur niet bekwaam en/of deskundig is om aan de steeds hogere eisen van de stichting te voldoen. (…)"
2.9.
Bij brief van 14 juni 2021 hebben [verweerders] aan [verzoekster] aangegeven dat zij als voltallig bestuur van de Stichting het besluit hebben genomen om [verzoekster] met ingang van 14 juni 2021 ontslag te verlenen als bestuurslid/voorzitter van de Stichting.
2.10.
Op 20 augustus 2021 heeft de gemachtigde van [verzoekster] een e-mail gezonden naar de gemachtigde van [verweerders] In deze e-mail staat dat [verzoekster] voornemens is een verzoekschrift tot het ontslag van de bestuurders van de Stichting in te dienen bij de rechtbank, maar dat dit verzoekschrift kan worden voorkomen indien [verweerders] opstappen als bestuurders van de Stichting.
2.11.
De gemachtigde van [verweerders] heeft per e-mail van 30 augustus 2021 inhoudelijk gereageerd op de e-mail van 20 augustus 2021 en aangegeven dat alleen [bestuurder 1] het bestuur zal verlaten en [bestuurder 2] en [bestuurder 3] samen met de nieuwe leden van het bestuur zich zullen blijven inzetten voor de Stichting.
2.12.
Op 5 oktober 2021 heeft [verzoekster] de Stichting gedagvaard en primair gevorderd dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat het schorsingsbesluit, verlengingsbesluit en ontslagbesluit dat de Stichting heeft genomen tegenover haar non-existent dan wel nietig is.

3.Het verzoek en het verweer

3.1. [
verzoekster] verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [bestuurder 1] , [bestuurder 2] en [bestuurder 3] met onmiddellijke ingang als bestuurder van de Stichting te ontslaan;
II. [bestuurder 1] , [bestuurder 2] en [bestuurder 3] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. [
[verzoekster] legt aan haar verzoek, samengevat, ten grondslag dat [bestuurder 1] in strijd heeft gehandeld met de wet, de statuten en zij zich schuldig heeft gemaakt aan wanbeheer en daarom op grond van artikel 2:298 BW als bestuurder van de Stichting moet worden ontslagen. Zo heeft [bestuurder 1] in 2017 en 2019 gelden van de Stichting naar zichzelf en haar man overgeboekt en heeft [bestuurder 1] opbrengsten van activiteiten van de Stichting niet ten gunste van de Stichting doen komen althans heeft zij geen deugdelijke administratie bijgehouden, aldus [verzoekster] . Ter zake [verweerders] voert [verzoekster] aan dat zij dienen te worden ontslagen als bestuurders van de Stichting, omdat zij ook in strijd met de wet en de statuten hebben gehandeld en zich schuldig hebben gemaakt aan wanbeheer. Volgens [verzoekster] hebben [verweerders] als bestuurders van de Stichting geen goed financieel beleid gevoerd over de jaren 2017 tot en met 2019 en is er onvoldoende ingegrepen naar aanleiding van de financiële misstanden binnen de Stichting. Zo hebben [verweerders] de jaarrekeningen van de Stichting voor de jaren 2017 tot en met 2019 te laat opgesteld, hetgeen een collectieve verantwoordelijkheid is van het bestuur (artikel 2:10 lid 2 en artikel 2:300 BW), aldus [verzoekster] . Tevens voert [verzoekster] c.s. aan dat [verweerders] in strijd met de wet en statuten hebben gehandeld door het besluit van de schorsing en het ontslag van [verzoekster] volledig buiten [verzoekster] om te nemen en
[verweerders] aan [verzoekster] als voorzitster van de Stichting ook geen inzage hebben gegeven in de administratie van de Stichting. Verder merkt [verzoekster] op dat gelet op de ernst van de aan [bestuurder 1] verweten gedragingen, mogelijke fraude met gelden van de Stichting, van [bestuurder 2] en [bestuurder 3] als overige bestuursleden had mogen worden verwacht dat zij adequaat zouden ingrijpen na het bericht van Hofman hierover. Dit hebben [bestuurder 2] en [bestuurder 3] nagelaten. Tot slot voert [verzoekster] aan dat gelet op de verstoorde verhoudingen tussen [verzoekster] enerzijds en [verweerders] anderzijds het bestaan en laten voortduren van deze situatie een grond oplevert voor ontslag (gewichtige reden) dan wel omdat [verweerders] zich niet overeenkomstig de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW hebben gedragen.
3.3. [
[verweerders] voeren verweer. [verweerders] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [verzoekster] althans tot afwijzing van de verzoeken van [verzoekster] dan wel subsidiair het daaraan verbonden bestuursverbod van vijf jaar te matigen tot nihil, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [verzoekster] in de kosten van deze procedure alsmede de nakosten. Volgens [verweerders] bieden de door [verzoekster] genoemde redenen voor ontslag van [verweerders] onvoldoende grondslag voor een ontslag ex artikel 2:298 BW (oud of nieuw). Op grond van artikel 2:298 BW (oud) is het enkele handelen in strijd met de wet of statuten niet voldoende voor ontslag van bestuurders. Ook is er aan de zijde van [verweerders] geen sprake van wanbeheer, aldus [verweerders] Gelet op de beperkte interpretatie van het begrip wanbeheer valt artikel 2:9 BW niet onder strijd met de wet, omdat dan ook andere bestuurshandelingen dan het financiële beheer zouden kunnen worden getoetst. Ten aanzien van het besturen van de Stichting voeren [verweerders] aan dat zij niet hebben beseft hoe complex de wet- en regelgeving rondom het besturen van de Stichting was. Zij misten de kennis en vaardigheden om de Stichting conform de statuten en overige regelgeving te besturen, maar daar waren [verweerders] zelf niet van op de hoogte. Zaken regelden zich informeel en dat was ook het geval toen [verzoekster] nog bestuurder was. [bestuurder 1] heeft vanaf het begin af aan aangegeven geen financiële achtergrond te hebben. Dat was de reden dat de Stichting ook altijd achtervang had geregeld om de boekhouding te controleren en met wie kon worden overlegd over de boekhouding. Dit werd jarenlang gedaan door administratiekantoor Akwa en Akwa heeft nimmer aangegeven dat er (grove) onjuistheden waren in de administratie van de Stichting. Ook uit het onderzoek van de gemeente volgt in ieder geval dat uit de administratie van de Stichting niet blijkt dat er
onrechtmatig is gehandeld of dat er sprake is van fraude. Ten aanzien van de boekingen merken [verweerders] op dat alle boekingen door [bestuurder 1] in overleg zijn gegaan met de bestuursleden van de Stichting, zodat van een uitgesproken onrechtmatig karakter geen sprake is. Ook kan [verweerders] tekst en uitleg geven over de posten van € 2.200,00, € 4.500,00 en € 10.975,00, de marge van de kantineverkopen, inkomsten uit activiteiten van de Stichting en de kasstaten. Het enkele feit dat de boekhouding, vanwege onkunde aan de zijde van [bestuurder 1] , wellicht niet op alle posten juist is geboekt en wanneer onverhoopt mocht blijken dat het schorsingsbesluit en ontslagbesluit niet op de juiste wijze zijn genomen, betekent dat nog niet dat er sprake is van een uitgesproken onrechtmatig karakter. Daarnaast wordt door [verzoekster] ten onrechte verwezen naar de verplichtingen voor de Stichting die staan genoemd in artikel 2:300 BW, aangezien de Stichting geen stichting betreft in de zin van artikel 2:360 lid 3 BW. Daarbij komt dat [verzoekster] wist van de gehele situatie binnen de Stichting, zodat zij niet kan stellen dat
haar geen enkele blaam treft. Verder voeren [verweerders] aan dat een ontslag van [verweerders] in redelijkheid ook niet kan volgen, omdat [verweerders] de financiële onzorgvuldigheden aan het herstellen zijn en het bestuur nu is aangevuld met kwalitatief goede bestuurders. Daarbij komt ook dat de onzorgvuldigheden de continuïteit van de Stichting niet in gevaar hebben gebracht. Tot slot merken [verweerders] op dat schending van artikel 2:8 BW, de redelijkheid en billijkheid en een verstoorde verhouding tussen partijen geen grond oplevert voor ontslag op basis van artikel 2:298 BW (oud).

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 29 van de Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek geldt dat artikel 2:298 BW zoals dit geldt sinds 1 juli 2021 van toepassing is op feiten die na het tijdstip van de inwerkingtreding zijn voorgevallen. Dit betekent dat het handelen of nalaten van de bestuurders dient te worden beoordeeld aan de hand van de bepaling zoals die op het moment van handelen gold. Het verzoekschrift dateert van 8 oktober 2021, maar het gaat in deze zaak om bestuurshandelingen die voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet hebben plaatsgevonden. Die handelingen moeten worden beoordeeld aan de hand van het oude recht. Tot 1 juli 2021 luidde artikel 2:298 BW, lid 1 als volgt:
Een bestuurder die:
iets doet of nalaat in strijd met de bepalingen van de wet of van de statuten, dan wel zichschuldig maakt aan wanbeheer, of
niet of niet behoorlijk voldoet aan een door de voorzieningenrechter van de rechtbank,ingevolge artikel 297, gegeven bevel, kan door de rechtbank worden ontslagen. Dit kan geschieden op verzoek van het openbaar ministerie of iedere belanghebbende.
4.2.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de verzoeken het volgende voorop. Het gaat bij artikel 2:298 lid 1 aanhef en onder a BW om een discretionaire bevoegdheid van de rechter. De parlementaire geschiedenis geeft geen antwoord op de vraag welke gedraging of welk nalaten ernstig genoeg is om een bestuurder te kunnen ontslaan. Voor zover het gaat om de ontslaggrond
"strijd met de wet" heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 3 januari 1975 beslist dat daarmee uitsluitend gevallen van uitgesproken onrechtmatig handelen worden bedoeld, ofwel bestuurshandelingen ten aanzien waarvan op het moment van het plegen van die handelingen redelijkerwijs geen verschil van mening over de onrechtmatigheid mogelijk was (HR 3 januari 1975, ECLI:NL:HR:1975:AD4123). Volgens de opvattingen in de literatuur dient dezelfde maatstaf te worden aangelegd bij de ontslaggrond "strijd met de statuten". Voor wat betreft "wanbeheer" gaat het volgens de Hoge Raad (zie hiervoor eveneens HR 3 januari 1975) niet om bestuurlijk wanbeleid in het algemeen, maar om tekortkomingen ten aanzien van het beheer over een vermogen of de zorg voor de verkrijging van de inkomsten waarover een rechtspersoon kan beschikken. Het moet derhalve gaan om financieel wanbeheer wil een stichtingsbestuurder op deze grond door de rechtbank kunnen worden ontslagen. Naar het oordeel van de rechtbank kan pas van wanbeheer in de zin van art. 2:298 lid 1, aanhef en onder a, BW worden gesproken indien de betrokken stichtingsbestuurder zich schuldig heeft gemaakt aan evident, uitgesproken falend beleid ten aanzien van het beheer van het vermogen en de zorg van de geldmiddelen. Een dergelijke uitleg sluit aan bij de uitleg van de Hoge Raad van "strijd met de wet" als bedoeld in deze bepaling en de opvattingen in de literatuur met betrekking tot de ontslaggrond "strijd met de statuten" (vergelijk in zoverre de conclusie van AG Timmerman onder HR 23 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO3875). Bovendien zal in het geval van financieel wanbeheer tevens sprake zijn van strijd met de artikelen 2:8 en 2:9 BW en derhalve van strijd met de wet. Het ligt ook om die reden niet voor de hand om bij wanbeheer een minder strenge maatstaf voor ontslag aan te leggen.
Voor wat betreft de vraag of in dit geval sprake is van een dergelijke situatie overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van het verzoek om [bestuurder 1] te ontslaan
4.3.
Eén van de verwijten die [bestuurder 1] wordt gemaakt is dat zij gelden van de Stichting heeft overgemaakt naar haar privérekening en naar die van haar man [naam 7] . Uit de administratie van de Stichting volgt dat de € 2.200,00 in 2017 is overgemaakt naar de privérekening van [bestuurder 1] . [bestuurder 1] stelt zich op het standpunt dat zij voornoemd bedrag van €
2.200,00 contant aan de kas van de Stichting heeft terugbetaald. De rechtbank constateert dat uit de kasstaten van de Stichting niet blijkt dat de € 2.200,00 door [bestuurder 1] is terugbetaald aan de Stichting. Het enkel overboeken van een bedrag van € 2.200,00 naar jezelf als penningmeester van de Stichting, zonder enige duidelijke grondslag, is naar het oordeel van de rechtbank als kwalijk aan te merken. Dat niet [bestuurder 1] , maar [naam 8] destijds de kas van de Stichting beheerde en [bestuurder 1] nadien heeft aangegeven (nogmaals) het bedrag van € 2.200,00 in de vorm van een lening terug te willen betalen aan de Stichting, doet aan voornoemd kwalijk handelen van [bestuurder 1] als bestuurder niets af.
4.4.
De bedragen die [bestuurder 1] vanaf de rekening van de Stichting naar zichzelf heeft overgeboekt van in totaal € 10.975,00 is volgens [bestuurder 1] een beheervergoeding (loon), waarvoor zij stelt te hebben gewerkt en waaraan een arbeidsovereenkomst aan ten grondslag ligt. Door [verzoekster] is betwist dat er enige grondslag bestaat op grond waarvan [bestuurder 1] recht zou hebben op het bedrag van € 10.975,00. Dat een maandelijkse vergoeding voor [bestuurder 1] met betrekking tot het beheer in een bestuursvergadering zou zijn besproken en daarvoor een overeenkomst is opgemaakt, is door [verzoekster] gemotiveerd betwist en door [bestuurder 1] op geen enkele wijze nader onderbouwd. Gelet hierop is door [bestuurder 1] niet aangetoond dat er sprake is van een bestuursbesluit dan wel een arbeidsovereenkomst op grond waarvan [bestuurder 1] gerechtigd zou zijn enige gelden vanuit de Stichting te ontvangen. De stelling van [bestuurder 1] dat zij na ontvangst van het bedrag van € 10.975,00 heeft aangegeven het bedrag als een lening te zien en dit bedrag zal gaan terugbetalen aan de Stichting, doet niets af aan het feit dat zij als penningmeester van de Stichting voornoemd bedrag zonder enige gebleken rechtsgrond vanuit de gelden van de Stichting heeft overgemaakt naar haar rekening in privé. Door voornoemd handelen heeft [bestuurder 1] de Stichting financieel benadeeld, zeker gelet op het feit dat het bedrag van
€ 10.975,00 op dit moment nog niet volledig door [bestuurder 1] aan de Stichting is terugbetaald.
4.5.
Ten aanzien van de door [bestuurder 1] gedane betalingen vanuit de Stichting aan haar man,
[naam 7] , voert [bestuurder 1] aan dat haar man kleine werkzaamheden uitvoerde voor de Stichting. Met [verzoekster] is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de betalingen door de Stichting aan [naam 7] niet is gebleken dat daar reële tegenprestaties tegenover hebben gestaan. Gelet hierop is in ieder geval niet duidelijk dat het gaat om betalingen passend binnen het doel van de Stichting. Door op deze wijze te handelen is [bestuurder 1] tekortgeschoten ten aanzien van het beheer over het vermogen van de Stichting.
4.6.
Verder verwijst [bestuurder 1] ten aanzien van haar handelen nog naar het verslag van bevindingen van de gemeente van 22 april 2021, waarin staat opgenomen dat uit de administratie van de Stichting niet blijkt dat er onrechtmatig is gehandeld of dat er sprake is van fraude. Uit dit verslag van de gemeente volgt, zoals [verzoekster] ook aanvoert, niet dat de gemeente zich heeft uitgelaten over de (on)rechtmatigheid van de door [bestuurder 1] namens de Stichting gedane betalingen. Wel heeft de gemeente in haar verslag van bevindingen aangegeven dat de kassa uitdraaien en kasstaten niet door de penningmeester worden bewaard, er sprake is van relatief grote kasstromen en veel kasverschillen, de boekingsstukken niet altijd volledig zijn en de financiële administratie rondom evenementen ontoereikend is. Dat de kasadministratie niet helemaal goed is gegaan heeft [bestuurder 1] erkend, maar zij geeft aan dat ze niet precies wist op welke wijze zij de kas moest bijhouden qua inkomsten en uitgaven. De rechtbank merkt op dat van een penningmeester van een Stichting zoals [bestuurder 1] mag worden verwacht dat zij op een duidelijke en inzichtelijke manier de inkomsten en uitgaven van de stichting verantwoordt. De penningmeester heeft daarbij een eigen verantwoordelijkheid. [bestuurder 1] kan zich ten aanzien van de hiervoor door de rechtbank vastgestelde misstanden ter zake de door haar gedane betalingen en boekingen alsmede voor de misstanden die door de gemeente zijn geconstateerd, niet achter administratiekantoor Akwa - dat in zoverre als een hulppersoon kan worden aangemerkt - 'verschuilen'.
4.7.
De door [bestuurder 1] vanaf de rekening van de Stichting gedane betalingen zonder dat van enige grondslag is gebleken, alsmede het onjuist beheren van de kas door niet de inkomsten en uitgaven apart te houden en te noteren, waardoor er grote kasverschillen ontstaan zijn, anders dan [bestuurder 1] stelt, wel degelijk ernstig van aard. Gelet op het hier voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van grove schuld aan de zijde van [bestuurder 1] ter zake het financiële beheer van de Stichting. Door dit handelen van [bestuurder 1] heeft zij de Stichting financieel benadeeld, welk financieel nadeel nog voortduurt nu de bedragen die als lening van [bestuurder 1] in de boekhouding van de Stichting staan opgenomen door [bestuurder 1] nog niet zijn terugbetaald. Voor zover [bestuurder 1] heeft betoogd dat zij geen enkele financiële achtergrond heeft, overweegt de rechtbank dat dit voor haar rekening en risico dient te komen. De rechtbank wil wel aannemen dat [bestuurder 1] haar taak als penningmeester naar beste kunnen heeft geprobeerd uit te voeren en zich daarvoor volledig heeft ingezet, maar dat neemt niet weg dat [bestuurder 1] een functie heeft aanvaard als penningmeester van een stichting. Zij dient ervoor zorg te dragen dat zij over voldoende elementaire financiële kennis beschikt om deze functie naar behoren te vervullen. Het vorenstaande leidt, in onderlinge samenhang bezien, bij de rechtbank tot het oordeel dat er sprake is van financieel wanbeheer aan de zijde van [bestuurder 1] als genoemd in artikel 2:298 lid 1 aanhef en onder a BW (oud). Hetgeen [bestuurder 1] nog heeft aangevoerd dat er inmiddels andere bestuurders zijn toegetreden tot de Stichting die de kennis hebben om de functie van bestuurder op een juiste wijze uit te voeren, maakt de tekortkoming aan de zijde van [bestuurder 1] met betrekking tot het financiële wanbeheer niet ongedaan. [bestuurder 1] zal daarom worden ontslagen uit haar functie van bestuurslid van de Stichting.
4.8.
Ter volledigheid merkt de rechtbank op dat [bestuurder 1] ter zitting een bewijsaanbod heeft gedaan voor een onderbouwing van het vanuit de Stichting betaalde bedrag van
€ 4.500,00 aan een vrijwilligster. Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat er aan de zijde van [bestuurder 1] als bestuurder van de Stichting sprake is van financieel wanbeheer ex artikel 2:298 BW (oud), ook zonder de betaling van € 4.500,00 bij de beoordeling mee te nemen, ligt het verzoek om [bestuurder 1] als bestuurder van de Stichting te ontslaan voor toewijzing gereed. Aan een bewijsopdracht dat er een grondslag heeft bestaan voor de betaling van de € 4.500,00 aan de vrijwilligster, komt de rechtbank niet toe.
4.9.
Deze beslissing zal overeenkomstig het bepaalde in artikel 2:302 BW door de griffier ter inschrijving worden aangeboden aan het handelsregister
4.10. [
verzoekster] heeft in haar verzoekschrift niet verzocht om een bestuursverbod van vijf jaar op te leggen ex artikel 2:298 lid 3 BW. Het door [verweerders] daartegen gevoerde verweer behoeft derhalve geen bespreking.
Ten aanzien van het verzoek om [bestuurder 2] en [bestuurder 3] te ontslaan
4.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat [bestuurder 1] als penningmeester van de Stichting is belast met de overboekingen die worden gedaan namens de Stichting, [bestuurder 1] de kasgelden beheert en de volledige administratie van de Stichting heeft gevoerd. Niet is gebleken dat [bestuurder 2] dan wel [bestuurder 3] zich hebben bezig gehouden met enige financiële zaken die de Stichting betreffen. Nu [bestuurder 2] en [bestuurder 3] zich niet hebben bezig gehouden met financiële zaken van de Stichting kan, naar het oordeel van de rechtbank, het verwijt dat de jaarrekeningen niet tijdig zijn ingediend niet zodanig aan [bestuurder 2] en [bestuurder 3] worden toegerekend dat er sprake is van financieel wanbeheer aan hun zijde. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft geoordeeld is er aan de zijde van [bestuurder 1] sprake geweest van financieel wanbeheer vanwege de overboekingen vanaf de rekening van de Stichting welke [bestuurder 1] niet kan verantwoorden alsmede de onjuiste kasadministratie. Zeker na de melding van [verzoekster] over de financiële misstanden binnen de Stichting had het op de weg van [bestuurder 2] en [bestuurder 3] als medebestuurders van de Stichting gelegen actie te ondernemen om duidelijkheid te krijgen over de financiële gang van zaken binnen de Stichting. Uit de door partijen overgelegde stukken is niet gebleken dat [bestuurder 2] en [bestuurder 3] enig onderzoek hebben verricht naar de uitgaven die [bestuurder 1] namens de Stichting heeft gedaan. Het enkel niets ondernemen, is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval kwalijk, maar brengt niet met zich dat er aan de zijde van [bestuurder 2] en [bestuurder 3] kan worden gesproken van wanbeheer. Daarnaast merkt de rechtbank op dat ook al mocht het schorsingsbesluit alsmede het ontslagbesluit niet op de juiste wijze zijn genomen en zou er geen inzicht zijn gegeven aan [verzoekster] in de administratie van de Stichting, dit evenmin wanbeheer oplevert als genoemd in artikel 2:298 lid 1 BW (oud). Ook de enkele verstoorde verhoudingen tussen enerzijds [verzoekster] en anderzijds [bestuurder 2] en [bestuurder 3] levert geen grondslag op voor ontslag van [bestuurder 2] en [bestuurder 3] . De rechtbank is van oordeel dat door [verzoekster] onvoldoende is aangetoond dat [bestuurder 2] en [bestuurder 3] zich als bestuurder zodanig zouden hebben gedragen dat niet in redelijkheid kan worden gevergd dat zij als bestuurder van de Stichting kunnen aanblijven. De conclusie van de rechtbank is dat het verzoek tot ontslag van [bestuurder 2] en [bestuurder 3] als bestuurders van de Stichting dient te worden afgewezen.
4.12.
Hetgeen overigens over en weer door partijen is aangevoerd, leidt niet tot een andere conclusie.
4.13.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Voorts zal de beslissing, als gevorderd en niet bestreden, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.14.
De rechtbank realiseert zich dat het probleem tussen partijen, vanwege de verschillende inzichten die zij hebben over de reeds gevoerde gang van zaken binnen de Stichting, niet is opgelost. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat die oplossing er ook niet zal komen zolang [verzoekster] , [bestuurder 2] en [bestuurder 3] aanblijven als bestuurders van de Stichting. Zij zouden er goed aan doen het belang van de Stichting, die zij in de afgelopen jaren een warm hart hebben toegedragen, te stellen boven hun persoonlijke belang. Dat kan door plaats te maken voor andere bestuurders die zo met een schone lei kunnen beginnen.

5.De beslissing De rechtbank:

5.1.
ontslaat [bestuurder 1] als bestuurder van de Stichting Dorpshuis Nieuw-Buinen;
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat de griffier deze beschikking ter inschrijving zal aanbieden aan het handelsregister;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. S.B. van Baalen en in het openbaar uitgesproken op 27 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ/conc: 527/awi